Reset, identiteit
Deel 1

Civis Mundi Digitaal #117

door Herman Hümmels

Bespreking van Mark Elchardus, Reset. Over identiteit, gemeenschap en democratie. Uitg. Ertsberg, 2021.

 

Mark Elchardus doceerde sociologie aan de Brown University in de Verenigde Staten en de Vrije Universiteit Brussel. Als student was hij actief in de Provo-beweging. Hij werd lange tijd gezien als de huisideoloog van een Vlaamse sociaaldemocratische politieke partij en was actief bestuurslid van de Wiardi Beckman Stichting.
In dit boek plaatst hij het communitaire model tegenover het liberalisme. Elchardus wil de fundamenten van het gemeenschapsdenken verduidelijken en de implicaties onderzoeken voor een aantal grote hedendaagse uitdagingen en beleidsvragen. Hij doet dat in dit vuistdikke boek aan de hand van een aantal onderwerpen. Hij analyseert ze uitvoerig. De uitvoerigheid waarmee de onderwerpen beschreven worden rechtvaardigt een opdeling van deze recensie in een paar delen.
Het boek
Het boek is opgedeeld in vijf delen:

Identiteit en identificatie;

– Het kleine en het grote collectieve identiteitsstreven;

– De oorsprong van het conflict tussen liberalisme en gemeenschapsdenken;

– Van liberale naar communitaire democratie;

– Reset, bij wijze van besluit en aanmoediging.
Van ziel naar zelf
De identiteitspolitiek vindt zijn oorsprong volgens Elchardus in de Verlichting (Eeuw van de Rede, 18e eeuw). Hij laat de moderne geschiedenis van het westerse ‘zelf’ beginnen bij de Franse Revolutie (1789-1799). Het moderne individu ontstond door mensen los te maken van de collectiviteiten waar zij lid van waren en waaraan zij hun identiteit ontleenden. Het ancien régime was een corporatistische samenleving. Rechten en plichten kregen in de nieuwe periode respect en waardigheid. Het individu kwam meer op zichzelf te staan, in wel en wee… God was niet langer de oorsprong van het denken, maar de natuur.
Liberalisme tegenover communitarisme
In de jaren zeventig van de vorige eeuw brak een periode aan van streven naar vrijheid. Dit was het begin van het neoliberale tijdperk dat eindigde in 2008. Vanaf de achttiende eeuw was er al een spanning tussen het liberalisme en het gemeenschapsdenken (communitair denken – Elchardus spreekt van communautair denken). Na de Tweede Wereldoorlog overheerste het gemeenschapsdenken in de vorm van de welvaartsstaat. Deze periode eindigde rond 1980: het begin van het neoliberalisme. Het boek  van Elchardus staat in het licht van de spanning tussen deze twee opvattingen, waarbij Elchardus zich uitspreekt als aanhanger van het gemeenschapsmodel. Daarbij speelt de ontwikkeling van het denken over identiteit (eigenheid) een hoofdrol.
Identiteit
Identiteit begint bij identificatie. Het denken over identificatie begon bij het fysieke aspect: iemand herkennen aan zijn lichamelijke eigenschappen. Het maatschappelijke leven veronderstelt controle, de onveranderlijke identiteit is er het sluitstuk van. Terwijl toch veranderen de kern van het leven is. We willen graag ‘personen’ zijn, ons ‘zelf’, zegt Elchardus, maar van de andere kant leven we in een sociale omgeving die ons controleert. “Sociale controle kunnen we definiëren als het geheel van voorzieningen die samenlevingen ontwikkelen om mensen toe te laten elkaars gedrag te voorspellen en tot op zekere hoogte te sturen. De onveranderlijke identiteit, de identiteit gekoppeld aan het lichaam, is daar een kernelement van.” (p30) Sociale controle wéégt ook op ons omdat zij ons zichtbaar, controleerbaar en manipuleerbaar maakt.
Elchardus onderscheid vier identiteitsgerelateerde indicatoren: lichamelijke eigenschappen; persoonlijkheidskenmerken; biografie; lidmaatschappen.
Lichamelijke eigenschappen

Fysionomie is in verschillende periodes op een eigen manier als voorspeller gebruikt. Het idee van rassen ontstond, met als negatieve uitloper de eugenetica (verbetering van rassen, ook het menselijke ‘ras’). In 1953 werd het DNA ontdekt als individu-indicator.
Persoonlijkheid
Psychologen kregen op een gegeven moment een belangrijke rol toebedeeld bij het voorspellen van iemands persoonlijkheid en bekwaamheid voor een positie in bedrijven, met name door testen te gebruiken.
Een belangrijke aanname was “de veronderstelling dat een diepe identiteit, persoonlijkheid of zelf, bestaat en via wetenschappelijke kennis toegankelijk is en bij problemen met therapie kan worden bijgesteld. […] We zouden [echter] ook kunnen uitgaan van dat wat wij persoonlijkheid noemen een cultuurproduct is en dat elke cultuur een eigen persoonlijkheidstype schept alsook een eigen manier om daarover te praten.” (p56) Door de psychologisering is men blind geworden voor het historisch, sociaal en cultureel verankerde karakter van de persoonlijkheid. Uitgangspunt is geworden: het authentieke zelf en de zelfbeschikking.
Zelfontplooiing
In de psychologie kreeg ‘het zelf ontdekken’ voorrang. Een belangrijke motor van de zelfpromotie kwam van het bedrijfsleven dat belang had en heeft bij individualisering en het snel opwekken en bevredigen van de behoefte ‘begeerte’. “De groei van het kapitalisme van begeerte is waarschijnlijk de meest bepalende ontwikkeling van de laatste eeuwen.” (p67) Het gaat daarbij om goederen die helpen bij de zelfverwezenlijking en zelfpresentatie.
Tegencultuur
De eenzijdigheid van de propaganda-machine die gericht was op de voorspelbaarheid, controle, conventies en beperkingen riep in de jaren zestig en zeventig een reactie op bij vooral Amerikaanse studenten die steeds minder ruimte kregen om andere opvattingen te ventileren. In de psychologie floreerde de humanistische stroming (als reactie op de psychoanalyse en het behaviorisme). De sociale controle werd als beklemmend beleeft. Dit schiep een houding die leidde tot kritiek op de samenleving.

Vanaf de jaren negentig resulteerde de nadruk op gevoelens en gevoeligheden in sommige Amerikaanse studierichtingen in een nieuwe vorm van segregatie en apartheid: er werden “safe spaces [ingericht] waarin mensen niet mochten worden uitgedaagd. Er werden trigger warnings aangebracht op de boeken en teksten die hen konden uitdagen. Censuur, zelfcensuur, het beperken van de vrije meningsuiting, het cancelen van andersdenkenden, dat alles wordt ingezet om gevoelens te sparen.” (p70)
Steeds meer werd het gevoel van het individu de uiteindelijke toetssteen voor eigenwaarde, en handelen uit eigenbelang kwam steeds meer op de voorgrond te staan in de maatschappelijke processen. Door de opkomst van het internet ontstond een levendige handel in persoonsgegevens: het kapitalisme kon de netwerksamenleving naar zijn hand zetten.
Vanaf het begin van de eenentwintigste eeuw kwamen de ‘surveillance studies’ op: de beschrijving van de verschillende manieren van denken, voelen en doen. Daarvan maken grote internetbedrijven dankbaar gebruik om het gedrag van de gebruikers te sturen (surveillance kapitalisme).
De-individualisering
Je kunt een onderscheid maken tussen persoonlijke en collectieve identiteit. Collectieve identiteiten gaan gepaard met gevoelens van verbondenheid, gedeelde ideeën en belangen, herinneringen en toekomstplannen. Eigen aan collectieve identiteiten is dat ze elkaar niet uit hoeven te sluiten.

Het einde van de nationale identiteiten werd rond 1980 aangekondigd, met name door Margaret Thatcher (VK) en Ronald Reagan (VS). Vanaf dat moment begon de periode die met ‘neoliberalisme’ wordt aangeduid en gekenmerkt wordt door individualisme en een wereld zonder grenzen (kleine overheid), privatisering, totale vrijheid… Dit betrof echter vooral economische activiteiten. Aan het eind van de twintigste eeuw bleek dat de invloed van collectieve identiteiten was toegenomen. Het geloof van de beleidsmakers (individualisme) is iets anders dan de werkelijke gang van zaken. “We hebben in feite een periode van de-individualisering achter de rug, samenvloeiend met een sterk toenemend individualisme als geloof.” (p102) Mensen mogen zelf kiezen, maar daardoor komt steeds duidelijker de behoefte om ‘ergens bij te horen’ naar boven.
Het postnatale tijdperk kwam er niet
“Terwijl in Europese academische kringen het einde van collectieve identiteiten op basis van religie, klasse en natie wordt aangekondigd, zien we wereldwijde mobilisatie op basis van uitgerekend religie en natie.” (p108) Agressief religieus fundamentalisme, islamisme, hindoefundamentalisme, agressief boeddhisme, katholiek en protestants fundamentalisme, orthodox-joods fundamentalisme…
Het kleine identiteitsstreven
Het kleine identiteitsstreven – Elchardus benoemd dit ook wel als ‘identitair particularisme’ – werd geïnspireerd door het streven naar gelijkheid. Dit idee dat stamt uit de Franse Revolutie (Verlichting) en ontspoorde naar kleingeestigheid en haat. We zien dat onder andere bij pogingen om gekozen genderschap (woke-beweging), historische onrechtvaardigheid betreffende huidskleur, enzovoort, tot hun recht te laten komen. “De wijze waarop identitair particularisme gelijkheid benadert, is in elk geval incompatibel met de manier waarop burgerschap gelijkheid verwezenlijkt.” (p125)
Iedereen heeft recht op gelijke behandeling. Als je dat niet krijgt, ben je slachtoffer: een ingebouwd narratief voor slachtofferschap. Het cultiveren verwijst naar vier eigenschappen die tekenend zijn voor het kleine identiteitsstreven: de slachtofferrol wordt uitgebreid tot iedereen die de particuliere eigenschap heeft; bepaalde particuliere groepen krijgen een rol toebedeeld als voorhoede van de particularistische identiteitspolitiek; het slachtofferschap wordt gebruikt om langs juridische weg recht te zetten wat volgens hen krom is; ze bouwen aan een gemeenschap met een eigen verleden dat zin geeft aan het heden en richting voor de toekomst.
Gevoeligheden
“De wijze waarop identitair particularisme gelijkheid benadert, is in elk geval incompatibel met de manier waarop burgerschap gelijkheid verwezenlijkt. […] Concreet leidt de breuk met het democratisch burgerschap tot drie gevolgen: een pleidooi voor afspiegelingsdemocratie, het verantwoorden van discriminatie en het vernielen van een gedeelde publieke ruimte.” (p125) Een belangrijk gevolg is het steeds verder inperken van de vrijheid van meningsuiting om gevoeligheden te sparen die zich bij anderen zouden kunnen voordoen. Een ‘wit’ persoon kan niet een gedicht van een ‘zwart’ persoon vertalen. De rechtsstaat wordt niet meer gezien als een verdediger van individuen tegen de overheid, maar als een verdediger van ‘minderheden’. Het identitair particularisme ondergraaft volgens Elchardus ons samenlevingsmodel.
Het grote identiteitsstreven
Grote identiteiten omvatten veel mensen en zijn historisch gegroeid. Zo’n groepering streeft naar het mogelijk en uitvoerbaar maken van collectieve beslissingen. “Zij doen dat met de bedoeling vorm te geven aan het mens- en maatschappijbeeld dat besloten ligt in de identiteit. Zij willen geschiedenis in een eigen bedding leggen en de wereld ordenen” (p145) De collectiviteit steunt op een bepaald kenmerk: natie, ras, taal, religie, geslacht, seksuele geaardheid…
Grote identiteiten zijn vaak tekenend voor de persoonlijke identiteit. In de laatste vijfhonderd jaar zien we slechts drie grote identiteiten: religie, natie en klasse. Taal kan een belangrijk bindingsmiddel zijn voor de vorming van een grote identiteit (taal-etnische identiteit). Het kan religie overstijgen als bindmiddel van een natie. We kunnen echter niet zeggen dat taal en ras van dezelfde aard zijn als de drie genoemde grote identiteiten: ze zijn niet grootschalig gebruikt om de wereld te ordenen. Elchardus maakt dus onderscheid tussen collectiviteiten, waarvan er die ‘groot’ zijn.
“De grote identiteiten zijn een vorm van zelforganisatie van mensen, die een bepaalde grondslag (gedeeld geloof, gedeelde klassenconditie, natie of territorium) gebruiken om opvattingen van het goede en rechtvaardige leven te ontwikkelen, binding tussen mensen te verwezenlijken en zo de voorwaarden te scheppen opdat mensen een visie op het goede en rechtvaardige leven niet alleen kunnen koesteren, maar ook effectief kunnen nastreven en eventueel verwezenlijken. Het zijn, met andere woorden, grote vormen van verbeelding, van menselijke en maatschappelijke zelfschepping.”p147)
Wordt vervolgd
De identiteitspolitiek is slechts één gevolg van het verlichtingsdenken met grote impact op onze huidige samenleving. Een impact die zich afspeelt van de onzinnige opsplitsing in allerlei minderheidsgroeperingen (LGBTQIA+) tot dwang van politiek correcten en schuw optreden van instanties en anderen om maar niet beticht te worden van ongevoeligheid door zelfbenoemde slachtoffers, of bedreigd te worden door moraalridders die zich verschanst hebben in de grotten van het internet en van daaruit hun eigen frustraties kwijt kunnen. De identiteitspolitiek is, zoals Elchardus zegt, een bedreiging voor de vrijheid van meningsuiting geworden. Een voorbeeld is dat uitgevers door sommige minderheidsgroepen worden gedwongen om ‘gevoeligheidslezers’ (aangewezen door de minderheidsgroepering) in te schakelen die hun fiat voor een vertaling moeten geven. In mijn ogen is dit censuur en maakt zo’n minderheidsgroepering zich schuldig aan discriminatie als iemand buitengesloten wordt die niet het kenmerk heeft waar de minderheid zich rond groepeert.
Het is opmerkelijk dat Elchardus het heeft over het kleine en het grote identiteitsstreven, en niet bijvoorbeeld over individuele en landelijke identiteit. Hij geeft daarmee aan dat het hem om processen gaat en niet om structuren. Het gaat hem om iets dat ‘eigen’ gemaakt wordt en dat het er niet al bij voorbaat is. Identiteit is iets dat aan voortdurende verandering onderhevig kan zijn. Kleine en grote identiteiten kunnen met elkaar verbonden zijn. Volgens Elchardus botsen ze met elkaar. Die kleine identiteit kan ontstaan door identificering aan een buitenland of aan een andere dan de landelijke maatschappij.
De volgende onderwerpen die in deze serie aan de orde komen – grenzen, neoliberalisme, democratie… – hebben in de Vlaamse pers nogal wat tegenstrijdige reacties op dit boek opgeroepen, zowel van Elchardus’ politieke vrienden als (uiteraard) van zijn vijanden.