Civis Mundi Digitaal #116
In Schweitzer’s Cultuur en ethiek gaat ruim de helft over de geschiedenis van de filosofie, met name de ethiek. In Deel 3 is de visie van Schweitzer weergegeven. In dit deel volgt een samenvatting van zijn kritische beschrijvng van de ethiek van andere filosofen. Hij bouwt tot op zekere hoogte op hen voort. Hoewel zijn ethiek ook zonder deze filosofen goed te volgen is, heeft het toegevoegde waarde hun ethische visie weer te geven en de overeenkomsten en verschillen met Schweitzers visie te zien, die het meest aansluit bij de levensfilosofie van Schopenhauer en vooral Nietzsche. Ook de latere stoïcijnen en de verlichtingsfilosofen hebben raakvlakken met de ethiek van Schweitzer, die een universeel karakter heeft.
In volgende artikelen vanaf nr 117 volgt een beknopt overzicht van de filosofie en ethiek van de 20e eeuw. Sidgwick behoort nog nij de 19e eeuw, hoewel hij een significante invloed had op de 20e eeuwse ethiek. Bij Schweitzer komt de 20e eeuwse ethische filosofie onvolledig aan de orde, omdat hij zijn beide cultuurfilosofische werken publiceerde in 1923. Het blijkt dat hij in zijn tijd geestverwanten had. Hij was ook een representant van zijn eigen tijd. Dit overzicht vormt een brug tussen de Romantiek en eerdere perioden en onze tijd, waarin de ethische cultuurfilosofie van eerbied voor het leven van Schweitzer een bijzondere relevantie heeft, met oog op de milieuproblematiek en de bedreiging van het leven op onze planeet. Zijn ethische visie past in onze tijd.
Schweitzer als filosoof en theoloog
Schweitzer werd als filosoof vrijwel genegeerd door de academische filosofie. Misschien omdat hij veel meer was dan een filosoof en zich kritisch uitliet over grote filosofen en tijdgenoten. Dat deden ook Schopenhauer en Nietzsche, die wel zijn opgenomen in de canon van grote filosofen. Schweitzer negeert geestverwante, religieus georiënteerde tijdgenoten als Martin Buber en Max Scheler, die in die tijd toonaangevende filosofen waren. Hij richtte zich via lezingen tot een breed publiek.
Als theoloog werd hij wel serieus genomen door vakgenoten. Zijn visie benadrukte de humanitaire ethische kant van het christendom, dat bij hemzelf neerkwam een ethische levensfilosofie was dan een dogmatisch geloof in toekomstig heil. Zijn ethiek was levensbevestigend en aards gericht in tegenstelling tot het oorspronkelijke christendom, waarbij het Godsrijk niet van deze wereld was. Hoewel dit Rijk “in ons” of “midden onder ons” nabij zou zijn, werd het later in de toekomst of na de dood geprojecteerd.
De ethiek van Schweitzer bevat impliciete kritiek op het oorspronkelijke christendom, dat de wereld negeerde. Hij had meer op met het humanisme, de Verlichting en het christelijke socialisme dan met een bovenwerelds geloof. Dit verklaart waarom hij het vroege en middeleeuwse christendom negeerde en van de stoïcijnen meteen naar de Renaissance en de Verlichting ging, waarmee hij zich meer verwant voelde. Zijn ethiek sluit meer aan bij de levensfilosofie van Schopenhauer en Nietzsche dan bij de christelijke theologie en geloofsleer. Zijn intellectuele oriëntatie verschuift tijdens zijn leven van theologie naar cultuurfilosofie, ethiek en de eigen levenspraktijk van humaniteit, die in het christendom op het tweede plan komt of wordt verwaardloosd.
Zijn ethiek sluit meer aan bij die van de stoïcijnen dan die van de kerkvaders en middeleeuwse theologen aan wie hij voorbij gaat. Verlichtingsfilosofen spraken hem meer aan. Opmerkelijk is dat een zwak had voor Paulus, over wie hij een lijvig werk schreef: De mystiek van de apostel Paulus, dus niet de ethiek. Diens mystieke verbondenheid met Christus sprak hem aan, hoewel Paulus het christelijk heil als het ware op de lange baan schoof in toekomstig rijk, dat alleen door Gods genade voor uitverkorenen is weggelegd, zoals ook bij Augustinus in het spoor van Paulus. Ethisch gedrag en goede werken staan op het tweede plan. Bij Schweitzer komt dit echter op de voorgrond. Zijn ethische levensfilosofie lijkt niet helemaal te sporen met zijn theologie en christologie. Maar dit is voer voor theologen. Het gaat hier om zijn ethische filosofie in het kader van de geschiedenis van de filosofie.
Onder: de latere stoïcijnen Seneca, Epictetus en Marcus Aurelius
De oude Grieken: Plato, Aristoteles en de stoïcijnen
De ethiek van Plato en de stoïcijnen is volgens Schweitzer bovenwerelds gericht, ascetisch en berustend. Die van Aristoteles zou zijn gericht op matigheid en het gemiddelde. Bij hem mist Schweitzer een grondbeginsel en hogere idealen van vervolmaking, gemeenschappelijke cultuur en vooruitgang van de hele mensheid. “Het begrip van humaniteit ontbreekt aan de klassieke oudheid... Hoeveel groter dan die beide Grieken is Mengtse in zijn beschouwingen over de ideale cultuurstaat!” (p58,60).
Griekse filosofen komen er bij Schweitzer wat bekaaid vanaf. Zijn kritiek lijkt wat kort door de bocht. Plato en Aristoteles hebben het ook over vriendschap en liefde, deugdzaamheid en rechtvaardigheid. Hun ethiek is, zoals alle ethiek, ook sociaal gericht, zij het niet op de hele mensheid zoals bij de stoïcijnen, waar Schweitzer meer mee ingenomen is.
Het gegeven dat de hoogstaande filosofie van de Grieken mogelijk werd gemaakt door slavenarbeid, geeft echter te denken. De Griekse filosofen worden door Schweitzer kort gehouden. Ze krijgen weinig ruimte. Karl Jaspers en Martha Nussbaum en vele anderen laten resp. in Die grossen Philosophen en in diverse andere werken zien dat Griekse filosofen ons nog steeds ethisch en filosofisch kunnen inspireren op een wijze die verder gaat dan bij Schweitzer (zie 20e eeuwse Ethische filosofie Deel 2 en 3 in volgende nummers).
Bij de latere stoïcijnen komt “het begrip van de broederschap van alle menselijke wezens op. Een gevoel van humaniteit wordt verkondigd... Ook de innerlijke verwantschap der mensen met andere schepselen erkent men” (p60). Hun ethiek heeft oog voor de mensheid en bereikt de diepte en omvang van “de universele Wereldwil”, die zich steeds meer tot God komt te verheffen.
“Als ik werk, doe ik dit met oog op de welvaart der mensen... De Algeest heeft de redelijke wezens voor elkander geschapen, om elkander naar behoefte tot nut te zijn, geenszins echter om elkander te schaden. Heb het mensengeslacht lief. Volg de Godheid... Geen kwaad met kwaad vergelden,” schrijft Marcus Aurelius. Niettemin gaan van hem “de verschrikkelijkste christenvervolgingen uit” p64,67). De ethiek van de stoïcijnen komt dichtbij de christelijke ethiek. Toch stond het christendom ondanks de overeenstemming stoïcijnen en neoplatonici naar het leven, waarbij het christendom zegevierde. (Zie CM 114, Synesios van Kyrene, wiens neoplatoonse lerares Hypathia door fanatieke christen vermoord zou zijn).
Griekse en Romeinse filosofen, met name de stoïcijnen, lijken in de mode te zijn. Geregeld verschijnen er populaire zelfhulp-boeken over. In de NRC van 1 okt worden er een aantal besproken onder de kop ‘Trek Socrates zijn sneakers uit’. Van een gezamenlijk zoeken en tasten naar wijsheid, zoals de Grieken dat deden, is echter weinig sprake in deze moderne literatuur. Er worden pasklare tips aan Griekse en Romeinse filosofen ontleent, die ze zo niet gegeven hebben. Ook bij Schweitzer gaat het om een principiële ethische en filosofische gezindheid en levenshouding, die niet in een aantal tips te vangen is.
John Locke, Adam Smith en David Hume
Wereldbeschouwing en ethiek na de Renaissance en tijdens de Verlichting
Opmerkelijk is dat Schweitzer, christelijk als hij is, vrijwel voorbij gaat aan de de vroeg-christelijke en middeleeuwse filosofie. Augustinus wordt een keer in het kader van de filosofie van de stoïcijnen, die hij hoogachtte, genoemd (zie CM 91). Het (middeleeuwse) christendom was vooral gericht op het bovenaardse, terwijl het Schweitzer gaat om het aardse.
De wereldbeschouwing en ethiek na de Renaissance zijn optimistisch, wereldaanvaardend en gericht op vooruitgang van individu en maatschappij. De christelijke gerichtheid op de medemens kreeg de overhand over de hemelse gerichtheid. Het humaniteitsideaal kwam sterker naar voren. Men ging zich meer bekommeren om het welzijn van zichzelf en anderen dan om het hemels heil.
In de ethiek en (sociale) filosofie komen telkens twee complementaire aspecten naar voren. Enerzijds zelfverbetering en vervolmaking en anderzijds betrokkenheid op anderen en de maatschappij. Schroevers noemt dit het ‘ik’ en het ‘wij’. Beide gaan vaak samen. Volgens hem verschilt het accent in verschillende perioden. De aandacht fluctueert van nadruk op ‘ik’ naar ‘wij’, van individualisme naar collectivisme, van rechts naar links, van liberalisme naar socialisme. Hij laat dit zien in zijn Cultuurgeschiedenis van het westen aan de hand van enkele recente filosofen, zoals John Stuart Mill, Herbert Spencer, Auguste Comte en Karl Marx.
In de politiek van de 20e eeuw is er vaak polarisatie, maar ook compromis van beide genoemde tendenties, zoals in de hele cultuurgeschiedenis. Bij grote filosofen “was de dialoog tussen individu en maatschappij nog terug te vinden” (Schroevers, Deel 3, p14). In de Renaissance zien we een wending naar de individualiteit, die zich voortzet tijdens de Verlichting. Tijdens de Romantiek komt er meer aandacht voor de gemeenschap en het collectief. Aan het eind van de 19e eeuw komt het socialisme op, dat in het westen echter geen dominantie kreeg.
In de 17e en 18e eeuw wordt de ethiek meer gericht op algemeen welzijn naast persoonlijke ontwikkeling. Filosofen proberen egoïsme en eigenbelang te verzoenen met altruïsme. Zie bijv. Adam Smith, wiens werken uitvoerig aan de orde kwamen in de serie artikelen van Herman Hümmels. Mensen zijn zowel egoïstisch als altruïstisch van aard. Medegevoel en sympathie zijn aangeboren, niet alleen volgens Smith, ook bij John Locke, David Hume e.a. Het streven naar zelfvervolmaking probeert men te verenigen met algemeen nut en welzijn. Engelse denkers houden zich steeds bezig met “de nuttigheidsmoraal”, het continentale Europa met “de redelijke religie..., een optimistisch-ethische wereldbeschouwing in christelijke zin” (p105,106). Dit gaat samen met natuurrecht en mensenrechten.
“Het openbaar welzijn verheft men tot maatstaf... Tevens begint men ernaar te streven dat ieder mens opgevoed wordt op een wijze, die overeenstemt met zijn heil en waarde als mens. De strijd tegen onwetendheid vangt aan. Ook wordt de weg gebaand voor een redelijke materiële levenswijze [...en] een technisch goed functionerende staat” (p109,114). Schweitzer gaat uitvoeriger in op de idealistische (verlichtings)filosofie van Spinoza, Kant en Fichte.
Spinoza
De ethiek van Spinoza is gericht op zelfhandhaving en zelfvervolmaking. “De volmaakte maatschappij ontstaat vanzelf, naarmate de enkelingen volgens de rede leven” (p135). Deze komt niet voort uit regeringsmaatregelen, maar uit vervolmaking van haar burgers. Het komt neer op ‘bene agere et lactari’: wel te doen en blij te zijn, “deugdzaam en blijmoedig te zijn” (p134).
Spinoza legt het accent op persoonlijke ontwikkeling, bewustzijnsontwikkeling in termen van Toon van Eijk, die een boek schreef over Spinoza. De relatie met het Absolute zou volgens Schweitzer bij Spinoza meer prominent zijn dan de relatie met anderen, hoewel het Absolute ook anderen omvat. “Bij Spinoza is het mogelijk om tot een ethiek te komen, doordat beproefd kan worden, aan de mystieke betekenis van de mens tot het Absolute een ethische betekenis te geven” (p138). Eenvoudiger gezegd: het Absolute kan in ieder mens en ieder (levend) wezen gezien worden. Bij Schweitzer werd dit duidelijk bij zijn mystieke ervaring van de eenheid van al het leven, die hem diepe eerbied voor al het leven inboezemde (zie deel 1 van deze artikelenserie).
Kant
Kant fundeert zijn ethiek op de plicht van “de categorische imperatief”, het algemene gebod dat overeenkomt met de Gulden Regel van Confucius en het Evangelie: ‘wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’: “Handel zo, dat gij u van de mensheid, zowel in uw persoon als in die van ieder ander, steeds tegelijk als doel, nimmer alleen als middel bedient” (p121, Metaphysik der Sitten).
Kant gaat uit van morele plicht, niet van natuurlijk medegevoel. Deze morele plicht of zedenwet zou iets bovenzinnelijks en metafysisch zijn volgens zijn dualistische visie van de morele wet in ons en de sterrenhemel boven ons, die staat voor het hele universum. Daarnaast is er ook een dualisme van “het vrije ik... en het wij dat de categorische imperatief levert” (Schroevers, Deel 3, p225).
Volgens Schweitzer wortelt de ethiek in de levenswil, die niet bovenzinnelijk is, maar natuurlijk en van deze wereld, hoewel de levenswil ook iets mysterieus heeft. Zijn ethische mystiek gaat ons verstand te boven en komt niet voort uit rationeel denken. Zijn filosofie is meer verwant met de levensfilosofie dan met het ethisch rationalisme van Kant.
Fichte
“Fichte verstrekt aan Kants’ abstracte, absolute plicht een inhoud. Deze laat hij daaruit bestaan, dat de mens als werktuig van het eeuwig werkende, absolute Ik, zich bestemd acht eraan mede te werken, om ‘de ganse zintuiglijke wereld onder de heerschappij van de rede te brengen’” (p143, uit Bestimmung des Menschen, 1800). Dit is een typisch rationalistische en optimistische vooruitgangsethiek. Zijn Absolute Ik of Wereldgeest toont overeenkomsten met de Wereldwil, Wereldziel of Wereldwet (Logos) van de Stoïcijnen.
Als de mensheid zich vervolmaakt, zal dit leiden tot eeuwige vrede en humaniteit. De staat heeft de volgende taken: “bewaarder van recht en orde... zedelijk opvoeder en beschermer der humaniteit” (p146, over Grundlage des Naturrechts, 1796 en Reden an die Deutsche Nation, 1808).
Schweitzer vindt het prinicipe van heerschappij van de rede over de natuur te ruim, te fantastisch en te weinig specifiek. Hij noemt het “actieve mystiek” (p149). Deze zou zijn gericht op het eenworden met de absolute Wereldgeest door ethische arbeid en plichtsvervulling. De heerschappij over de natuur kan echter ook onethische vormen aannemen. Vanuit het prinicipe van eerbied voor het leven zijn meer specifieke richtlijnen te formuleren. Mede geïnspireerd door Spinoza toont Fichte aan het eind van zijn leven mystieke neigingen van het ‘verzinken in God’ in Anweisung zum seligen Leben (1806). Volgens Schweitzer heeft dit een minder actief en meer berustend karakter dan zijn eerdere ethiek.
Goethe en Schleiermacher
Bij Goethe heeft Schweitzer vooral oog voor diens “eerbied voor de werkelijkheid der natuur” (p153). Deze eerbied is meer concreet dan het idee van een Wereldziel en hoeft zich niet te onderwerpen aan menselijke bedoelingen, die de natuur kunnen verkrachten door haar naar onze hand te zetten. Goethe heeft geen afgerond filosofisch werk of systeem nagelaten en lijkt een (onder)zoeker te zijn gebleven. Evenals Fichte ziet hij de zin van het leven in waardevolle arbeid (zie CM 34 over Faust en CM 111).
“De eerste taak van de mens is volgens Schleiermacher de eenheid met de Oneindige te beleven” (p155). Niet het verbeteren of beheersen van de wereld, dat daarmee kan samengaan. In de wereld ziet hij een streven naar vervolmaking naar voren komen. Dit noemt hij “immanente vooruitgang”. Het gaat hem er niet om, de natuur onder de heerschappij van de rede te brengen, maar veeleer “om de eenheid van natuur en rede... naar menselijk vermogen te ondersteunen” (p156). Dit impliceert een zekere afstemming op de natuur, die ook nu weer actueel is, nu wij vaak de wrange vruchten proeven van onze natuurbeheersing. Zijn visie is verwant met die van Hegel.
Hegel
Hegel’s dialectische filosofie kwam uitvoerig naar voren in CM 109: ‘De zelfverwerkelijking van de geest’. De geest wordt zichzelf bewust en komt tot zelfbesef als absolute Geest in kunst, religie en filosofie. Ethiek is daarvan een onderdeel en heeft bij Hegel eigenlijk geen eigen domein. Het morele is “niet alleen het moreel goede” (p160), maar komt overeen met het geestelijke, waar het een aspect van is. “Een individuele ethiek bestaat er voor Hegel niet... Zijn verhandelingen over ethiek vindt men in de rechtsfilosofie” (p162). Daarin beschrijft hij “dat de wil van het individu ertoe komt, om zich aan algemene doeleinden te geven. Dat wil zeggen aan “de boven-individuele Geest”, in “zijn wederzijdse betrekkingen met de algemene geest der colllectiviteit” (p161).
Ethiek kan vooral persoonlijk en individueel zijn en een beroep doen op het eigen geweten, of meer gericht zijn op anderen. Socioloog Max Weber onderscheidt de meer persoonlijk gemotiveerde ‘Gesinnungsethik’’, ‘gewetensethiek’ of ‘overtuigingsethiek’ van de ethiek van de verantwoordelijkheid, waarbij men verantwoording kan afleggen aan anderen, aan rechtsregels of een collectief. Recht is een gemeenschappelijk gegeven, hoewel het van toepassing kan zijn op een individu. Schweitzer noemde recht ‘objectieve, gecodificeerde ethiek’.
Bij Hegel lijkt ethiek voort te vloeien uit recht en uit de collectieve absolute Geest. Bij Hegel verschuift het accent naar het collectief, naar het ‘wij’, in termen van Schroevers. Bij de Renaissance lag het accent meer bij het individu en tijdens de Verlichting waren er individuele en collectieve of maatschappelijke accenten, bijv. bij Locke, Smith en Hume, hoewel in hun liberalistische filosofie individuele vrijheid de boventoon voerde.
“Het eenworden met het Absolute is een ervaring van de algemene geest der gemeenschap, zo deze tot zijn hoogste hoogte gestegen is” (p162). Bij Hegel tot de hoogte van de filosofie, de hoogste trede van Absolute geest, in het bijzonder zijn eigen filosofie. Het Absolute neemt bij Hegel collectieve vormen aan en komt tot bewustzijn in gemeenschapsvormen en de staat. “Zedelijk [d.w.z. ethisch] wordt de mens, terwijl hij zich vrijwillig onderwerpt aan de eisen die de gemeenschap voor doelmatig houdt met het oog op het voortbrengen van het hogere geestelijke” (nl. de absloute Geest).
De staat was bij Fichte de “ethische opvoeder”. “Voor Hegel is hij het totaal van alle ethische gebeuren, ‘de zelfbewuste, zedelijke substantie... Deze overschatting van de staat is een natuurlijk gevolg van de lage waardering van de geestelijke betekenis der individualiteit... Hegel beperkt de ethiek tot een norm ter regeling der betrekkingen tussen de enkeling en de maatschappij” (p162). Ethiek lijkt zo een staatsaangelegenheid geworden, waar individuen zich in dienen te schikken.
Zo geïnterpreteerd is de kritiek van Karl Popper op Hegel in The Open Society and Its Enemies begrijpelijk. De staat kan echter ook ingezet kan worden als beschermer van individuele vrijheid zoals bij het liberalisme van Locke, Hume en Smith en het Duitse idealisme van Fichte en Hegel. “Eenworden met de oneindige geest” lijkt bij Hegel neer te komen op eenworden met de staat en de gemeenschap, met het collectief, waarin zich een “immanente drang tot vooruitgang manifesteert”.
Dat laatste is ook zo bij Schleiermacher. De individuele persoon krijgt bij hem meer persoonlijke, geestelijke ruimte in zijn mystiek aandoende religie, waarin de nadruk ligt op persoonlijke ervaring van eenheid met het Oneindige. De ethiek wordt bij Hegel ingehaald door het geloof in immanente vooruitgang, die voortkomt uit de manifestatie van de subjectieve, objectieve en absolute geest in de geschiedenis, en niet zozeer uit het ethisch gemotiveerde handelen van individuen in maatschappelijk verband, zoals bij het rationalisme, liberalisme en utilitarisme.
De utilitaristen Jeremy Bentham, John Stuart Mill en Herbert Spencer
Het latere utilitarisme bij Mill en Spencer
Het basisprincipe van het utilitarisme werd aldus geformuleerd door Jeremy Bentham, “een der machtigste ethici die opgetreden” (p89): “het grootst mogelijk geluk voor het grootst mogelijke aantal mensen... Dit is het best gediend, indien de enkeling zijn streven aan het algemene doel aanpast” (H J Störig, Geschiedenis van de filosofie, p 207, zie ook CM 81 over Peter Singer, een eigentijds sociaal utilitarist en de serie over Sidgwick in dit nummer, die niet genoemd wordt door Schweitzer). Volgens Schweitzer verschuit het accent teveel mnaar de maatschappij. Daardoor treedt “de ethische persoonlijkheid in de mens buiten werking”,.die bij “banale ethici een marionet is, door de maatschappij volgens ethische beginselen gedirigeerd” (p90).
Volgens Adam Smith en andere liberalen zou dat door marktwerking als vanzelf gebeuren als iedereen zijn eigen belang nastreeft. Maar zo simpel blijkt het niet te zijn. Verlichtingsfilosofen als Holbach en Feuerbach probeerden “het onzelfzuchtige onmiddellijk uit het egoïsme af te leiden” (Cultuur en ethiek, p170). Schweitzer gaat voorbij aan de verwantschap van zijn ethiek met de aardse gerichtheid van Feuerbach, die er een meer genuanceerde visie op na hield, dan bovenstaande oneliner.
Smith en Hume veronderstelden “dat het onzelfzuchtige van huis uit naast het egoïstische in de menselijke natuur aanwezig is”. Evenals Auguste Comte en Feuerbach zagen zij altruïsme, empathie, sympathie, toewijding aan anderen en de gemeenschap als wezenlijk menselijk gegeven. “De individuele vrijheid kon nooit zover gaan dat de ene mens de andere zou belasten, laat staan onderdrukken,” schreef John Stuart Mill (Schroevers Deel 3, p14). De staat diende daarvoor te zorgen middels wetten, maar verder niet teveel in te grijpen in de individuele vrijheid, was de opvatting van het liberalisme. Het gevolg was dat “kapitalistische machtsconcentraties” sterker ingrijpen in onze individuele vrijheid dan de staat, die ons daarvoor zou kunnen vrijwaren. Maar dit is een ander verhaal.
Het ‘biologische utilitarisme’
De biologie ondersteunt de hypothese van een aangeboren tendens tot zorg voor anderen, altruïsme en empathie, die in het belang van het overleven van de soort zou zijn volgens Darwin (The Origin of the Species en The Descent of Man). Zie ook Spencer, Principles of Ethics, Kropotkin, Mutual Aid en tegenwoordig Frans de Waal in vele boeken, Peter Turchin, Ultrasociety, David Sloan Wilson, Does Altruïsm exist? Culture, Genes and The Welfare of Others, en vele anderen.
Er zou een “solidariteitsinstinct” zijn. Maar kuddedierinstinct of bijenkorfgedrag is volgens Schweitzer iets anders dan ethiek. “Ethiek is solidair handelen op grond van vrij overleg, dat niet slechts individuen van dezelfde soort, maar op al wat leeft gericht is.” Het is dus geen drift of instinct, maar berust op vrij en redelijk overleg. De vermogens die ethiek mogelijk maken, hebben wel een biologische basis. Ook redelijk denken is niet instinctief of driftmatig. Er is een tendens de geest te reduceren tot biologische processen of genetica (zie bijv. Richard Dawkins, The Selfish Gene). “De vruchten der ethiek hangt men aan de struik der sociale instincten, maar deze heeft ze niet voortgebracht” (p174). Op Spencer en het sociaal darwinisme is ingegaan in CM 96.
Schweitzers kritiek op de biologisch-sociologische (en/of sociobiologische) ethiek is verder dat deze “de mens slechts relatieve normen geeft” (p177), die minder afhankelijk zijn van de “ethische wil” dan van genen en omgeving. (Zie hierover ook het naturalisme van Emile Zola e.a. in de literatuur, CM 111 en 113). Als genen en omgeving bepalend zijn, worden innerlijke, geestelijke krachten prijsgegeven en daarmee een gevoel van humaniteit. Zoals enkelingen worden opgeofferd aan het voortbestaan van de soort en ’zelfzuchtige genen’, dienen individuen zich te schikken naar de gemeenschap en het collectief. “De vooruitgang van de maatschappij heeft plaats volgens onverbiddelijke wetten” van de natuur en de biologie. Het socialisme, met name het marxisme, heeft een vergelijkbare visie. Marx wilde Das Kapital opdragen aan Darwin, die deze eer aan zich voorbij liet gaan.
Saint-Simon, Marx en Engels
Het socialisme
“Door het optreden van het socialisme verliest het ethisch utilitarisme aan betekenis” (p181). De wetten van de vooruitgang worden als meer bepalend beschouwd dan ethische gezindheid. Daarmee gepaard gaat een sociaal-ethische beweging, zowel binnen het christendom als daarbuiten. Schweitzer noemt Charles Kingsley, Leo Tolstoi, Ferdinand Lasalle en Eduard Bernstein (en zijn revisionisme). Als socialisten noemt hij Saint-Simon, die als grondlegger beschouwd kan worden, Charles Fourier, P.J. Proudhon, Robert Owen, Karl Marx en Friedrich Engels.
De laatsten proberen het mechanisme van de geschiedenis bloot te leggen aan de hand van de dialectiek van Hegel, toegepast op de economische en maatschappelijke ontwikkeling, die meer door wetmatigheden dan door ethisch handelen wordt bepaald. Deze mechanistische denkwijze laat niettemin ruimte voor hun ethische bezieling. De bovenbouw van cultuur, recht, ethiek, filosofie en religie wordt beschouwd als bepaald (‘bestimmt’) door de economische onderbouw en boet daarmee in aan invloed. Tot welke uitwassen dit kan leiden, blijkt bij het totalitarisme (zie Orwell 1984 en Sloterdijk, De verschrikkelijke kinderen van de Nieuwe Tijd, CM 103 en 89).
Oorspronkelijk ging het Marx “om het menselijk ik en diens vrijheid, een persoonlijke vrijheid die tegelijkertijd deel uitmaakte van het grote collectief van een herstelde menselijke broederschap” (Schroevers, Deel 3, p18). Het collectief heeft echter bij het communisme de overhand gekregen over de menselijke bevrijding.
Schopenhauers ethiek van bevrijding van de wil tot leven
Ethiek komt voor Schopenhauer en Nietzsche voort uit “ervaring van de wil tot leven, waardoor ze van binnenuit kosmisch is”. Volgens Schweitzer en Schopenhauer is (wil tot) leven namelijk een kosmisch beginsel, met andere woorden een tendens tot manifestatie. Schopenhauer wil zich afwenden van de blinde wil tot leven, die ons voortdrijft in verlangens, om vrede te vinden in de bevrijding daarvan. De wil tot leven vindt dan vrede. Nietzsche streeft naar bewustwording in “een verdiepte wereld- en levensaanvaarding” (p183).
Bij de stoïcijnen, Spinoza, Fichte en Hegel zagen we “dat het Eindige en het Oneindige in elkander van zichzelf bewust worden”. Dat gebeurt als mensen zich van het absolute als universele levenswil bewust worden, als transcendent bewustzijn, of hoe ze dit ook noemen of ervaren. Ook bij Schopenhauer streven mensen naar vervolmaking en willen zij boven hun verlangens uitstijgen.
In mededogen voor medemensen en medeschepselen stijgen mensen uit boven hun eigen egoïstische wensen en verlangens, als zij luisteren naar hun hart. Medegevoel is een menselijk vermogen, dat verder te ontplooien is. Bij Schopenhauer staat onthechting en ascese hoger dan ethiek. Hij ziet geen heil in het overgeleverd zijn aan de blinde wil tot leven, maar in de bevrijding daarvan. Schweitzer is er niet mee ingenomen, dat zijn filosofie levensontkennend en pessimistisch is, anders dan die van Nietzsche. Dit belette Schopenhauer niet toch zoveel mogelijk van het leven probeerde te genieten. Hij leefde zelf niet naar zijn ascetische ideaal van onthechting en bevrijding.
Nietzsche’s ethiek van levensaanvaarding
Ethiek komt bij Nietzsche weer neer op zelfvervolmaking. De bestaande ethiek vindt hij onoprecht, tegennatuurlijk en een vorm van (zelf)bedrog. De ethiek sluit niet aan bij wat mensen werkelijk willen en nastreven, bij hun natuurlijke levensdrang en passie, die als het ware wordt gesmoord door ethische geboden en verboden. “Ze loven de moraal van deemoed en zelfopoffering, maar geloven er eigenlijk niet in” (p197). Ze streven hun eigenbelang na. “De individuele ethiek gaat aan alle sociale ethiek vooraf. De eerste vraag, die men aan ethiek te stellen heeft, is wat ze voor de vervolmaking van de enkeling betekent... Laat ze mensen persoonlijkheden worden of niet?” (p198).
Het gaat Nietzsche om een hogere levensaanvaarding van alles wat de mens in zich heeft, “ook de hartstocht naar macht en genot” (p199). Als dit leidt tot een redeloos zich-uitleven, is dit als een schip zonder koers en zonder roer, ook al leidt het tot een intensivering van het leven. Een ander aspect van levensaanvaardig en vervolmaking is het verwerkelijken van wat in aanleg aanwezig is. ‘Zelfverwerkelijking’ genoemd in de humanistische psychologie. ‘Bewustzijnsontwikkeling’ is daarmee verwant. Het leven aanvaarden met een zo helder mogelijk bewustzijn geeft ook een intensivering van leven, evenals een zekere zelfreflectie, waarvan Nietzsche in zijn eigen leven blijk gaf. Hij was geen ‘bonvivant’, zoals Schweitzer Schopenhauer betitelt, maar leefde teruggetrokken en ascetisch. Zijn ethiek was echter individualistisch, terwijl die van Schweitzer sociaal gericht was op de medemens. Daarin schiet Nietzsche volgens hem tekort.
Schweitzer gaat voorbij aan de heren- en slavenmoraal, die een kernstuk van Nietzsche’s filosofie vormt en resp. kracht en hardheid versus volgzaamheid en mededogen impliceren. Op het laatste en op de christelijke naastenliefde had Nietzsche kritiek. Zijn voorkeur ging uit naar machtige persoonlijkheden, die model stonden voor zijn Übermensch, waar Schweitzer evenmin op ingaat.
Nietzsche en Schweitzer
Schweitzer leek zoals velen in die tijd en ook daarna te worden aan gesproken door Nietzsche. Dat gold ook voor mij en door bijv. sociologen als Weber en Goudsblom. Het heeft wellicht te maken met zijn onnavolgbare, gevoelvolle en appellerende stijl. Maar hij overdrijft ook vaak, waardoor zijn uitspraken de gemoederen in beroering brengen, weerstand wekken en nadere utleg vragen. Hij trekt aan en stoot af. Aan het eind van zijn leven sloeg de waanzin toe, die zich al eerder aankondigde. Niettemin lijkt de ethiek van Nietzsche op die van Schweitzer in een meer egocentrische vorm. Het grote verschil is zoals gezegd de individualistische resp. sociale instelling. Beide gaan uit van de wil tot leven.
Nietzsche’s liefde tot het leven komt overeen met Schweitzers eerbied voor het leven. Bij Nietzsche wordt dit wil tot macht, op te vatten als uitbreiding van invloed(ssfeer). De ethiek van Nietzsche is gericht op de individuele levenswil. Bij Schweitzer gold de levenswil als algemeen voor alle levende wezens, waardoor hij zich met alle leven en de universele levenswil verbonden voelde, die hij ook in zichzelf voelde en egoïsme omvormt tot altruïsme. Bij Nietzsche komt echter ook ‘de schenkende deugd’ en de ‘liefde tot de verste’ voor bij Zarathustra, maar zijn ehiek is niet altruïstisch.
‘Door geluk te delen, verdubbelt het zich,’ luidt een gezegde. Door het leven en de verworvenheden te delen, wordt het geïntensiveerd en meer intens beleefd. Egoïsme is lang zo leuk niet en absolute macht gaat vaak gepaard met eenzaamheid. Het is veelal eenzaam aan de top. De ethiek van Nietzsche van de wil tot macht leidt tot machtsstrijd, die letterlijk dood kan lopen. Hij meent dat daardoor het beste kan komen bovendrijven, als variant van ‘the survival of the fittest’, maar dat geldt evenzeer voor het slechtste.
Wil tot macht en machtsstrijd lijken heilloze beginselen die ten koste gaat van anderen. Samenwerking levert evolutionair gezien meer op volgens Peter Kropotkin (Mutual Aid), Peter Turchin (Ultrasociety) en anderen, en is in de moderne wereld onontbeerlijk om problemen op te lossen, die door machtsstrijd veeleer verergeren. De ethiek van Schweitzer sluit aan bij die van Nietzsche wat betreft de levensaanvaardende aspecten, maar vermijdt het eenzijdige individualisme en egoïsme.
Oosterse culturen
Schweitzer wil een inclusieve, actieve, levensaanvaardende ethiek, die zowel zelfvervolmaking als toewijding aan anderen en al het leven omvat. Dat is nogal wat. De ethiek van andere filosofen heeft hij gewogen en te licht gevonden. Valt er op zijn interpretatie iets af te dingen? Zijn deze filosofen zo licht als hij ze heeft bevonden? Veel filosofen streefden naar integratie van zelfvervolmaking en juist handelen in het bredere kader van de natuur en de samenleving. Of ze daarin slaagden is een andere kwestie. Ook waren ze vaak minder berustend ingesteld dan Schweitzer doet voorkomen.
Wie zich bewust wordt van het Absolute in zichzelf en andere wezens, leeft in harmonie met de natuur een voorbeeldig leven. Dat geldt volgens Spinoza voor weldenkende mensen die bijdragen tot een weldenkende samenleving. Bij Plato zijn het verlichte filosofen die leiding kunnen geven aan een rechtvaardige staat en maatschappij. In het oude India waren dit de ‘rajarishi’s’ of koninklijke wijzen. Als heersers leiding geven en in harmonie leven met Tao (een equivalent van het Absolute), is het volk beter af, aldus Lao Tse.
Volgens Schweitzer zouden oosterse filosofen een minder actieve ethiek en levenswijze voorstaan dan hij voor ogen heeft. Met name Indiase filosofen zouden een wereldvermijdende houding hebben, zoals ook Max Weber te kennen geeft in zijn godsdienstsociologie. Dit lijkt maar ten dele juist. Oosterse beschavingen waren hoogontwikkeld en niet inactief. Het ideaal was activiteit te ontplooien in harmonie met de natuur(wet), die in India dharma werd genoemd, in China Tao en Logos bij de stoïcijnen en andere Griekse filosofen zoals Heraclitos. Deze harmonie is meer dan berusting, die volgens Schweitzer kenmerkend is voor oosterse en stoïcijnse filosofen. Het gaat meer om kwaliteit van de activiteit dan om de kwantiteit en om de harmonie met de natuurwet.
In India (b)lijkt later een zeker tendens tot inertie, onthechting en wereldvermijding te zijn ingetreden, zoals Schweitzer beschrijft in Die Weltanschauung der Indischen Denker: Mystik und Ethik. Dat gaven ook 20e eeuwse Indiase filosofen toe, die een meer actieve spirituele levenswijze voorstonden, zoals dat in de vedische geschrijften het geval was. Ook de Chinese cultuur kende perioden van verval, waardoor China mogelijk meer vatbaar werd voor veroveringen. O.a. door de Portugezen en de Britten, die slechts een paar handelsposten wisten te bestendigen.
Het westen heeft zich de afgelopen eeuwen een meester getoond in het veroveren en onderdrukken van andere volken. Maar ook India en China en andere oosterse culturen hebben zich vroeger niet onbetuigd gelaten in dit opzicht. Ook daar zijn grote rijken gesticht met multiculturele samenlevingen. De dominante cultuur liet echter vaak ruimte voor andere culturen, zoals in het Romeinse rijk, tot het christendom ging overheersen en ketterijen veroordeelde.
Grote westerse filosofen komen ook vaak tot een ethiek van overgave of eenwording met het Absolute en harmonie met de natuur(wet). Het gaat Schweitzer om een meer actieve inzet voor anderen conform het evangelie en ook om de kwaliteit van de activiteit, om ethische activiteit. Mededogen en zorg voor anderen bestaan echter ook in andere culturen en zijn niet typische westers, maar hebben een universeel karakter. De wijze waarop en de mate waarin verschilt. Beoordelen en interpreteren van andere cultutren is een hachelijke zaak, waarbij zorgvuldigheid in acht genomen dient te worden. Schweitzer heeft in Afrika geleerd voorbij te gaan aan vooroordelen door direct kennis overleg met ‘inboorlingen’.
Schweitzer heeft belangrijk werk verricht om te komen tot een universele ethiek van eerbied voor alle levende wezens. In onze tijd hebben we zo’n ethiek hard nodig, gezien de levensbedreigende situatie voor talloze levende wezens op deze planeet.
Andere filosofen
Er valt natuurlijk veel meer te zeggen over deze en andere filosofen. Het bovenstaande is een summiere weergave van Schweitzer’s beschrijving van de geschiedenis van de filosofie en ethiek. Dit vormde een uitgebreid intermezzo in zijn Cultuur en ethiek. Hij gaat daarin ook in op 20e eeuwse filosofen en ethici. Enkele van hen komen aan de orde in een volgende artikelenserie vanaf nr 117, die gaat over ethische filosofen kwamen na de publicatie van zijn ethische en cultuurfilosofische werken in 1923.
Een ander bewustzijn 2021 10 13
Een verandering in het bewustzijn
heeft een geweldige weerschijn
Als de ogen ’s morgens open gaan
toont zich een ander bestaan
dat in nachtelijke duisternis
voor iedereen verborgen is
Als onze innerlijke ogen
op een nieuwe morgen open
gaan voor wat ooit de wereldziel
genoemd werd door de filosofen
dat maakt een wereld van verschil
Een aantal Griekse filosofen
noemden het de ‘Logos’
Tao was ons diepste wezen
volgens de diepzinnige Chinezen
Door Tao te volgen was de cultuur
afgestemd op de omhullende natuur
In India sprak men van Brahman
dat hetzelfde was als Atman
Het grote Al, de wereldziel
was ook aanwezig in de ziel
Dit ging voorbij aan god en goden
De wereld werd erdoor omsloten
En al het mogelijke lag open
Er waren vele namen voor het Ene
dat bij vele volken is verschenen
Maar men heeft de ogen
voor het Ene weer gesloten
Men aanbad slechts valse goden
hopende op leniging van noden
De wetenschap zag slechts een deel
van het alomvattende geheel
In de duisternis scheen licht
Maar de mens is niet gezwicht
voor de lokroep van het licht
Hij nam het zelden aan
in zijn donkere bestaan
Kansen werden steeds geboden
Velen openden hun ogen
Vele mensen richtten zich
van binnen op het licht
De kleine stap van ik naar wij
zonder in de massa op te gaan
in een zelfbewust bestaan
maakte vele mensen vrij
met behoud van eigenheid
zonder zelfvergetelheid
De stap van wij naar wereldwet
werd door wenigen gezet
Wanneer de mensheid zich bevrijdt
Van zelfzucht en onwetendheid
daagt een meer verlichte tijd
Als onze ogen zich gericht
op het innerlijke licht
krijgt de hele aarde
weer een ander aangezicht
Meer op menselijke waarden
en op sociale plicht gericht
De aarde zal dan geen object meer zijn
maar gaan delen in ons eigen zijn
Overal ontdekt men dan bewustzijn
In dieren, planten, mineralen, bomen
en in uitgestrekte hemelse regionen
Overal ontwaakt ons eigenlijke Zijn
in het licht van het bewustzijn
en het zal dan niet meer donker zijn
Veel hardnekkige problemen
die al eeuwen onoplosbaar schenen
smelten voor ons aangezicht
in een aldoordringend lcht
De kleine stap van ik naar wij
zonder in de massa op te gaan
in een zelfbewust bestaan
maakt dan vele mensen vrij
van zelfzucht en onwetendheid
Eindelijk gaan mensen samenwerken
om hun krachten te versterken
In een meer verlichte tijd
openen zich ogen wereldwijd