Vrolijk Verval

Civis Mundi Digitaal #112

door Jan de Boer

« Vrolijk Verval » is de titel van een klein, prachtig geïllustreerd meesterwerk waarin Hedy d’Ancona met een verzameling scherpe observaties, waarin humor, zelfspot en toch ook ontroering niet ontbreken, afrekent met het zieligheidsstempel dat de samenleving haar en haar « o zo kwetsbare » leeftijdsgenoten opdringt. Van de angstaanjagendheid van de ouderdom blijft maar heel weinig over. Er valt bij het ouder worden nog heel wat te genieten en, kijkend naar jezelf, ook nog heel wat af te lachen.

Toen ik dezer dagen voor de tweede keer « Vrolijk Verval » las, moest ik denken aan de pre-socratische filosoof Democritus (460-370 v.Chr.) die in de bloeiende havenstad Abderos, nu niets meer dan een archeologische vindplaats, halverwege het huidige Thessaloniki en Istanbul woonde. Ten tijde van Socrates werd Democritus er door de bevolking vereerd als hun wijze, als hun lokale glorie. Deze filosoof, zo zei men, kende alles – sterren, diersoorten, de leer van Egypte en India, zowel op politiek als op medisch gebied. Sterk overdreven natuurlijk, maar de oude meester had in ieder geval de reputatie de geheimen van lichaam en ziel te kennen.

Tot de dag waarop hij volledig ontregeld scheen. Een immense lach had zich van hem meester gemaakt. Men hoorde hem van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat in lachen uitbarsten. Hij dreef de spot met alles, in het bijzonder met verdriet, drama’s en ongeluk. Hij maakte zich vrolijk over rivaliteiten, over ambities, over de intriges van filosofen. Hij proestte het uit bij elk woord, op elk moment. De inwoners van Abderos maakten zich ongerust, en dachten dat Democritus door al het studeren nadenken – hij ontdekte dat de wereld gemaakt is van atomen en leegte – uiteindelijk zijn geest, zijn hersens had beschadigd. Nu hij voortdurend in grote vrolijkheid verkeerde, moest hij wel ziek zijn en moest men hem behandelen.

De Raad van Abderos verzocht daarom in naam van het volk aan Hippocrates, de allerbeste van de artsen, deze gek geworden wijsgeer te komen onderzoeken. Hippocrates ondernam de reis, ontmoette de patiënt en gaf zijn bevindingen. Niks geen uitslaan van wartaal, want volgens Hippocrates toonde de permanente vrolijkheid van Democritus juist de extreme kracht van zijn oordeel, de voorbeeldige rechtlijnigheid van zijn geest. Zij die Democritus als krankzinnig beoordeelden, deden dat vanuit hun eigen geestelijke tekortkomingen, aldus Hippocrates. De conclusie die men in het algemeen uit deze geschiedenis trekt, is dat – heel banaal – de wijsgeer door onwetenden als een gek gezien werd. Maar we kunnen ook een andere conclusie trekken als wij naar het waarom van deze uitbundige lach zoeken. Wat wil Democritus eigenlijk zeggen? Dat wij op ieder moment allemaal belachelijk zijn. Hoezo? Het antwoord is zonder twijfel te vinden in de filosofie van Democritus zelf, de eerste radicaal materialistische denker en godloochenaar in de geschiedenis. Als het universum inderdaad samengesteld is uit alleen atomen en leegte, dan bestaat er geen enkele waarde, geen enkele waarheid, geen enkele transcendentie die hem kan redden van een totaal zinverlies. Zo kunnen onze gebaren belachelijk worden, onze ambities lachwekkend, ons verdriet bespottelijk. De permanente lach wordt dan het absolute wapen tegen wanhoop.

Ik moet overigens wel zeggen dat deze legendarische geschiedenis niet de echte Democritus betreft. Dit verhaal verscheen verscheidene eeuwen na zijn dood in apocriefe teksten. Dat heeft echter niet verhinderd dat het aan de wieg is komen te staan van een immens nageslacht van artiesten, van fabelschrijvers tot beeldhouwers en schilders, die de « lachende » Democritus tegenover de « huilende » Heraclitis stellen. Is deze mythische lach bruikbaar? Zijn wij werkelijk in staat om over alles te lachen? Om de chaos en de waanzin schaterlachend aan de kant te zetten? En zo ja, tot welke prijs? Met welke consequenties, met name voor respect en waardigheid? Kent de lach van filosofen en schrijvers grenzen? Dat zijn de vragen die Democritus opwerpt.

Natuurlijk, mijn goede vriendin Hedy d’Ancona is Democritus niet, haar lach is beslist niet het absolute wapen tegen de wanhoop, maar haar vaak zeer vrolijk makende observaties doen ook onze eigen situatie, gevoelens en denkwijzen bekijken. Hedy en ik zijn van dezelfde leeftijd. Ik prijs mij gelukkig dat ik mijn leven nog kan delen met mijn intelligente en artistieke vrouw Ana Anita Carmen Ferrero. Dat geluk heeft Hedy niet: haar grote liefde, de schilder, graficus en alleskunner Aatje Veldhoen overleed in 2018. Dat is ingrijpend, zoals met humor ook indirect en versluierd verwoord in haar observatie « Gedierte ». Ja, vergeet vooral niet bij de boekhandel dit meesterwerkje « Vrolijk Verval », uitgegeven bij Nijgh en Van Ditmar in Amsterdam, aan te schaffen « ter leerhinge ende vermaeck ».

 

Geschreven in juli 2021