Civis Mundi Digitaal #110
Bespreking van: Michel Thys, Op de rand van het menselijke. Filosofisch-psychoanalytische impressies. Gompel/Svacina, 2021.
Een prikkelende titel. Immers, de relatie tussen filosofie en psychoanalyse is niet vanzelfsprekend. Althans, er bestaat, blijkend uit tal van publicaties, nogal wat twijfel over de vraag of psychoanalyse een wetenschappelijke status verdient. Kunnen we wel iets op een wetenschappelijk verantwoorde wijze zeggen over de psychoanalyse? In ieder geval is er sprake van een brede waaier aan onderling zeer uiteenlopende benaderingen. Van een min of meer systematisch uitgewerkte methodologie is geen sprake. Enige consistentie ontbreekt.
Na lezing van “Op de rand van het menselijke” blijft een ander beeld hangen. Het boek gaat niet alleen uiterst fundamenteel in op filosofische vraagstukken maar heeft ook betekenis op een veel breder terrein dan de psychoanalyse. Eerst het eerste punt.
Onontkoombaar en ongrijpbaar
In het boek wordt uitgebreid ingegaan op het subject en vooral ook op de positionering van het subject in de ruimte tussen het lichaam en de ander, tussen het biologische en het maatschappelijke. Dat spanningsveld is de ruimte waarin het subject beweegt. Thys cirkelt daarbij, verwijzend naar Blanchot, rond twee begrippen: het onontkoombare en het ongrijpbare. De spanning die daaruit voortkomt is permanent en niet oplosbaar. Leven is in essentie het ervaren van die spanning. Een ideale en definitieve positiebepaling is voor de mens niet weggelegd. Als dat ideaal al zou kunnen worden bereikt is er geen sprake meer van subjectiviteit, van een subject. De mens zelf, zo zou je kunnen zeggen, is dan materie geworden, gestolde materie, ontdaan van verlangens. Betekenisverlening is dan overbodig geworden: alles is reeds betekend in volkomen consistentie of nog intenser: de mens heeft zichzelf al uitgetekend. Alles heeft zijn plaats gekregen. Keuzes zijn overbodig geworden. De mens is zijn eigen keuze geworden. Het eindpunt is bereikt.
Maar ook komt aan de orde wat het onvermogen om dat einddoel te bereiken met ons doet. Hoe het zijnsverlangen zo sterk kan zijn dat het ons overmeestert. Hoe, verwijzend naar Sartre, een “zijnsteveel” ons kan traumatiseren, oorzaak kan zijn van walging.
Die benadering werkt Thys ook uit met betrekking tot het identiteitsbegrip. Het eigene van de mens is gelegen in de wijze waarop een individu beide polen van de spanning “verknoopt”. Vanuit dat gezichtspunt typeert hij de opvattingen van Freud, Klein, Bion en Lacan. Bij Lacan ligt dan de nadruk niet zozeer op het lichamelijke maar juist op het maatschappelijke, op de ander.
Geheimen en onthulling
Wat het tweede punt betreft bevat het boek intrigerende doorkijkjes naar andere maatschappelijk relevante terreinen. Als voorbeeld de betekenis van geheimen, hoe we daarmee omgaan en tot welke consequenties dat leidt. Bijvoorbeeld binnen het politieke systeem. De psychoanalyse is gericht op onthulling, zelfonthulling om precies te zijn. De taal dient daarbij als medium. De analysant wordt gestimuleerd onder woorden te brengen wat hem beweegt. Zo stelt Lacan dat het onderbewuste een taalstructuur kent. Maar tegelijkertijd kan de zelfonthulling nooit geheel slagen. Altijd is er sprake van een restpost. De totale onthulling is een wensdroom.
Vervolgens wordt een relatie gelegd met het alsmaar meer benadrukken van transparantie binnen de maatschappij, in het bijzonder met betrekking tot het publieke domein. We accepteren geen achterkamertjes. Alles dient door het volle licht van de openbaarheid te worden beschenen. Desnoods organiseren we parlementaire enquêtes. Daarin streven we ernaar via het (ver)horen van getuigen tot in de kleinste details boven water te krijgen hoe de besluitvorming is verlopen: wie had er invloed op? Welke belangen speelden een rol? Was er sprake van verborgen doelen? Werd er gemanipuleerd? Welke consequenties had dat? Maar hebben we, analoog aan Lacan, ook in de politiek niet te maken met restposten, met het niet-beredeneerbare, met het niet-zegbare?
Zelfonthulling als rage
Thys stelt “dat onze cultuur steeds meer de notie van het geheim verwerpt, een notie die door de psychoanalyse daarentegen meer dan ooit wordt gekoesterd.” In het publieke domein is sprake van een “zelfonthullingsrage” terwijl in de psychoanalyse de zelfonthulling in een beschermende discretie plaatsvindt. Die cultuur van transparantie heeft als gevolg dat sprake is van egalisering en uniformering. Mensen worden mentaal en sociaal gekloond tot kopieën. We hebben de neiging om het afwijkende te “pathologiseren”, een neiging die in de psychiatrie herkenbaar is. Je zou kunnen stellen dat onze opvattingen over het normale impliciet ook het abnormale duiden. Het normale als bron van het abnormale.
Al met al een publicatie waarin begrippen uit de psychoanalyse diepgaand filosofisch worden doordacht. De fascinatie als voorbeeld, de fascinatie in het bijzonder voor het onmenselijke, voor wat zich op en over de rand van het menselijke bevindt. Maar naast diepgang is de verdienste van het boek toch ook zeker de breedte in de benadering en uitwerking. Hoe psychoanalytische vraagstukken en daarin aanwezige begrippen worden betekend in de bestaande maatschappelijke oriëntaties en praktijken. Zie de fascinatie voor wat er gebeurt met onze planeet wanneer we thans dominante consumptiepatronen in stand houden.
Voor wie wil nadenken over zichzelf en de over de wereld vindt in het boek tal van vragen met doorwrochte antwoorden, niet als zekere kennis maar als aanzet voor een eigen positiebepaling. Niet als tijdverdrijf maar als een ontmoeting met existentiële vragen, een ontmoeting met wie we zijn en wie we willen zijn.