One Health: meer dan ooit actueel en noodzakelijk

Civis Mundi Digitaal #110

door Jan de Boer

Lang geleden schreef ik een artikel over het begrip « One health », oftewel « één enkele gezondheid », dat nu met de coronapandemie hoogtij viert in de politieke communicatie. Politiek links of rechts, iedereen is akkoord met de One Health benadering. One Health is, zoals ik destijds schreef, een zeer serieus concept geboren in het milieu van natuurbeschermingsbiologen in het begin van de jaren 2000. Het definieert de onderlinge afhankelijkheid, de samenhang van gezondheid van mensen, van dieren en ecosystemen. Het succes van dit begrip is groot: « One Health », een sinds 2015 door Elsevier uitgegeven blad, afficheert al indrukwekkende aantallen citaten, een teken van een sterke wetenschappelijke roep om een meer holistische benadering van de gezondheid.

Bij de verantwoordelijke politici wordt het idee steeds populairder. In een op 30 maart jongstleden gepubliceerde verklaring roepen een dertigtal staatshoofden en regeringen, alsook de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op om in de overheidsbeleid rekening te houden met de One Health benadering. In deze plotselinge belangstelling kun je vooral een formidabele onverwachte buitenkans voor politieke leiders zien op zoek naar nieuwe woorden om met weinig kosten hun gezondheid- en milieuvertogen fraai aan te kleden. Het beroep op dit begrip in politieke vertogen verplicht inderdaad tot heel weinig, in werkelijkheid tot niets. One Health is een begrip dat vooral dient om bepaalde onderzoeksvragen in te kaderen, om te breken met disciplinaire hyperspecialisaties die het begrijpen van bepaalde fenomenen in de weg staan, om wetenschappelijke activiteit op één lijn te brengen met wezenlijke problemen die samenlevingen ervaren, etc. Maar er bestaat vandaag de dag geen enkele reglementaire of wettelijke vertaling van dit begrip. En er bestaat ook geen enkel concreet project om van One Health een operationeel instrument te maken. One Health zal bij verreweg de meeste politieke leiders dan ook nog heel lang en wellicht voor altijd meer een fraai communicatiemiddel dan een drijfveer voor actie zijn. In de wetenschappelijke wereld biedt het begrip de mogelijkheid voor het stellen van nieuwe vragen of het opnieuw bekijken van bepaalde kwesties. In de politieke wereld blijft het een toverspreuk, te vaag, te weinig geschikt om cijfermatige schattingen te produceren voor het formuleren van overheidsbeleid.

Hoe deze benadering in beeld te brengen en gestalte te geven? Hoe de gegrondheid van deze benadering te laten zien aan burgers die in het algemeen moeilijk of niet in touw te krijgen zijn voor de bescherming van het milieu, maar wel bezorgd zijn voor hun gezondheid en die van hun kinderen? Het door de Amerikaanse epidemiologe Barbara Cohn geleide team van het « Public Health Institute » in Berkeley biedt dezer dagen het opmerkelijke voorbeeld van een milieukwestie die in een halve eeuw een urgente publieke gezondheidskwestie is geworden.

In een op 14 april gepubliceerd onderzoek in het blad « Cancer Epidemiology, Biomarkers and Prevention » zijn Barbara Cohn en haar medeauteurs erin geslaagd een verbinding te leggen tussen blootstelling aan de befaamde pesticide DDT in de jaren 1960 bij Californische vrouwen en de gevoeligheid voor borstkanker bij hun kleindochters, nu jonge vrouwen. In 2015 had ditzelfde team al aangetoond dat de dochters van de moeders die tot het kwart van de meest aan DDT blootgestelde bevolking behoorden, rond hun vijftigste een bijna vier keer zo grote kans op borstkanker hadden als de dochters van vrouwen die het minst aan DDT blootgesteld waren.

Deze keer suggereren dezelfde auteurs, na de dochters van de dochters van deze aan DDT blootgestelde Californische vrouwen te hebben onderzocht, dat er een voortdurende vatbaarheid voor het risico op borstkanker bestaat: zij van wie hun grootmoeders het hoogste gehalte van DDT in hun lijf hadden, hebben een dubbel risico op zwaarlijvigheid en voortijdige puberteit: twee erkende risicofactoren voor borstkanker. Zeker, de oorzakelijkheid wordt nooit aangetoond door een enkele op zich zelf staande observatiestudie, maar deze bevindingen kloppen met de conclusies van talrijke andere studies. Aangezien het een ziekte betreft die een op de zeven tot acht vrouwen in de loop van hun leven treft, zijn de conclusies van dit onderzoek heel belangrijk voor de publieke gezondheidszorg.

Waar de geschiedenis van DDT uitstekend de noodzaak van het befaamde One Health principe aantoont, was de strijd tegen deze in 1972 in de Verenigde Staten verboden pesticide vooralsnog er eerder een van milieubeschermers dan van gezondheidsinstanties en artsen. Tot het einde van de jaren 1970 en zelfs daarna bleven de mogelijk funeste effecten van deze pesticide op de gezondheid van mensen omstreden. Zijn verwoestingen onder wilde fauna, in het bijzonder vogels, waren daarentegen al sinds de jaren 1950 overduidelijk.

Maar wie maakte zich in die jaren zorgen over vogels? In 1962 was de biologe Rachel Carson met haar boek « Silent Spring » de eerste die publiekelijk waarschuwde voor deze catastrofe. Zij werd bespot, afgekamd, belachelijk gemaakt voor haar « overgevoeligheid, haar sentimentaliteit » en haar « ecologische hysterie »… In werkelijkheid paste zij alleen maar de principes van de One Health benadering toe, 50 jaar voordat het een politiek modewoord werd. De bescherming van het milieu van gisteren is, alles in aanmerking genomen, een engagement voor de volksgezondheid van vandaag.

Ik ben er zacht gezegd lang niet zeker van dat zij die nu dit stokpaard, gereïncarneerd in een politieke slogan, berijden, zich daar werkelijk bewust van zijn.

 

Geschreven op 2 mei 2021