Civis Mundi Digitaal #116
Epicurus (341-270 v Chr) wordt beschouwd als een gematigd hedonist
Boek ll gaat over het egoïstisch hedonisme. De term ‘egoïstisch’ heeft een negatieve gevoelswaarde. Simon Blackburn ziet egoïsme als een bedreiging van ethiek evenals subjectivisme. Het gaat om bovenpersoonlijke regels en standaards. Individualistisch hedonisme is een meer neutrale term, hoewel “de kern van ethiek universeel is.” Dus sociaal en niet louter individueel en subjectief (Ethics: A Very Short Introduction, p20 e.v.).
Sidgwick heeft een zekere reserve ten aanzien van de benadering van het egoïstisch hedonisme: “Er zijn sterke gronden om ervan uit te gaan dat een systeem van moraliteit, dat bevredigend is voor het morele bewustzijn van de mensheid in het algemeen, niet gebouwd kan worden op basis van simpelweg egoïsme.” Dit ondanks “de brede aanvaarding van het principe dat het redelijk is voor een mens om te handelen op de manier die het meest bijdraagt tot zijn eigen geluk” (2.1.1).
Daar wordt tegenin gebracht dat “deugd werkelijk dient te worden nagekomen omwille van de deugd zelf”. Deugd wordt vaak beschouwd als in wezen een meer verlicht en vooruitziend streven naar geluk. Geluk bestaat uit het surplus van aangename versus onaangename gevoelens. Daarbij kunnen verschillen in kwaliteit in acht worden genomen. Een egoïst gaat voor het grootste surplus van plezier boven pijn.
Een andere kwestie is hoe dit surplus te bepalen en welke variabelen daarbij relevant zijn, bijv. intensiteit, duur en kwaliteit. Een voorbeeld. ‘Apatheia’ bij de stoïcijnen “werd door hen niet beschouwd als ‘zonder enig plezier en zonder enige pijn’, maar veeleer als een toestand van serene intellectuele contemplatie, die in filosofische geesten gemakkelijk reiken tot een hoge mate van geluk” (ll.1.1) ‘Apatheia’ is geen neutraal evenwicht, maar biedt een surplus van vrede en geluk.
Het voorbeeld maakt duidelijk dat het surplus niet altijd even duidelijk is. Het gaat daarbij niet om de ‘grove opwinding’ en excitatie, maar meer om “verfijnde en subtiele intellectuele en emotionele gratificaties dan om de grovere en meer uitgesproken sensuele genietingen” (ll.2.2). Beide hebben gemeen dat ze wenselijk zijn. Voorkeur op basis van kwaliteit is een mogelijkheid. Maar kwaliteit of verfijndheid gaat niet altijd samen met de mate van plezier. Een mooi schilderij geeft bijv. niet altijd direct plezier, maar op termijn misschien wel een meer verfijnd genoegen. Het surplus van geluk boven pijn, ‘de hedonistsche calculus’, is dus niet altijd gemakkelijk te bepalen.
Bovendien “maakt het bewustzijn van de vergankelijkheid van plezier het minder plezierig mettertijd of geeft dit een aanstaande droefheid.” We hebben vaak een vorkeur voor “’relatief permanente’ bronnen van vreugde,, extern, zoals rijkdom, sociale positie, familie, vrienden; of intern, zoals kennis, cultuur, belangstelling voor het welzijn [van anderen]” (ll.3.2).
Er zijn ook “afwegende impulsen” nodig om het geluk te optimaliseren en te verduurzamen, en te voorkomen dat we achter driften en grillen aanhollen. Daardoor kunnen er tegenstrijdige impulsen zijn. Sidgwick spreekt van “de paradox van het egoïstische hedonisme”. Wensen op korte termijn kunnen bijv. strijdig zijn met wensen op lange termijn. Dat zien we ook in de politiek, met name de milieu- en klimaatpolitiek. Verder beweren christelijke predikers bijv. dat een relgieus leven het meest gelukkig is, zoals bij de stoïcijnen de staat van ‘apatheia’ uiteindelijk als meest bevrdigend werd beschouwd.
Wat het meest gelukkig en plezierig is, is lang niet altijd even duidelijk en vaak tegenstrijdig en afhankelijk van verschillende impulsen en tendensen in ons. Het varieert per persoon en hangt af van dienst ontwikkelingsniveau. En als we erop gaan letten en het gaan observeren, kan het plezier minder worden.
“Plato meende dat de schijnbare intensiteit van de grovere lichamelijke genietingen illusoir waren” (ll.3.4). Is er zoiets als ‘ingebeeld geluk’ (imagined feeling)? “De geest van een sensualist kan misschien maar een dunne schaduw bereiken van het genoegen van een filosoof” (ll.3.7). Mensen zijn verschillend. Wat voor een sensualist plezierig is, kan voor een filosoof onaangenaam zijn of omgekeerd. Dat verschilt ook per leeftijd, ontwikkelingspeil en voorbereiding en gezindheid.
Ook de inschatting van toekomstig geluk is vaak verkeerd. Voortdurend plezier kan uitputtend zijn en doet mensen naar rust verlangen. Recenter onderzoek wijst op afwisseling of ‘reversal’ van rust en activiteit of excitatie als meer bevredigend dan voordurende opwinding. De beoordeling van wat plezierig is, varieert in verschillende tijden en situaties. Zoals bij het zgn, ‘grensnut’: hetzelfde pleziertjewordt na een aantal malen vervelend of uitputtend. “De hedonistische waarde van geluk in het [heden en] verleden kunnen we niet precies vaststellen, want de aanwezige plezierigheid van verschillende gevoelens fluctueert” (ll.3.7).
“Bijv. bij de genoegens van het religieuze leven, de vervoering van het gebed en de lofprijzingen en devotie van de ziel ten opzichte van God, wordt in het algemeen gedacht dat bekering of een complete verandering is vereist voor ze ervaren kunnen worden... En hiermee vergelijkbaar vragen bijna alle verfijnde intellectuele en emotionele vreugden training en cultivering om genoten te kunnen worden... Dit vermindert ons vertrouwen in wat ik de empirisch-reflexieve methode van het egoïstische hedonisme heb genoemd... Het is zeer wenselijk om de resultaten van zulke vergelijkingen [van plezier en pijn] aan te vullen met een andere methode, als we er een kunnen vinden waarop de rede kan vertrouwen” (ll.3.7).
Het hedonisme is nog steeds populair
Hedonisme en ‘common sense’
Wat zeggen de gangbare meningen over de waarde van verschillende bronnen van geluk en plezier? ‘Common sense’ geeft een schatting voor de gemiddelde mens, waarvan een specifiek individu kan afwijken. Veel mensen leiden echter een oncomfortabel leven. De beperkte vrije tijd wordt besteed op een manier die wordt bepaald door impulsen, routine en gewoonten, niet zozeer door weloverwogen inschatting van mogelijk geluk. ‘Common sense’ wordt vaak bepaald door een meer welvarende minderheid, die zich meer laat horen.
Bovendien streven mensen vaak niet naar wat hen op termijn het meeste geluk verschaft. Uitingen van ‘common sense’ tonen vaak een “gebrek aan helderheid en consistentie... conflicten en tegenstrijdigheden.” Toch is er een overheersende consensus wat betreft bronnen van geluk “zoals gezondheid, rijkdom, vriendschap en affectie van familie, prestige en sociale positie, macht, interessant en passend beroep en amusement... Maar als we de relatieve waarde hiervan onderzoeken, lijken we geen duidelijk antwoord te krijgen van de ‘common sense’... De veronderstelde consensus is minder duidelijk dan het eerst leek. Er zijn niet alleen... vele dissidenten van de gangbare meningen... [maar] mensen zien ook in… dat hun gewone doen en streven vaak verkeerd en illusoir is” (ll.4.2).
Mensen lijken grote waarde te hechten aan lichamelijke behoeften en begeerten. “’Common sense’ vindt dat vaak irrationeel. “’matigheid en arbeid maken gewoon voedsel meer verrukkelijk dan de meest exquisiete producten,” zegt men. Dierlijk plezier is bovendien vaak onzeker. “Rijkdom, waarvoor velen hun gezondheid riskeren... biedt eigenlijk in de meeste gevallen twijfelachtig profijt, want de zorgen en angsten die ermee gemoeid zijn evenaren bij de meeste mensen het kleine voordeel in de luxe dingen die ermee te koop zijn.
“En hiermee in overeenstemming wordt voortdurend gezegd dat sociaal aanzien en status geen intrinsieke waarde heeft als middel tot geluk, hoewel het een object is van gepassioneerd streven... Geluk kan net zo gemakkelijk in een klein huisje als in een paleis worden gevonden... enzovoort.”
“Nog meer triviaal zijn de gemeenplaatsen wat betreft de leegheid en ijdelheid van de bevrediging die ontleend wiordt aan roem en reputatie... De wenselijkheid van macht is aanvaardbaar hoog... Toch stemmen mensen er graag mee in, als hen wordt gezegd dat het streven naar macht net als bij roem, wordt gedreven door een ijdele ambitie, die nooit wordt bevredigd, maar slechts ongemakkelijker wordt door het succes” (ll.4.2). Dit machtssttreven gaat vaak gepaard met angsten, jaloezie en risico’s, die het genoegen kunnen overtreffen.
Verder is het de vraag in hoeverre mensen het huiselijke leven hogelijk waarderen. Gezien de echtscheidingen en vele gevallen van overspel zijn er veel spaningen en conflicten. “Dus ons opnderzoek toont een grote instabiliteit en onzekerheid wat betreft de meest beslissende oordelen van de ‘common sense’.”
Kunst, cultuur en natuurbeleving worden ook hoog aangeslagen. “Maar het is moeilijk een ‘’algemene mening’ dienaangaande te formuleren.” Het gaat vaak om minderheden. De meerderheid vindt eerdergenoemde bronnen van geluk belangrijker: fysiek comfort, gezondheid, rijkdom, roem en macht.
(Religieuze) minderheden “zien alle wereldse genoegens als banaal en triviaal, vol ijdelijkheid en leegheid... Het streven ernaar is alleen mogelijk door een zich steeds vernieuwende illusie, die leidt tot herhaalde teleurstelling. Deze visie wordt gedeeld door enkele nadenkende personen, die geen religieuze vooroordelen hebben.” Rekent Sidgwick zichzelf hiertoe? Hij wijst op een toenemend pessimisme in zijn tijd. De econoom Keynes vond de memoires van Sidgwick pessimistisch en deprimerend, maar ook meeslepend (zie Deel 1).
Het beroep op ‘common sense’ kan de hedonistische methode niet bevrijden van onduidelijkheid, gezien de illusoire karakter dat vaak wordt toegekend aan zinnelijke genietingen, rijkdom, macht, roem, enz., die ook door veel filosofen wordt onderschreven. “Het is natuurlijk voor mensen om afwezig geluk en plezier, waar ze naar verlangen en op hopen, te hoog te waarderen.” Ze zijn geneigd hun waardering te overdrijven. Aan de andere kant... kunnen we nauwelijks betwijfelen dat toename van welvaart gemiddeld genomen enige toename in geluk met zich meebrengt, op zijn minst tot iemand een inkomen bereikt dat boven het gemiddelde uitgaat” (ll.4.3). Dit bleek ook uit later sociologisch onderzoek.
“’Common sense’ maakt er amper meer aanspraak op slechts onbepaalde algemene regels te bieden... Er is een aanzienlijk risico op fouten in de inschatting en toepassing van de ervaring van andere mensen op onszelf.” Ook vanwege de verschillen tussen mensen. De vraag blijft of er een algemene theorie verkregen kan worden wat betreft de bronnen van geluk, die met enige zekerheid praktisch toepasbaar is en boven de tweeslachtigheden en inconsistenties van de algemene en specifieke meningen uitkomt.
Geluk, deugd en plicht
Wordt deugd altijd beloond en kwaad gestraft, zoals ons rechtvaardigheidsgevoel zou wensen? Bestaat er zoiets als een moreel bestuur van de wereld of een universele gerechtigheid? Gaan plicht en eigenbelang samen? Deugdzame mensen hebben het vaak niet gemakkelijk en maken het zich ook niet gemakkelijk. Zie bijv. Albert Schweitzer. Een daad die deugt geeft echter vaak een goed gevoel. “Deugdzaam handelen gaat samen met een plezierige emotie” (ll.5.2). Bovendien levert dit goedkeuring van anderen op. Sociaal gesnctioneerde regels botsen echter vaak met de intuïties van mensen met het meeste morele inzicht. Ook wetten komen niet altijd overeen met de moraal, die varieert bij verschillende bevolkingsgroepen. Bijv. wat betreft abortus, euthanasie en vaccinatie.
Bij het egoïstisch hedonisme is een mens een rationele egoïst, die uit is op eigen voordeel en het niet altijd even nauw neemt met sociale goedkeuring. Hij kent “de kunst van het vissen in troebel water” en ziet in moeilijke tijden “kansen om rijkdom, roem en macht te verwerven” (ll.5.2). Zie bijv. de coronacrisis. In De pest van Camus is Cottard daarvan een extreem voorbeeld, terwijl Dokter Rieux een voorbeeld is van een man die zijn maatschappelijke plicht doet en daarin vreugde schept, ondanks alle uitdagingen.
Behalve legale sancties zijn er ook sociale sancties. “Het lijkt onmogelijk voor een mens om gelukkig te leven... zonder de vriendelijke waardering van sommige vrienden.” Volgens utilitaristen “zijn deugden kwaliteiten die nuttig of aangenaam zijn voor anderen” (ll.5.3). Morele plicht komt echter niet altijd overeen met het nut voor anderen en wat anderen plezierig vinden.
In hoeverre gaat plichtsbetrachting samen met voldoening (van een goed geweten)? In hoeverre compenseert deze voldoening de getrooste moeite en opofferingen? Volgens Plato e.a. is deugdzaam en gedisciplineerd gedrag volgens het geweten de weg tot een gelukkig leven, met name op termijn. Bovendien biedt de voldoening van morele gevoelens en speciale emotionele vreugde, die wordt ondersteund door de sympathie en waardering van medemensen.
“Om kort te gaan: de plichtsvervulling ten opzichte van anderen en het beoefenen van sociale deugden lijken in het algemeen het beste middel tot individueel geluk en het is gemakkelijk de coïncidentie van deugd en geluk te laten zien... Toch is het onwaarschijnlijk dat deze coïncidentie volledig en unverseel is.” Dat zou alleen in Utopia het geval kunnen zijn, waar wetten in volkomen harmonie zijn met de morele opinie. “In bestaande samenlevingen... zijn regels gebaseerd op de principes van egoïstisch hedonisme vatbaar voor afwijkingen van de regels die de meeste mensen gewoon zijn te erkennen als voorschriften van plicht en deugd” (ll.5.4). Zie bovenstaand voorbeeld van ‘vissen in troebel water’.
Opportunistisch eigenbelang deugt lang niet altijd, hoewel ‘de meeste mensen deugen’ volgens de bestseller van Rutger Bregman. Het streven naar geluk en plezier is niet altijd deugdzaam. Dit impliceert dat plichtsvervulling ook niet altijd geluk en plezier oplevert. Plichtsvervulling sluit niet aan bij egoïstische principes. Het morele gedrag van mensen, met name hun plichtsbetrachting, maar ook het verkrijgen van duurzaam geluk, is onvoldoende verklaarbaar vanuit egoïstische hedonistische principes. Deze principes schieten tekort, maar bieden wel een gedeeltelijke verklaringsgrond voor menselijk en moreel gedrag, die aangevuld kan worden met andere benaderingen, zoals het intuïtionisme en utilitarisme.