Essays over menselijkheid

Civis Mundi Digitaal #110

door Mathieu Wagemans

Bespreking van: Peter Abspoel, Stiefkind van de rede. Essays over de voorwaarden van menselijkheid. Damon, 2021.

 

Bij deze essays, die alle relatie hebben met menselijkheid, gelden vragen rond de zin van het leven daarbij als belangrijke oriëntatie. In zijn Voorwoord stelt Abspoel de vraag naar de betekenis en werking van de traditie. En specifiek naar de wortels van het westers anti-traditionalisme. Daarbij gaat hij in op het westers strijdersethos dat van oorsprong de Germanen typeerde. Strijders laten zich vanwege hun passie nu eenmaal weinig gelegen liggen aan tradities, zo is de associatie. De passie heeft geen andere legitimatie nodig dan zichzelf.

De tweede bron van antitraditionele invloeden zouden dan de geestelijken zijn geweest. Het geloof, opgevat als een pleidooi voor bezinning en verandering, vraagt immers zich los te maken van traditionele overtuigingen. Die houden juist het verleden in stand in plaats van praktijken te hervormen en te veranderen. Het geloof is voorwaarts gericht en houdt de noodzaak van verandering in en dat betekent relativering en aantasting dus van het bestaande handelen in plaats van bevestiging ervan.  De laatste eeuwen lijkt geloof juist meer traditioneel gericht. Bij de profeten en profetische religie was dat bijv. anders zie o.m. Max Weber, Sociology of Religion over de ‘prophetic breakthrough’, zie CM 71. Hij e.a. benadrukken ook dat wetenschap geen (subjectieve) waarden kan geven. Terugkerend thema in de serie.

Subjectiviteit als restpost

Abspoel kiest tegelijkertijd positie ten opzichte van intellectualistische visies. Die zijn te beperkt en beperkend omdat ze ons geen antwoord kunnen geven op vragen rond de zin van het leven. Niet alles is immers beredeneerbaar. We moeten open staan voor andere dimensies van het leven in plaats van de ratio centraal te stellen. We kunnen er niet op vertrouwen dat we al redenerend de zin van het leven kunnen opsporen. Daarvoor is ons denken te beperkt. De mens en het menszijn zijn immers breder en dieper dan dat we er met de rede toe kunnen doordringen. We doen de waardigheid van de mes geen recht door die rationeel te benaderen. Waarden als dragende elementen van waardigheid laten zich niet beredeneren. Ze zijn van een andere orde. We doen verder het subjectieve geen recht door het te objectiveren. Dan blijft er subjectiviteit over als restpost. Ook de wetenschap is, logisch doorredenerend, niet juiste bron. Maar waar moeten we die benaderingen dan wel zoeken?

De oriëntatie op de ander

Abspoel stelt daartoe vanzelfsprekendheden ter discussie. Die moeten object van onderzoek worden. Als voorbeeld: het menselijk handelen is te ingewikkeld om te benaderen in termen van doel en middelen. De mens volgt, Lacan en Girard volgend, niet zijn uitsluitend eigen doelen c.q. verlangens, maar het zijn de verlangens van de ander die (mede)bepalend zijn. Om menselijk gedrag te begrijpen moeten we ons dus verdiepen in complexere processen. Bij Lacan is dat de werking van het onderbewuste. Bij Girard is het verlangen gericht op een extern model dat men wil nabootsen.

In dezelfde lijn gaat Abspoel in op vragen rond afhankelijkheid. De mens die ervan uitgaat dat de werkelijkheid naar zijn verlangens kan worden gemodelleerd heeft geen oog en geen begrip voor sociale en natuurlijke processen die we niet instrumenteel kunnen omvatten.

Diezelfde kritische kijk heeft Abspoel op de hermeneutiek. Ieder proces van betekening kan ons de werkelijkheid slechts tonen voor zover die zich laat onthullen met behulp van de begrippen die het perspectief dragen. De reflectie brengt ons niet de elementen van de werkelijkheid nabij waarover we niet kunnen reflecteren. Abspoel stelt dat de kloof tussen het spontane en het rationele zich eerder verdiept dan versmalt. Het spontane wordt niet onderkend als een eigen kracht maar wordt soms dienstbaar gemaakt aan het bereiken van rationeel geformuleerde doelen. Het spontane wordt dan ingezet als instrument.    

De filosofie van Blondel

Uitvoerig komt in het boek de filosofie van Blondel met betrekking tot het handelen aan de orde. Die belangstelling voor Blondel laat zich logisch verklaren. Volgens Blondel handelen we zonder een overzicht te hebben van alle doelen, strevingen, ervaringen, overtuigingen enz. Dat overzicht hebben we met enige consistentie niet vooraf, we kunnen het ook niet hebben tijdens het handelen en we kunnen het ook niet ex post facto?? construeren. Ieder overzicht zal altijd gebrekkig zijn. Daarmee relativeert Blondel de betekenis en rol van reflectie en ratio. De mens kent zichzelf niet, maar kan wel onderweg zijn zichzelf beter te leren kennen. Maar een eindpunt in de zin van volledig doorgronden van zichzelf is onbereikbaar. Blondel stelt dat de handelingspraktijk onvoldoende is om die als studieobject te nemen.

Het handelen vindt plaats in een context waarin begrippen spelen die zich lastig laten benaderen. Denk aan schoonheid, fascinatie, ontzag, spontaniteit, angst of mythes. Iedere definitie of begripsomschrijving ervan is onvolledig. Het handelen vormt een uitdrukking van een onderliggend samenspel van elementen die ieder op zichzelf al complex zijn, laat staan dat we menen het samenspel te kunnen ontrafelen. Het boek heeft dat samenspel niettemin als centraal object. Maar dan niet door een analytische benadering die splitsend werkt maar door juist de dynamiek van de vervlechting als perspectief te kiezen. Dat vereist een benadering die diepgang paart aan abstractievermogen. 

Dat alles betekent een pleidooi voor een andere benadering van de menswording. We moeten daartoe niet in definities denken maar in processen. Definities zijn statisch en door een statisch perspectief krijgen we geen vat op de dynamiek die eigen is aan het leven. We moeten niet in allesomvattende termen denken, omdat dan sprake is van illusies. We moeten er niet op vertrouwen dat we via de weg van reflectie kunnen doordringen tot de menswording en de menselijkheid. Dan doen we essentie ervan tekort. We moeten dus leven met een onvermogen. Dat betekent leven met de acceptatie dat we menselijkheid weliswaar praktiseren in hoe we ons gedragen, maar het tegelijkertijd niet kunnen benoemen in objectieve zin. We kunnen niet de pretentie hebben om alle krachten te kunnen uittekenen. 

Het denken kan niet zichzelf falsifiëren

Die spanning verdiept Abspoel aan de hand van menselijkheid als begrip. De ratio biedt daarvoor een te beperkte invalshoek. Je zou kunnen stellen, verwijzend naar Popper, dat ons denken ons nu eenmaal niet in staat stelt ons denken zelf te falsifiëren.

Ondanks deze beperkingen, zo stelt Abspoel, hebben we de gewoonte om met enige regelmaat praktijken in de wereld als “onmenselijk” duiden. Maar wat is de betekenis ervan  wanneer we geen helder begrip van het menselijke als tegenpool hebben? En dat ontbreekt. Het boek is een poging om grip te krijgen op en inzicht in het menselijke. Daarbij is als benadering gekozen de condities voor menselijkheid centraal te stellen. Immers, definities helpen ons niet verder omdat we daarmee de essentie van het menselijke niet kunnen raken.   

Het is een boek met filosofische diepgang, waarbij echter regelmatig voorbeelden uit de praktijk van alledag ter illustratie van de gedachtegang worden aangegeven. Dat is vanwege het abstractieniveau ook nuttig en verhoogt de leesbaarheid. Maar niet alleen de leesbaarheid. Het boek nodigt ook uit de vraagstukken van onze (post)moderne samenleving te doordenken. Als we het doel-middel denken terzijde schuiven en oog krijgen van de complexiteit van het menselijk verlangen en het menselijk gedrag kunnen de bestaande praktijken in politiek en beleid als onthutsend worden ervaren.