Civis Mundi Digitaal #114
Bespreking van Daniel Hoffman, The Case Against Reality: How Evolution Hid the Truth from Our Eyes. Penguin Books, 2019.
Hoewel het materialistische paradigma in de wetenschap dominant is, zijn er een aantal wetenschappers die beweren dat dit niet meer lang zal duren. Het idealistische paradigma zou een betere verklaring geven voor vele onderzoeksuitkomsten, waarbij vaak wordt verwezen naar de quantummechanica. Ook zijn er veel correlaties gevonden tussen neuro-activiteiten en bewustzijnsinhouden, maar er is geen enkele theorie die kan uitleggen hoe hersenactiviteit, activiteit van een computer, of enige andere fysieke activiteit tot een bewuste ervaring kan leiden. Wat dat betreft is er niets dat ook maar in de verte plausibel is: dit wordt het moeilijke probleem van het bewustzijn genoemd. In het te bespreken boek komt een bioloog aan het woord. Op grond van bevindingen in zijn vakgebied, met name over waarnemingen bij mensen en dieren, beargumenteert hij, dat wat we waarnemen niet de werkelijke wereld is, maar slechts dat wat ons evolutionair voordeel oplevert. Vanuit deze vaststelling en een aantal andere argumenten komt hij op tot een theorie dat die ’werkelijke wereld’ in feite bewustzijn is.
Nu zijn er zolang er filosofen zijn, voorstanders van het ene of het andere standpunt geweest: idealisme versus materialisme. De successen van de natuurwetenschap en technologie hebben er zeker toe bijgedragen dat het materialisme de wind in de zeilen kreeg. Eigenlijk zou de wetenschap geen ontologie moeten accepteren, en zich moeten beperken tot een methode om kennis te verkrijgen. In de praktijk lijken vele wetenschappers echter het materialistische uitgangspunt niet te bevragen en als vaststaande waarheid te accepteren. In het boek betoont Hoffman zich toegewijd aan de wetenschap en beargumenteert hij zijn standpunt zorgvuldig met onderzoeksresultaten verkregen met wetenschappelijke methoden.
Daniel Hoffman is hoogleraar bij de afdeling Cognitieve Wetenschappen van de Universiteit van Californië Irvine, met gecombineerde benoemingen bij de afdelingen Filosofie, Logica en Filosofie van de Wetenschap en Computer Science. Zijn speciale aandacht gaat uit naar waarnemingen van mensen en dieren.
Bij zijn betoog in het boek gaat het hem uiteindelijk om de vraag wat voor soort wezens we zijn.
Daniel Hoffman. Foto Wikipedia
Geen waarheid maar fitness, het ‘Fitness Beats Truth’ theorema
Hoffman gaat uit van de evolutietheorie. Meestal trekken wetenschappers de conclusie dat de evolutie ons zo heeft gevormd dat we in de loop van de tijd in toenemende mate een werkelijke, objectieve wereld waarnemen. Dit lijkt intuïtief juist en velen hebben er nooit aan getwijfeld. Dat er beperkingen zijn in wat we waarnemen accepteren we. De instrumenten die we hebben ontwikkeld om een groter waarnemingsbereik te hebben, maken nog niet dat we alles waarnemen. We weten dat sommige dieren heel andere waarnemingen hebben. Vogels en bijen kunnen ultraviolet zien, bepaalde adders zien infrarood, beren kunnen op grote afstand een karkas ruiken, haaien voelen elektrische velden, duiven navigeren dankzij waarneming van magnetische of andere velden ( hfs 1).
Er zijn veel inzichten die erop wijzen dat onze manieren van waarnemen te maken hebben met het vergroten van onze ´fitness´. Dit woord wordt in de biologie gebruikt om zowel voortplantingssucces als aanpassing aan de omgeving aan te geven. Om te testen of we ook de werkelijkheid meer waarheidsgetrouw zien, als fitness verbetert, heeft Hoffman experimenten gedaan met behulp van de speltheorie. In de evolutie win je door het beter te doen dan degenen met wie je in competitie bent. Het onderzoek maakte ondubbelzinnig duidelijk dat een organisme wint als die op fitness koerst in plaats van op waarheid. Wie dat deed, stierf uiteindelijk uit. Natuurlijke selectie bevordert waarnemingen die helpen om fitness punten te scoren, niet om een complexe wereld zo waarheidsgetrouw mogelijk te zien. De conclusie is dat de natuurlijke selectie onze waarnemingen niet vormde om waar te zijn. Wel om de fitness te verbeteren.
Darwins idee is een ‘universeel zuur dat door alles heen bijt’
Hoewel Darwin zijn ideeën formuleerde in termen van soorten die in een fysieke wereld van ruimte en tijd leefden, kunnen we zijn theorie van natuurlijke selectie op een abstractere manier formuleren. Het gaat dan om variatie, erfelijkheid en selectie. Dit kunnen we een algoritme noemen dat op een veel breder terrein toegepast kan worden. Het geldt voor talen, voor wetenschappelijke theorieën, memes, en wordt zelfs in de kosmologie gebruikt. Richard Dawkins noemde dit het Universeel Darwinisme, hij beargumenteerde dat het de evolutie van het leven in al zijn verschijningsvormen beschrijft (hfs 4). Dit abstracte algoritme wordt wel ´een universeel zuur’ genoemd, ‘dat door ongeveer alle traditionele concepten heen bijt en vervolgens een gerevolutionaliseerd wereldbeeld achterlaat. De oude oriëntatiepunten zijn nog herkenbaar maar getransformeerd op een fundamentele manier’ (Denett, hfs 4).
In Hoffmans visie verdwijnt het zelfstandige bestaan (zonder waarnemer) van de fysieke objecten in ruimte en tijd, waaronder ook die van de biologie, zoals DNA en RNA, chromosomen, organismes en hun omgeving. Er is volgens hem wel een objectieve werkelijkheid, maar een die heel verschillend is dan wat onze waarnemingen van objecten in ruimte en tijd ons voorschotelen.
Volgens Hoffman brengt Darwins idee van natuurlijke selectie noodzakelijkerwijs het Fitness Beats Truth (FBT) theorema met zich mee. ’Dat heeft tot gevolg dat op zijn beurt de taal waarin we onze waarnemingen beschrijven, waaronder ruimte en tijd, vorm, kleurschakering en kleurverzadiging, helderheid, structuur, smaak, geluid, geur en beweging, niet de werkelijkheid kan beschrijven zoals die is als niemand kijkt’( hfs 4).
Charles Darwin in 1869, op 60 jarige leeftijd.
Portret van Julia Margaret Cameron, foto Wikipedia
We moeten een meer fundamenteel raamwerk ontwikkelen zonder ruimte, tijd en fysieke objecten om de werkelijkheid te begrijpen. Door het hele boek geeft Hoffman volop voorbeelden van de menselijke en dierlijke waarneming die zijn uitspraken illustreren en plausibel maken. We passen ons bijvoorbeeld snel aan als we door een roze bril kijken. Onze focus op een scherp beeld of juist wazig beeld en daarna weer een normaal beeld gaat zeer snel. Als er geen verschil is in verbetering van fitness, dan is er geen impuls om de verschillen te blijven zien. Aanpassen aan verschillen is geen curieuze uitzondering, maar is er op alle niveaus van het proces van waarnemen. Dit komt omdat we gericht zijn op het opsporen van fitness voordelen. De voorbeelden helpen om te wennen aan het contra-intuitieve van zijn ideeën. Ook bespreekt en weerlegt hij vele bezwaren die ingebracht worden tegen zijn theorie.
Bij de evolutietheorie gaat het om fitness
We zullen een aantal van de voorbeelden die Hoffmans theorie schragen bespreken. Wat is volgens hem bijvoorbeeld schoonheid? Voor zowel dier als mens is schoonheid het intelligente oordeel over een complexe maar voor het grootste gedeelte onbewuste berekening. De aanwijzingen waar het om gaat, bevatten informatie over het vermogen om nageslacht voort te brengen. Om deze stelling te illustreren vertelt Hoffman over kevers in Australië, die weggegooide bierblikjes hielden voor vrouwelijke soortgenoten en langdurig met hen probeerden te paren. De bierblikjes hadden immers dezelfde kleur als vrouwtjeskevers, ze waren ook glanzend en rimpelig en zelfs aantrekkelijker dan echte kevervrouwtjes, omdat ze zoveel groter waren. Van meer dieren is bekend dat ze paren met metalen standbeelden. Wat betreft de schoonheidsbeleving van mensen zijn er ook enkele verbazingwekkende voorbeelden. De donkere ring om de iris van het oog verschilt van dikte. Een flinke ring geeft gezondheid en een jonge leeftijd aan. Mensen geven de voorkeur aan portretten met ogen waarin die ring dikker is. Ook de grootte van de iris verandert met de leeftijd net als het wit van het oog, dat in de jonge jaren wat blauwig is. Allemaal aanwijzingen over fitness die ons gevoel voor schoonheid beïnvloeden.
De interface theorie van perceptie (ITP)
Een vergelijking die nuttig kan zijn om Hoffmans theorie van onze relatie tot de werkelijkheid te begrijpen is die van de interface. Ieder systeem van waarneming, van dier en mens is als een interface, zoals we die kennen van onze computers. Deze is gevormd door natuurlijke selectie en verschilt sterk tussen soorten, maar ook tussen individuen binnen een soort. Waargenomen objecten zijn als een icoon op deze interface. Net zoals op een computer de kleur en vorm van het icoon niet de werkelijke vorm en plaats van het bestand aangeven, zo zijn alle voorwerpen in de wereld die we zien, symbolen van een andere wereld. Dat is een daarachterliggende werkelijkheid, maar wat onze zintuigen ons laten zien is niet die wereld. Die is afhankelijk van de kenmerken van ons waarnemingsapparaat, dat geëvolueerd is om onze fitness te bevorderen. Deze stelling wordt door Hoffman tot vervelens toe herhaald, hij weet waarschijnlijk dat we gewend zijn anders te denken.
De onder andere door natuurkundigen Einstein en Bohr besproken vraag of de maan er is als we er niet naar kijken, wordt door Hoffman beslist beantwoord dat die er dan niet is. De maan die we zien is een dataset, en die creëren we razendsnel als we de maan waarnemen, en we vernietigen die dataset als we onze aandacht elders op richten. Maar, wordt daartegenin gebracht, mensen zien allemaal een maan. Ja, zegt Hoffman dan, we construeren allemaal op min of meer dezelfde manier iconen. Er is een begrijpelijke neiging om de iconen en het interface te verstoffelijken. Maar het wordt tijd om verder te kijken, zodat we een beter begrippenapparaat kunnen ontwikkelen om onszelf en onze ervaringen te begrijpen.
De Necker kubus, een bekende visuele illusie. We zien de middelste kubus soms zoals de rechter, soms als de linker. Welke is nu de werkelijke?
Quantum theorie
Deze ITP-interface-percetie-theorie over werkelijkheid en perceptie is niet in tegenspraak met de bevindingen van de quantumtheorie. De bevindingen en experimenten in de subatomaire wereld, maken dat meer wetenschappers vinden dat we naar een ander wereldbeeld toe moeten. Een werkelijkheid die onafhankelijk bestaat van de waarnemer en waar de meesten van ons in geloven, wordt door de quantum theorie onderuitgehaald. Dat stelt ook de theorie van Hoffman. Ik zie alleen een selectie van de werkelijkheid, die mijn fitness bevordert, via een interface van mijn waarnemingssysteem. Mijn waarnemingen zijn datasets, die geen eigen bestaan hebben. Zo zijn evolutionaire biologie en quantum theorie consistent met elkaar.
We verwijzen naar het artikel in CM 113 Kwantumfysica van Herman Hümmels waar een aantal experimenten besproken worden. De afhankelijkheid van de waarnemer, de onbepaaldheid van de deeltjes, de superpositie en de verstrengeling zijn allen te verenigen met het ITP theorema.
Intussen wordt steeds vaker onder natuurkundigen het idee aangehangen dat ruimtetijd niet gehandhaafd kan blijven als fundamentele categorie. Er zullen meer fundamentele bouwstenen gevonden moeten worden. De filosoof Immanuel Kant had overigens al gesteld, ruim voor de quantum theorie ontstond dat ruimte en tijd categorieën zijn van bewustzijn en te maken hebben met de werking van ons kenvermogen: het bewustzijn.
Data comprimeren en fouten herstellen
Theorieën over waarneming lijken tot nu toe allen ervan uit te gaan dat objecten in ruimtetijd fundamenteel zijn, iets wat de natuurkundigen intussen dus veelal loslaten. Volgens Hoffman zou deze standaard theorie vervangen moeten worden door ITP en door het holografische principe. Dat laat zien dat de hoeveelheid informatie dat in een gedeelte van de ruimte een plaats kan hebben, afhangt van de oppervlakte die deze ruimte omringt en niet het volume van die ruimte. Onze waarnemingen zijn geëvolueerd om fitness te bevorderen en om ons gedrag daarop aan te passen. En dat lijkt goed te werken, we gebruiken ruimtetijd en objecten daarvoor.
De hoeveelheid informatie die relevant is voor mijn overleven kan enorm zijn, overweldigend als ik het allemaal zou moeten verwerken. Ik moet die comprimeren tot een hoeveelheid die ik aankan. Om te overleven helpt het om die informatie in een handige vorm te brengen, die de efficiency maximaliseert om te opereren in de wereld met een beperkt zintuiglijk systeem en beperkte breincapaciteit. Net zoals we het bestand van een foto op de computer kunnen verkleinen zonder al te veel aan kwaliteit te verliezen, zo zijn ruimtetijd en objecten voor de menselijke waarneming een manier om met een al te complexe werkelijkheid om te gaan.
We kunnen niet met een eindeloze hoeveelheid dimensies omgaan, maar zijn toegerust om er slechts enkele waar te nemen. Als we er van uitgaan dat onze zintuigen ons informeren over wat goed is voor onze fitness en we combineren dat met het holografische principe, dan zien we dat een driedimensionale wereld eigenlijk niet nodig is. Twee dimensies kunnen alle informatie bevatten van een driedimensionale wereld. Waarom heeft de evolutie ons dan er toch toe gebracht drie dimensies te zien? Hoffmans antwoord is dat het een correctie is op mogelijke fouten, ook wel (ge)ruis genoemd. Die correctie is immers ook essentieel als het gaat om overleven. We hebben daarvoor die extra informatie nodig. Daarom zien we de wereld in 3D en zien we objecten want dat zijn codes die zoals alle goed codes overtollige informatie bevatten om mogelijke fouten te kunnen opsporen. Zelfs het zien van symmetrie is volgens Hoffman een code die we gebruiken voor data comprimatie en het herstellen van fouten. Hoffman laat zijn betoog vergezeld gaan van een overvloed aan illustraties, die ik helaas hier niet kan reproduceren, maar die voor een geïnteresseerde een reden kunnen zijn het boek te lezen. We vullen figuren aan, we zien diepte waar die niet gegeven is of bedoeld is, we kunnen van perspectief wisselen etc.
En nogmaals de veel herhaalde conclusie: ’Ruimtetijd is niet een oeroud theater dat al bestond lang voordat het leven begon. Het is een datastructuur die we nu creëren zodat we fitness voordelen kunnen opsporen en gebruiken. Fysieke objecten zoals peren en planeten zijn geen antieke toneelprops die er al waren voordat bewustzijn op het toneel verscheen. Het zijn data-structuren die wij maken. De vorm van een peer is een code die fitness voordelen beschrijft en acties suggereert die ik kan ondernemen om ze te eten. De afstand codeert voor mij de energiekosten om er een te bereiken en te pakken´ (hfs 7).
Kleur
Kunnen we ons een kleur voorstellen die we nooit gezien hebben? Een intrigerende vraag die we negatief zullen moeten beantwoorden, hoewel er talloze dieren zijn die andere kleuren zullen zien dan wij en wellicht hebben ook andere mensen een andere kleurbeleving. Ook kleur is een manier om in een complexe wereld fitness voordelen te comprimeren. Het licht dat we zien is slechts een fractie van het gehele elektromagnetische spectrum. We zien heel veel data niet, terwijl die wellicht wel gevaarlijk zijn, maar waarschijnlijk niet gevaarlijk genoeg om te verhinderen dat we kinderen krijgen en grootbrengen. Wellicht wel om meer dan 100 jaar oud te worden.
Aan de hand van de bouw van het oog en een aantal illusies van onze waarneming, laat Hoffman zien hoe dat comprimeren van data in ons menselijke geval in zijn werk gaat. Kleuren hebben ook een emotionele impact, die kan variëren met de cultuur. Veel bedrijven maken gebruik van kleur om ons hun beeldmerk te laten onthouden. Maar ook planten zijn ontvankelijk voor kleuren licht die aanpassingen teweeg brengen, zoals ze zich bij blauw licht richten op een open hemel. Blaadjes gaan open of juist dicht bij een bepaalde kleur rood. Zo ’weet’ de plant hoe lang de nachten zijn en wanneer het tijd is om te gaan bloeien.
Hoewel we meer dan 10 miljoen kleuren kunnen onderscheiden, is spreken over kleur eigenlijk te globaal. Veel meer informatie wordt verkregen door wat hij ´chromatuur´ noemt: een kleur op een ondergrond die een bepaalde textuur heeft. Daarin zit informatie vervat hoe te handelen en reageren als we onze fitness proberen te bevorderen.
Hoffman bespreekt synesthesie, waarbij verschillende zintuigen samen optreden. Ongeveer een kwart van de mensen heeft dit vermogen. Sommigen zien een kleur die samengaat met een geluid. Sommigen ervaren dat dagen van de week bepaalde kleuren hebben, of cijfers. Anderen zien vormen bij het bereiden van eten. Als synesthesie evolutionair voordeliger was geweest, was het waarschijnlijk zo dat we allen synesthesie zouden ervaren en een heel andere wereld zouden waarnemen. Weer een voorbeeld dat een evolutionaire analyse in de richting van fitness-waarnemingen gaat en niet naar op de echte werkelijkheid gerichte waarnemingen.
Een andere omslag van Hoffmans boek. De illustratie laat zien dat we een afbeelding aanvullen zodat we een kubus zien.
Selectieve aandacht
De ogen kunnen iedere seconde miljarden fotodeeltjes ontvangen. Daarvan worden er slechts miljoenen naar het brein doorgestuurd via de optische zenuwbaan. Dat is nog steeds een enorme overvloed. Slechts veertig winnen de competitie voor aandacht. In eerste instantie gaat er bijna geen informatie verloren, maar bij het terugbrengen naar veertig bits, wordt er sterk geselecteerd. Hoewel we denken dat we de wereld enorm gedetailleerd waarnemen met zo veel kleuren, substanties en vormen, is dat eigenlijk niet zo. We zijn op jacht naar fitness, maar het proces zelf is zuinig en gebruikt zijn beperkte middelen heel selectief.
Het systeem volgt eenvoudige en fascinerende regels. Iets wat contrasteert wat betreft kleur of vorm trekt onze aandacht. We zijn gevoelig voor de beelden van dieren en halen die sneller en preciezer uit een complex zoekplaatje dan van niet levende objecten. Evolutionair begrijpelijk. We zien maar een heel klein gedeelte van ons visuele veld in detail, de rest is onscherp en vaag. Omdat we onze ogen veel bewegen, hebben we toch en goed beeld van de omgeving. Onze ogen werken helemaal niet zoals een camera die een objectieve werkelijkheid registreert. Als we kijken zijn we net als we met de andere zintuigen doen, bezig om te jagen op belangrijke informatie over het bevorderen van fitness.
Dit zijn nuttige inzichten voor mensen in de advertentiebranche, die wedijveren om de aandacht van mensen. Er zijn voorbeelden van advertenties waar gebruik gemaakt wordt van zulke principes, waarbij een suggestie van een dier wordt gegeven, bijv. alleen een oog. Natuurlijke selectie heeft ons zo gevormd dat dit sneller onze aandacht trekt. We rekenen op verkorte routes en trucs om onze aandacht te richten, de heuristieken die de natuurlijke selectie in het menselijke zien heeft teweeggebracht.
Een ander verschijnsel is dat we een overdreven versie van de aanwijzingen aantrekkelijker vinden. Het ontcijferen van zulke aanwijzingen staat nog in de kinderschoenen. Een derde van de activiteit van de corticale deel van de hersenen is verbonden met zien. Ook de andere zintuigen zullen veel activiteit vergen. Ons waarnemingssysteem is een interface dat door de evolutie soms maar ’voor een koopje’ in elkaar is geknutseld. Voor onze herinneringen geldt hetzelfde. Ook die zijn niet waarheidsgetrouw, maar afgestemd op aanwijzingen die de fitness bevorderen. Onze ogen zijn verslaggevers over fitness, zoeken naar nieuwe informatie, die het waard is om gedecodeerd te worden. Als we dat eenmaal hebben gedaan, is er de neiging om vervolgens een standaard manier te hanteren. Ook letten we erop waar anderen hun aandacht aan geven. Door hun manier van kijken, hun lichaamshouding en de richting waarin hun ogen kijken, gaan we ervan uit dat zij belangrijke fitness informatie zien, die wij niet willen missen. We volgen de blik van anderen, we letten ook in het bijzonder op hun handen.
Als we op een computer een foto willen vergroten, is het voldoende om op de passende knoppen te klikken. Maar als we een app willen bouwen, zullen we moeten weten hoe de techniek erachter in elkaar zit, die door de interface verborgen is. Zo is het voor veel kennisgebieden uitstekend om binnen de fictie van het interface te blijven. Maar als we de fundamentele relatie tussen neurologische activiteit en bewustzijn willen begrijpen, zullen we deze fictie achter ons moeten laten. Evolutie heeft mijn waarnemingen gericht op de wolk van fitness beloningen en niet op het
ding-an-sich. Maar toch is er volgens Hoffman wel een onderliggende objectieve werkelijkheid.
Filosofen die ideeën hadden die gedeeltelijk resoneren met die van Hoffman. Achtereenvolgens Plato (vergelijking van de grot), Berkeley (belangrijke vertegenwoordiger van het idealisme) en Kant (ding-an-sich kunnen we niet kennen).
Een netwerk van bewuste eenheden
Na al deze voorbeelden presenteert Hoffman een theorie hoe die achterliggende werkelijkheid volgens hem in elkaar zit. De meeste wetenschappers hangen een monisme aan dat uitgaat van het fundament van een materiële werkelijkheid. Hij noemt dat wel de ‘Verbazingwekkende Hypothese’ dat niet levende onbewuste elementen tot bewuste ervaringen kunnen leiden, of ook wel ‘de goochelaarstruc’ en hij begrijpt niet dat niet meer wetenschappers er ernstig door gehinderd te worden. Zelf draait hij de zaak om. Hij noemt zijn theorie ‘Bewust Realisme’. Bewuste eenheden (conscious agents) zijn de primaire werkelijkheid en deze creëren via hun interface de materiële wereld. Alle objecten daarin zijn iconen van deze interface. Het is verschillend van panpsychisme, hij stelt niet dat alles van stenen tot mensen bewust is. Wel dat wij slechts een beperkte blik hebben op de enorme complexiteit van de werkelijkheid, zoals uitvoerig betoogd, een blik die gevormd is door natuurlijke selectie en slechts is afgestemd op de voordelen voor onze fitness. Wat voor interface andere wezens hebben, of zelfs eventueel objecten hebben, ontgaat ons.
Wij vormen met andere mensen al een heel complex netwerk. Maar onze eigen geest is een samenstel van een ongelofelijke hoeveelheid andere bewuste eenheden op een onderliggend niveau. Alle bewuste eenheden kunnen beslissingen nemen, hebben activiteiten en ervaringen.
De meest eenvoudige eenheden hebben slechts twee ervaringen en twee acties. Als deze eenheden interacteren creëren ze nieuwe eenheden, complexer en meer genuanceerd. Zoals aparte noten melodieën en symphonieen kunnen vormen. Dit proces van grotere complexiteit kan doorgaan en zo kan er een grenzeloze variëteit van ervaringen en interacties ontstaan.
Voor één eenheid is het totale netwerk van eenheden onbegrijpelijk. We hebben een interface nodig om te kunnen opereren in deze complexe wereld. Voor ons is dat ruimtetijd en zijn dat fysieke objecten. Dat is ons gereedschap. Evolutie heeft ons deze gegeven en zoals evolutie vaak werkt, zijn deze net goed genoeg, maar niet optimaal. Andere eenheden kunnen een oneindige verscheidenheid aan andere interfaces gebruiken. Ook voor hen zijn het alleen gereedschappen en niet de echte werkelijkheid.
Hoffman wil deze theorie mathematisch uitwerken, uitgaande van het simpelste model van twee eenheden die twee acties kunnen ondernemen. De wiskunde om dit begin zich te laten ontwikkelen tot oneindige complexiteit is niet eens zo ingewikkeld. Zo hoopt hij een exacte wetenschap van bewustzijn te ontwikkelen. Zijn bedoeling is steeds om een beter inzicht in onszelf te verkrijgen, in de antwoorden wie zijn we, wat voor wezens zijn we. Dat zijn spirituele vragen. Hoffman heeft er geen enkel bezwaar tegen om die met zijn exacte methode te proberen te onderzoeken. Hij is zeer toegewijd aan wetenschappelijke methoden, die ons de meest precieze kennis kunnen verschaffen op dit moment. Hij erkent dat zijn theorie misschien niet klopt. Maar als anderen er kritiek op zullen leveren, kunnen we verder komen. Zo werkt wetenschap immers.
Commentaar
De vele voorbeelden die Hoffman koppelt aan zijn these dat we geëvolueerd zijn om niet de werkelijkheid waar te nemen, maar gericht zijn op dat wat onze fitness bevordert, maken dat de radicale uitwerking van zijn ideeën gemakkelijker te accepteren is. Hoewel het niet meteen duidelijk is wat deze voorgestelde ontologie in de praktijk inhoudt. Hoffman erkent zelf dat er al vele filosofen hem zijn voorgegaan en in enige vorm het primaat van bewustzijn hebben gesteld. Hij gaat echter verder dan de meeste van hen, door te zeggen dat ook ruimte en tijd scheppingen van het menselijke interface zijn en geen fundamentele categorieën.
In de filosofieën van het hindoeïsme en het boeddhisme kunnen we wel ideeën vinden die overeen komen met zijn stellingen. In die tradities waren zulke ideeën vaak gekoppeld aan een streven naar bevrijding of verlichting. We zijn in de grond van de zaak niet die wezens met hun overduidelijke beperkte kennis en inzichten zoals we onszelf gewoonlijk ervaren, we zijn in de diepte het bewustzijn zelf. Deze ideeën waren vooral gebaseerd op een meestal rigoureus doorgezette introspectie naar de aard van het bewustzijn. Hoffman formuleert de implicatie van zijn ideeën zeker niet zoals in de oosterse filosofieën, maar hij hint wel op de vele mogelijkheden die zich openen als we op deze manier naar de wereld en onszelf gaan kijken. Hij geeft het voorbeeld van het spelen van een virtueel volleybalspel. Een van de spelers houdt een pauze en doet zijn koptelefoon af. Zijn virtuele icoon zakt in elkaar en dat lijkt op overlijden. Of er iets dergelijks gebeurt met een mens als hij sterft, weet hij niet. Maar het zou kunnen. Er is een oneindige wereld achter die welke we construeren met onze interface en al de iconen daarop.
Er lijken voor onze sociale werkelijkheid niet meteen implicaties te zijn. Ook de inzichten van natuurkundigen, dat de vaste objecten als tafels en stoelen op een fundamenteel niveau uit lege ruimte bestaan, hebben niet op een duidelijke manier ons leven veranderd.
Hofmann geeft een aantal voorbeelden hoe de inzichten van waarnemingsonderzoek toegepast zijn in advertenties. Wellicht is meer inzicht in hoe onze interface werkt in te zetten, om de overduidelijke problemen die onze door de evolutie wonderlijk gevormde aard met zich mee brengt, op te lossen en onze aard aan te passen. Het boek ademt een hoopvolle sfeer met veel vertrouwen in de wetenschappelijke methode.