De wereld redden

Civis Mundi Digitaal #110

door Herman Hümmels

Bespreking van Abhijit Banerjee en Esther Duflo, Hoe economie de wereld kan redden. Thomas Rap, 2020.

 

Abhijit Banerjee bekleedt de internationale economische leerstoel van de Ford Foundation aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT). Esther Duflo bekleedt de Abdul Latif Jameel-leerstoel voor armoedebestrijding en ontwikkelingseconomie van de economiefaculteit van het MIT. Samen ontvingen ze de Nobelprijs voor economie 2019.
Immigratie en ongelijkheid, globalisering en ingrijpende technologische ontwikkelingen en het steeds sneller opwarmende klimaat hebben grote invloed op maatschappelijke en politieke problemen. Het echtpaar Banerjee en Duflo geeft aanwijzingen voor verbetering. Dit gebeurt op grond van een scale van uitgebreide onderzoeken en op grond van hun ervaringen wereldwijd in verschillende landen. Door de menselijke waardigheid weer centraal te stellen lokken ze “een ingrijpende herziening uit van onze economische prioriteiten en de manier waarop in onze samenleving voor de burgers die het het slechts hebben getroffen wordt gezorgd.” (p. 21)

Economen
In Amerika is het vertrouwen in weermannen groter dan in economen. Een deel van het probleem is dat dit veroorzaakt wordt “omdat er veel slechte economen zijn” (p. 16). Economen gebruiken vaak een beperkte definitie van ‘economie’. Ze kijken dan alleen naar inkomens of naar materiële consumptie. Banerjee en Duflo vinden dit jammer omdat mensen meer nodig hebben “om een bevredigend leven te kunnen leiden: respect van de omgeving, gezelschap van vrienden en familie, waardigheid, een zekere zorgeloosheid en plezier” (p. 20). En omdat er veel kennis beschikbaar is waar geen gebruik van wordt gemaakt. Met dit boek hebben ze dan ook de bedoeling om iets van die kennis te delen “en de dialoog over de meest urgente en omstreden onderwerpen van onze tijd te heropenen” (p. 16). “We moeten toe naar een constructievere dialoog, en die kan alleen beginnen als we oog hebben voor de diepmenselijke behoefte aan waardigheid en menselijk contact” (p. 20).

Migratie
Een belangrijke mythe is, dat als de armen maar even de kans krijgen, ze huis en haard verlaten om naar een ‘betere’ omgeving te verhuizen. Banerjee en Duflo benadrukken dat uit allerlei onderzoek blijkt dat dit niet waar is. De gebieden waar mensen het liefst weg willen zijn bij lange na niet de armste. Het leven is voor hen ondraaglijk door de ineenstorting van het normale dagelijkse leven. Er zijn allerlei mislukte pogingen gedaan om mensen uit gebieden met grote werkloosheid te laten verhuizen naar gebieden of steden waar de kans op werk veel groter is. Het kan daarbij gaan om de migratie van de ene regio naar een andere, van het platteland naar steden of omgekeerd, of van het ene land naar het andere.

“Hoewel de mensen die vrijwillig of gedwongen besluiten te migreren er economisch op vooruit gaan, valt het idee dat de meeste mensen alleen maar zitten te wachten op een kans om alles achter te laten en naar een rijker land te verkassen nauwelijks serieus te nemen” (p. 32). “De immobiliteit die ingaat tegen elk instinct van de econoom over hoe mensen zouden moeten handelen, heeft belangrijke implicaties voor de economie als geheel” (p. 69). Banerjee en Duflo laten in dit boek zien dat dit belangrijke gevolgen heeft.

Handel

Het idee van het comparatieve voordeel (Ricardo, 1817) is triviaal. Dit idee gaat ervan uit dat landen in een situatie van vrijhandel zich het best kunnen specialiseren in de zaken waar ze goed in zijn. Maar: “misschien kan iedere gemeenschap wel leren te produceren wat zij nodig heeft.” (p. 114)
Veel voorbeelden die in het boek worden besproken stammen uit Abhijits geboorteland, India. In 1991 zag het IMF de kans schoon om de doctrine van de vrije handel aan het tot dan toe gesloten bolwerk op te leggen. Sinds die tijd is de Indiase economie fors gegroeid, maar het is de vraag of de in de jaren 80 ingezette groei niet doorgezet zou hebben. Wat wel duidelijk is: vanaf die tijd is de ongelijkheid dramatisch is toegenomen. Deze ontwikkeling zien we ook in andere landen (China, Korea, Vietnam……).
De negatieve effecten van de liberalisering werden gemakshalve vaak over het hoofd gezien. Zo is er de groeiende ongelijkheid. Banerjee en Duflo beschrijven allerlei projecten en onderzoeken waarbij het idee van pogingen om de manier van handelen of de werkgelegenheid te beïnvloeden anders uitpakten dan verwacht.
De economie is star, mensen houden vast aan de hun bekende woonomgeving (te weinig migratie en sociale mobiliteit), kapitaal is vaak weinig mobiel (angst voor slechte kredietverlening), te lang in stand houden van productielijnen (geen creatieve destructie), het is lastig om een positief imago op te bouwen, het is moeilijk opboksen tegen grote internationals, negatieve effecten op gebieden met een traditionele maakindustrie in westerse landen...…

Lessen
De belangrijkste lessen die we volgens Banerjee en Duflo door de liberalisering en globalisering geleerd hebben zijn:

(1.) “de voordelen van internationale handel zijn voor een grote economie als de Amerikaanse tamelijk beperkt, [...]

(2.) hoewel de voordelen voor kleinere en armere landen in potentie veel groter zijn, is er geen eenduidige manier om die te realiseren, [...] is het openstellen van de markt alleen niet genoeg om iedereen van zijn plaats te krijgen en is het wegnemen van handelsbarrières op zich niet genoeg om nieuwe landen bij de internationale markt te laten aanhaken [...]

(3.) en gebleken is dat de herverdeling van welvaart buitengewoon lastig is, wat veel leed met zich meebrengt voor hen die de negatieve consequenties van het openen van de markt daadwerkelijk voelen.” (p. 117/8)
Voor veel gebieden in de VS geldt “de uiteindelijke conclusie is dat we iets moeten doen aan de pijn die met noodzakelijke veranderingen gepaard gaat, aan het gedwongen verhuizen, aan het wegvallen van wat vertrouwd was, een goede baan en een goed leven.” (p. 123)

Groei
Groei “is wat er overblijft nadat we alle meetbare factoren van de productiviteitsgroei hebben afgetrokken” (p. 182). Anders gezegd: groei is de jaarlijkse productieverhoging bij gelijkblijvende omstandigheden. Banerjee en Duflo laten de ideeën van verschillende vooraanstaande economen de revue passeren. Een belangrijke conclusie is dat groei ‘gewoon ontstaat’.

“Het komt er dus op neer dat er geen vast recept is om de economieën van arme landen te laten groeien, zoals dat ook voor rijke landen niet bestaat” (p. 227). Bedrijven moeten toegang tot de markt hebben, wat voor nieuwe toetreders steeds moeilijker wordt. Creatieve destructie lijkt wel te helpen, door bedrijven met nieuwe ideeën die in productiviteit omgezet worden. Innovatie kan door financiële prikkels gestimuleerd worden. Een goed werkende overheid helpt, met name goed werkende instituties zijn groeibevorderend. Een goed werkende bankensector en kredietvoorzieningen zijn een voorwaarde.

Hyperinflatie, sterk overgewaardeerde vaste wisselkoersen, irreële verwachtingen van werkzoekenden en monopolies voor onbeperkte tijd werken remmend, evenals een te sterke concentratie in een bepaalde sector. Wat ook duidelijk is: “belastingverlagingen voor de rijken leiden niet tot economische groei.” (p. 216) De enorme toename van de inkomensongelijkheid zou echter wel eens “zeer schadelijk kunnen blijken voor de groei, want door het politieke verzet daartegen zien populistische leiders, die panklare oplossingen beloven die zelden werken [...] hun kans schoon.” (p. 249)

Trickle down
De invoering van de ‘reaganomics’, in navolging van onder anderen Milton Friedman (neoliberalisme), heeft niet het voorspelde resultaat opgeleverd. De rijksten hebben zich enorm verrijkt, maar van het naar de lagere maatschappelijke niveaus doorsijpelen is niets terecht gekomen, met als gevolg een groeiende ongelijkheid in inkomen en vermogen. In Europa en Japan was het effect minder dramatisch.

Topinkomens
Vooral in de financiële sector wordt door sommigen gigantische bedragen verdiend. In deze sector verdienen werknemers 50 tot 60 procent meer dan even hoog gekwalificeerde mensen in andere sectoren. Lage belastingen hebben waarschijnlijk een belangrijke rol gespeeld. “Als de inkomstenbelasting op de topinkomens 70 procent of meer bedraagt, zullen bedrijven de gigantische salarissen eerder als geldverspilling zien en zullen ze worden verlaagd.” (p. 299)

“Als we naar de afzonderlijke landen kijken, blijkt er een sterke correlatie te bestaan tussen de toename van de ongelijkheid en de verlaging van het hoogste belastingtarief tussen 1970 en nu.” (p. 300) Een probleem is de belastingontduiking. Algemeen wordt verwacht dat naarmate de belasting hoger is, de rijken meer geneigd zullen zijn om die te ontduiken. Denemarken heeft overigens aangetoond “dat er strikt economisch gezien voor overheden geen noodzaak bestaat om af te zien van een uiterst progressief belastingstelsel met zeer hoge toptarieven.” (p. 309)

Basisinkomen
De marktwerking levert niet altijd een rechtvaardige, aanvaardbare of zelfs efficiënte oplossing. Overheidsactiviteiten kunnen helpen. Bijvoorbeeld door “mensen te helpen verhuizen als dat nodig is, maar soms ook om er voor te zorgen dat mensen kunnen blijven waar ze zijn zonder tot armoede te vervallen of hun waardigheid te verliezen.” (p. 318) De mensen voorzien van een onvoorwaardelijk basisinkomen is een mogelijkheid.

Tegenstanders zijn van mening dat dit de werkloosheid zal verhogen, omdat veel mensen dan geen arbeid meer willen verrichten. Uit veel onderzoek is echter gebleken dat het financieel steunen van armen niet leidt tot slampamperij, integendeel. Hoewel soms blijkt dat de bereidheid om arbeid te verrichten iets terugloopt, is per saldo het resultaat positief. “Armen die geld krijgen gaan procentueel méér uitgeven aan voedsel. [...] Ze gaan beter eten en besteden ook meer aan onderwijs en gezondheidszorg. Verder is er geen bewijs dat ze meer geld uitgeven aan roken en drinken. [...] Zelfs mannen lijken het geld niet te verspillen.” (p. 348)

Inkomensgarantie
Het idee van een negatieve inkomensbelasting is dat iedereen die minder dan een bepaald omslagpunt aan inkomsten heeft, zijn inkomen aangevuld krijgt tot de hoogte van dit omslagpunt. Dit is een vorm van recht op bijstand of garantie op een basisinkomen.

“In ontwikkelingslanden dekken mensen hun inkomensrisico’s vaak af door grond in bezit te houden.” Dit kan een reden zijn waarom mensen niet willen migreren. “Dit heeft tot gevolg dat in gebieden met veel kleine grondbezitters de industrialisatie vaak moeilijk op gang komt.” (p. 353)
In India heeft elk plattelandsgezin recht op honderd dagen werk tegen het officiële minimumloon. Omdat het vaak gaat om werk in de bouw, in de brandende zon, zoeken veel mensen liever iets anders. Bovendien is het systeem corruptiegevoelig waardoor het in de uitvoering vaak mis gaat.
“Op grond van wat we nu weten, zijn wij voorstanders van een ultrabasisinkomen. Maar bijna alles wat we weten is afkomstig uit relatief kortlopende projecten: er zijn nog geen gegevens over de effecten op lange termijn. We weten niet hoe mensen op een permanent gegarandeerd basisinkomen reageren.” (p. 357)

Werkloosheid
Werkloos zijn betekent in arme landen vaak iets anders dan in rijke landen. In arme landen zijn de mensen vaak eigen baas en weten ze dat er dagen zijn waarop je wel iets verdiend en andere waarop dat niet het geval is. De mensen ontlenen hun identiteit aan hun buren, familie, kaste… In rijke landen ontlenen mensen meer hun identiteit aan hun baan. Als die wegvalt weten ze vaak niet op een bevredigende manier gestalte aan hun leven te geven. Voor mensen die hun baan zijn kwijtgeraakt is een basisinkomen geen voldoende oplossing.
Een charmante oplossing, als een basisinkomen niet de oplossing biedt, biedt het Deense flexicurity model. Werklozen gaan er financieel niet op achteruit en worden intensief begeleidt bij het vinden van een andere baan (eventueel na een grondige om- of bijscholing). Toch is het niet de oplossing voor alle problemen. Mensen boven een bepaalde leeftijd willen vaak niet meer verhuizen en zijn gehecht aan het werk dat ze deden. Een ‘blijf subsidie’ zou dan een oplossing kunnen zijn.
In de Amerikaanse Democratische Partij begint het idee om werk te subsidiëren voet aan de grond te krijgen (baangarantie). De overheid kan hierbij banen scheppen. “Een realistischer plan is waarschijnlijk dat de overheid de vraag naar arbeidsintensieve diensten vergroot door het budget ervoor te verhogen, maar de uitvoering niet zelf ter hand neemt” (p.369). Het moet gaan om zinvol werk tegen een redelijke beloning. Mensen moeten als mens behandeld worden, “met respect voor waar ze niet aan gewend zijn.” (p. 383)

Conclusie
Banerjee en Duflo geven als ontwikkelingseconomen een kijkje in wat er in de wereld gebeurt op het gebied van het verbeteren van de wereld. Ze doen dit door een uitgebreid overzicht van allerlei onderzoeken en resultaten van projecten. Ze geven daar steeds een eigen commentaar op en doen dit zo dat het inspiratiebronnen zijn voor verder nadenken en voor nieuwe experimenten. Dat hun ervaring in meerdere landen en culturen behulpzaam was voor hun inzicht blijkt uit de hoeveelheid materiaal dat ze toelichten en de kritische houding ten opzichte van de huidige neoliberale mainstream opvatting.