In deze cruciale periode hebben we democratie nodig. Maar die wordt bedreigd. De mensheidsgeschiedenis in drie stappen | Deel 1

Civis Mundi Digitaal #109

door Henk de Vos

We bevinden ons in een cruciale periode van de mensheidsgeschiedenis. Onze omgang met de natuur en met de aarde bedreigt ons bestaan. Het is niet zeker of we het coronavirus de baas kunnen worden. En ook als dat wel lukt, lijkt het zeker dat er nieuwe virussen zullen opduiken. Het verlies aan biodiversiteit bedreigt de natuur en daarmee onze voedselvoorziening en onze bestaansvoorwaarden. De wijze waarop we nu in ons voedsel en in onze energiebehoefte voorzien, leidt tot een catastrofale opwarming van de aarde, die we alleen door heel snel handelen misschien kunnen afwenden.

En alsof dat nog niet genoeg is, leiden de onzekerheden die daardoor en door de neoliberale politiek van de afgelopen decennia zijn aangewakkerd, tot bedreigingen van de democratie. Bestaansonzekerheid maakt mensen vatbaar voor rechtsextremistische, populistische leiders bij wie alles om zichzelf draait, die kiezers een rad voor de ogen draaien en tegen minderheden en vreemdelingen opzetten (Passari, 2020; Bossert, Clark, D’Ambrosio et al., 2019; De Vries, 2018). Juist nu we hem hard nodig hebben om de grote uitdagingen te lijf te kunnen gaan, is het onzeker of de democratie zich zal weten te handhaven.

Daarmee is de instandhouding en zelfs verdere verdieping van de democratie een extra uitdaging in deze cruciale periode.

Om zicht te krijgen op de mogelijkheden en onmogelijkheden van het handhaven van de democratie, kan het verhelderend zijn om de huidige problemen te beschouwen door de bril van de gehele mensheidsgeschiedenis. Daarbij geholpen door een besef van de duale menselijke sociale natuur, die niet alleen het iedereen-telt-mee van de democratie als samenlevingsvorm mogelijk maakt, maar ook de overheersing en ongelijkheid van de statushiërarchie in de vorm van een autocratisch bewind. Als we zo naar de mensheidsgeschiedenis kijken, dan blijken daarin drie stappen te kunnen worden onderscheiden

 

Stap 1: het begin

Het begin van de mensheidsgeschiedenis is nog niet zo gemakkelijk te bepalen. Volgens deze goed bijgehouden Wikipedia-pagina (https://en.wikipedia.org/wiki/Human) waren er rond 300.000 jaar geleden, of misschien nog vroeger, de eerste mensen, d.w.z. de eerste anatomisch moderne mensen (Homo sapiens). Laten we daar maar even vanuit gaan.
Die eerste stap moet naar alle waarschijnlijkheid gelokaliseerd worden in Oostelijk Afrika. Er zijn aanwijzingen dat onze vroege voorouders zich voor de uitdaging gesteld zagen van een zich door een periode van afkoeling terugtrekkend regenwoud. Daarvoor in de plaats kwam er een savannelandschap, waarin voedsel meer over de ruimte verdeeld was en waarin voedsel verzamelen en jagen op groot wild een vereiste was om te kunnen overleven.
Onze voorouders pasten zich aan die nieuwe uitdagingen aan door een nieuw sociaal arrangement. Die uitdagingen brachten met zich mee dat je in je eentje moeilijk kon overleven. Ook was het risicovol om je, zoals in het regenwoud, groepsgewijs te verplaatsen, omdat het dan kon gebeuren dat je als groep niet tijdig genoeg voldoende voedsel vond.
Het nieuwe sociale arrangement, de eerste menselijke “sociale uitvinding”, bestond uit samenwerken en delen. Gestileerd gezegd; aan het begin van de dag verspreiden we ons vanuit het basiskamp over de ruimte in kleine groepjes op zoek naar voedsel, aan het eind van de dag keren we terug en verdelen we het voedsel over iedereen, ook over degenen die niets gevonden hebben. De eerste mensen waren samenwerkende en delende jagers-verzamelaars.

Het patroon van de statushiërarchie

Voor dat samenwerken en delen was nodig dat afscheid moest worden genomen van het oudere sociale patroon, dat van de statushiërarchie (het Alfamannetjesmodel). In dat patroon was er het voortdurende conflict (statuscompetitie) tussen mannen om het monopolie over de voortplanting en dus over de vrouwtjes. Overwinnaars werden de baas in een statushiërarchie, tot ze door hun opvolger werden afgezet. Er was eenvoudig gezegd, ongelijkheid, zowel tussen mannen als tussen mannen en vrouwen, zich uitend in een behoorlijk grote mate van seksuele dimorfie.
Daartegenover kon dat samenwerken en delen alleen goed slagen bij een grote mate van gelijkheid. Wilde iedereen gemotiveerd zijn om er aan deel te nemen, dan moest wel verzekerd zijn dat je aan het eind van de dag meedeelde ook als jezelf niets kon inbrengen. Dat betekende dat de groep min of meer moest kunnen garanderen dat egoïsme en de neiging tot statuscompetitie werden onderdrukt. Degenen die de baas wilden spelen en die meer wilden dan anderen moesten te horen, en te voelen, krijgen dat zulk gedrag niet werd geaccepteerd.
Precies daarin ligt de oorsprong van ons vermogen tot moreel gedrag, onze morele gemeenschapsintuïties. We werden geselecteerd op het vermogen tot empathie en om met anderen rekening te houden, niet alleen maar voor onszelf te zorgen en om rechtvaardigheid wenselijk te vinden (Decety en Yoder, 2016). En vandaar dat we in staat zijn om in een gemeenschap te functioneren, dus in een groep waar iedereen meedoet en meetelt in het samenwerken en het delen.
Maar we zijn geen morele automaten. Onze sociale natuur is ambivalent, want die neiging tot statuscompetitie, die kennen we ook nog. Die periode van jagen en verzamelen duurde lang, in vergelijking met de duur van de mensheidsgeschiedenis verreweg de langste periode, maar niet zo lang dat egoïsme en statuscompetitie volledig werden weg geselecteerd. Die gemeenschapsmoraal is er juist als tegenhanger van de evenzeer bestaande neiging tot statuscompetitie, tot het meer willen dan anderen, het anderen willen overheersen en het als het niet anders kan, berusten in het overheerst worden en door onderdanigheid proberen de schade te beperken.
Die gemeenschapsaanpassing had nogal wat om het lijf. Er werd een compleet nieuwe sociale structuur gevormd, die van egalitaire groepen die samenwerkten en deelden. Tussen die groepen bestonden overwegend vriendschappelijke relaties. Door onderlinge uithuwelijking, maar ook doordat er nauwelijks aanleidingen waren voor conflicten.
Als er lokale "overbevolking" dreigde, en dus de natuurlijke hulpbronnen schaars dreigden te worden, dan kon men zich meer over de ruimte verspreiden. Groepen splitsten en een deel trok verder. Zo verspreidden mensen zich gaandeweg en stapje voor stapje, waarschijnlijk vanuit Oostelijk Afrika, over nagenoeg het gehele aardse landoppervlak.

Succesvolle leefwijze

Dat alleen al wijst er op dat het samenwerken en delen een heel succesvolle leefwijze was. Die onder meer inhield:

 

  • het gezamenlijk zorgen voor en grootbrengen van de kinderen (Hrdy, 2009)
  • waardoor kinderen vroeger en dus onrijper konden worden geboren, want moeders draaiden niet alleen voor de zorg op
  • waardoor de hersenen en de hersenomvang na het geboren worden zich verder konden ontwikkelen
  • wat het mogelijk maakte om zich qua sociale intelligentie aan te passen aan de uitdagingen van het complexe groepsleven waarin moest worden samengewerkt en gedeeld (Piantodosi en Kidd, 2016)
  • die sociale intelligentie (empathie, gedeelde intentionaliteit (Tomasello, 1999),

sociaal leren) ging gepaard met een grotere algemene intelligentie (Emery, Clayton en Frith, 2007)

  • waardoor allerlei fysieke verschijnselen beter konden worden begrepen
  • wat o.a. er toe leidde dat vuur werd beheerst en dat voedsel kon worden bereid
  • bereiding van voedsel (koken) bevorderde het delen en dus de sociale samenhang, want als je kookt, kost het weinig meer moeite om dat voor een groep te doen
  • koken had daarnaast als voordeel dat er minder energie nodig was voor de vertering en dus voor het darmstelsel, waardoor er meer energie beschikbaar kwam voor de ontwikkeling en de activiteit van de hersenen
  • wat weer de toename van intelligentie bevorderde. Zie voor meer Wrangham (2009)
  • door die toegenomen intelligentie en doordat we ondertussen rechtop waren gaan lopen, konden we wapens (stokken, stenen, pijlen) gebruiken
  • die waren niet alleen geschikt voor de jacht, maar dienden ook ter bevordering van de gelijkheid
  • want de fysieke kracht, zoals die van de chimpansee alfa-mannetjes, werd minder doorslaggevend, als iedereen over een wapen kon beschikken (Philips, 2015)
  • waardoor de seksuele dimorfie afnam en daarmee de gelijkheid tussen mannen en vrouwen toenam
  • door dit alles was er een sociale structuur waarin geselecteerd werd op de morele intuïties van het gemeenschapsgedrag, die nodig waren voor dat o zo belangrijke samenwerken en delen
  • en als die intuïties eens een keer tekortschoten, dan kon degene die toch de baas wilde spelen of die zich egoïstisch gedroeg door de groep op zijn nummer worden gezet (Boehm, 2012)

Deze, nog onvolledige, opsomming maakt al wel duidelijk dat die eerste stap van de mensheidsgeschiedenis een ingewikkeld geheel van processen vormde, met allerlei positieve terugkoppelingen.

Het resultaat was dat de heel succesvolle leefwijze van het jagen-verzamelen en het samenwerken en delen ontstond, die 95 tot 98 procent van de mensheidsgeschiedenis in beslag nam. En die het mogelijk maakte om de aarde vrijwel geheel te "veroveren". Want die manier van samenleven bleek ook geschikt om zich aan te passen aan uiteenlopende  geografische en klimatologische omstandigheden.

Maar dat succes zorgde ook voor de noodzaak van de tweede stap. Uiteindelijk konden gevallen van lokale overbevolking niet meer worden opgelost door verdere verspreiding over de ruimte.

Waardoor uiteindelijk moest worden overgestapt op intensievere onttrekking van hulpbronnen aan de aarde. Door landbouw.

 

Stap 2: De Agrarische Revolutie

Voor dat samenwerken en delen was een behoorlijke mate van sociale harmonie noodzakelijk. Voor het toentertijd bestaan van die harmonieuze en vreedzame verhoudingen zijn velerlei aanwijzingen (Fry, 2007).
Dat wil ook weer niet zeggen dat er geen conflicten en geweld voorkwamen. Want het handhaven van de harmonie was een collectieve opgave, omdat egoïsme en statuscompetitie, nog altijd in de menselijke sociale natuur aanwezig, moesten worden bestreden. En dat kon wel degelijk, in laatste instantie, met gebruik van geweld gepaard gaan. Sterker, dat weloverwogen gebruik van geweld en zelfs doodslag was misschien wel cruciaal om de harmonie te handhaven. Wrangham (2019) maakt aannemelijk dat die “reactieve agressie” eraan heeft bijgedragen dat egoïsme en statuscompetitie (“proactieve agressie”) ook genetisch werden onderdrukt, waardoor de menselijke soort zichzelf als het ware domesticeerde.

Dat collectieve onderdrukken van egoïsme, statuscompetitie en de daaruit voortkomende conflicten, werd echter sterk bemoeilijkt met de introductie van de landbouw, zo ongeveer 8 - 10.000 jaar geleden.. Het was overigens niet zo dat mensen de landbouw "uitvonden", maar er na lang aarzelen toe overgingen omdat door de toegenomen regionale bevolkingsdichtheid de opbrengsten van het jagen en verzamelen verminderden.
Daar waar landbouw het gemakkelijkst te beoefenen was, zoals in het gebied van de Eufraat en de Tigris, begon het met vallen en opstaan, want het was een uiterst hachelijke onderneming. Jared Diamond (2013) noemde het de grootste vergissing die de mensheid ooit heeft gemaakt. Want de landbouw bracht allerlei plagen met zich mee: mislukte oogsten en dus hongersnood, en epidemieën, door het houden van vee en huisdieren. En door het eenzijdiger dieet waren de eerste landbouwers ongezonder dan hun jagende en verzamelende voorgangers. De grootschalige en onbegrepen rampspoed waren overigens vruchtbare grond voor de ontwikkeling van de monotheïstische wereldreligies (Van Schaik en Michel, 2016).

Maar daar kwam nog bij dat de landbouweconomie gepaard ging met grote ongelijkheid en daarmee tot grootschalige conflicten, zeg maar oorlogen. De nog steeds bestaande neigingen tot egoïsme en statuscompetitie konden niet langer collectief worden onderdrukt en kregen een sociale vorm in de statushiërarchieën van vorstendommen en keizerrijken. En in onderdrukking en slavernij.

Geweld

Dat pas met de introductie van de landbouw, met de Agrarische Revolutie, het grootschalige geweld de mensheidsgeschiedenis binnenkwam, stuit nog wel eens op ongeloof. De aanwijzingen ervoor komen o.a. uit de bestudering en vergelijking van nog waargenomen jagers-verzamelaarssamenlevingen en tuinbouw- en kleinschalige landbouwsamenlevingen.
Zo laat Apostolou (2017) voor 186 pre-industriële samenlevingen zien dat gewelddadige conflicten (op de basis van statuscompetitie tussen mannen) talrijker zijn in landbouwsamenlevingen dan in jagers-verzamelaarssamenlevingen.
De sociale gevolgen van de Agrarische Revolutie zijn dus ronduit dramatisch te noemen. De nog altijd in de menselijke sociale natuur aanwezige drang tot statuscompetitie, als erfenis meegegeven door de gemeenschappelijke voorouder van chimpansee en mensachtigen, kon in de nieuwe economische verhoudingen niet meer goed worden beteugeld.
Er ontstonden plotsklaps aanspraken op eigendom: land, water, werktuigen, gebouwen, voorraden, ja, zelfs vrouwen en slaven. En er ontstonden dynastieën, die hun bezittingen wilden doorgeven aan volgende generaties. Toen de institutie van het eerstgeboorterecht zich ontwikkelde, moesten ook de jongere zonen tevreden worden gesteld. Waardoor elke dynastie een prikkel had om land en bezittingen uit te breiden. En dus kwamen legers en oorlogen de mensheidsgeschiedenis binnen.
Zo kwamen er de eerste staten, met een sterke man aan het roer, met belastingheffing, een bureaucratie, een onderdrukkingsapparaat en een leger. Zorgvuldig doordachte en uitgewerkte statushiërarchieën, maar wel gemodelleerd naar het Alfamannetjes-model van de primaten. Wat jagers-verzamelaars niet kenden en niet wilden kennen, grote ongelijkheid, armoede en rijkdom naast elkaar, werd hét kenmerk van de landbouwsamenleving.
Anders gezegd, het statuscompetitiepatroon overheerste het gemeenschapspatroon.

Het gemeenschapspatroon handhaafde zich in het verborgene

Maar helemaal weggevaagd was dat laatste ook weer niet. Het had zich teruggetrokken op het onderste niveau van het maatschappelijk bouwwerk. Het niveau van, zeg maar, de werkers op het land, de boeren die zich lokaal organiseerden en er zorg voor droegen dat iedereen genoeg opbrengsten had om er zelf van te leven en om aan de eisen van de kasteelheer te voldoen.
Dit hield bijvoorbeeld in dat de individueel bewerkte gronden, naast de gemeenschappelijke weidegronden, periodiek werden herverdeeld, zodat de beste gronden rouleerden. Layton (1995) geeft een aardige beschrijving van die dorpsgemeenschappen.

En, niet te vergeten, denk ook aan al die vormen van zelforganisatie van boeren en vissers, die werden bestudeerd door Elinor Ostrom (1990), die voor haar werk in 2009 de Nobelprijs voor economie kreeg toegekend.

Dat gemeenschapspatroon van samenwerken en delen wist zich dus in die landbouwsamenlevingen in het verborgene te handhaven. In het verborgene, in die zin dat de geschiedschrijvers er maar weinig aandacht voor hadden en zich vooral concentreerden op de beschrijvingen van de vorstenhuizen.
Dat het zich toch wist te handhaven, en in de menselijke sociale natuur aanwezig bleef, zorgde er voor dat er in de mensheidsgeschiedenis ook nog een derde stap kon worden gezet.

Stap 3: De Industriële Revolutie, nationale staten en de democratie

Door allerlei oorzaken, teveel om hier op te sommen, begon een paar honderd jaar geleden een ontwikkeling die leidde tot wat we de Industriële Revolutie zijn gaan noemen. Volgens Rosenberg en Birdzell (1985) begon die ontwikkeling in het Westen in de Middeleeuwen, breidde in de eeuwen daarna de handel zich uit en begon zo ongeveer in de periode 1750 - 1850 de ontwikkeling van de industrie. En tegen het eind van de negentiende eeuw waren zo ongeveer de institutionele voorwaarden, zoals nieuwe eigendomsverhoudingen, aanwezig die grote ondernemingen mogelijk maakten.
Het kapitalisme brak door. De derde stap in de mensheidsgeschiedenis werd gezet. En dat is nog zo kort geleden dat je kunt zeggen dat we nu, in 2021, ons nog midden in die derde stap bevinden. Zodat we dus ook nog niet weten hoe die geschiedenis verder zal gaan.
Een van de vele gevolgen was dat de vraag naar arbeid, en vooral ook naar geschoolde arbeid, toenam. Die vraag concentreerde zich in de industriële gebieden, dus in de steden. Dat proces van verstedelijking ging gepaard met intensivering en schaalvergroting van de landbouw. Was in Nederland in 1807 nog 40 procent van de beroepsbevolking werkzaam in de landbouw en visserij, dat aandeel was in 1989 gedaald tot 1 à 2 procent (CBS, 2001). Het grootste deel van de daling kan overigens worden toegeschreven aan de periode na de Tweede Wereldoorlog.
Die toename van de vraag naar arbeid en van de concentratie ervan in de fabrieken en de stedelijke gebieden, was cruciaal, omdat de instandhouding van de grote ongelijkheid van de landbouwsamenleving erdoor werd bemoeilijkt. Er waren weliswaar de nieuwe rijken, de kapitalisten, maar die vonden een tegenwicht in de georganiseerde arbeid, de vakbeweging. En parallel daaraan was er op het niveau van de nationale staat de opkomst van het algemeen kiesrecht en dus van de democratie.
En de democratie, waarin iedereen meetelde, is niets minder dan een nieuwe sociale vorm waarin de morele intuïties van het samenwerken en delen een uitdrukking vonden. Daarover meer in deel 2.

 

Literatuur

Apostolou, M. (2017). Implications of the Neolithic Revolution for male-male competition and violent conflict. Mankind 58: 208-228

Boehm, C. (2012). Moral Origins. The Evolution of Virtue, Altruism, and Shame. New York: basic Books

Bossert, W., Clark, A.E., D’Ambrosio, C. et al. (2019). Economic insecurity and the rise of the right. CEP Discussion Paper No 1659

CBS (2001). 200 jaar statistiek in tijdreeksen. Amsterdam: Stichting Beheer IISG

Decety, J. en Yoder, K.J. (2016). Empathy and motivation for justice: Cognitive empathy and concern, but not emotional empathy, predict sensitivity to injustice for others. Social Neuroscience 11: 1-14

Diamond, J. (2013). Zwaarden, paarden en ziektekiemen. De ongelijkheid in de wereld verklaard.Amsterdam: Spectrum

Emery, N.J., Clayton, N.S. en Frith, C.D. (2007). Social intelligence: from brain to culture. Philosophical Transactions B. 362: 485-488

Fry, D.P. (2007). Beyond War. The Human Potential For Peace. Oxford: Oxford University Press

Hrdy, S.B. (2009). Een kind heeft vele moeders. Hoe de evolutie ons sociaal heeft gemaakt. Amsterdam: Nieuw Amsterdam

Layton, R. (1995). Functional and historical explanations for village social organization in northern Europe. Journal of the Royal Anthropological Institute. 1; 703-723

Ostrom, E. (1990). Governing the Commons. The Evolution of Institutions for Collective Action. Cambridge: Cambrdige University Press

Passari, E. (2020). The Great Recession and the rise of populism. Intereconomics. Review of European Economic Policy. 1:17-21

Philips, N. (2015). Human Altruism and Cooperation Explainable as Adaptations to Past Environments No Longer Fully Evident in the Modern World. Quarterly Review of Biology. 90: 295-314

Piantadosi, S.T. en Kidd, C. (2016). Extraordinary intelligence and the care of infants. PNAS 113: 6874-6879

Rosenberg, N. en Birdzell, Jr., L.E. (1985). How the West Grew Rich. The Economic Transformation of the Industrial World. New York: Basic Books

Schaik, C. van en Michel, K. (2016). Het Oerboek van de mens. De evolutie en de Bijbel. Amsterdam: Balans

Tomasello, M. (1999). The Cultural Origins of Human Cognition. Cambridge (Mass.): Harvard University Press

Vries, C.E. (2018). The cosmopolitan-parochial divide: changing patterns of party and electoral competition in the Netherlands and beyond. Journal of European Public Policy 25: 1541-1565

Wrangham, R. (2009). Koken. Over de oorsprong van de mens. Amsterdam: Nieuw Amsterdam Uitgevers

Wrangham, R. (2019). The Goodness Paradox. The Strange Relationship Between Virtue and Violence in Human Evolution. New York: Pantheon Books