Ervaring biedt meer dan wij denken: de pragmatische filosofie van William James

Civis Mundi Digitaal #117

door Piet Ransijn

Bespreking van Filosofie-Tijdschrift Themanummer William James jrg 31 nr 5, sept-okt, 2021. Uitg. Gompel & Svacina.

 

Inleiding: James als pragmatist en pluralist en radicale empirist

William James (1842-1910) is wellicht de meest bekende en invloedrijke Amerikaanse filosoof en psycholoog. Hij staat bekend als ‘pragmatist’, een resultaatgerichte filosofie van het handelen, maar was veel meer dan dat. Hij noemde zijn pluralistische filosofie ook wel ‘radicaal empirisme’, omdat hij uitging van de (dagelijkse) ervaring in brede zin en niet vanuit begrippen. Pluralistisch omdat ervaring meerduidig is en “processen op allerlei manieren kunnen worden bekeken en onderzocht” (p3).

James was ook een belangrijk grondlegger van de psychologie en opende in 1875, nog voor Wilhelm Wundt in Duitsland, als eerste een psychologisch laboratorium aan de Harvard Universiteit, waar hij later hoogleraar werd. James had een brede belangstelling. Zijn bekendste boek Varieties of Religious Experience (Vormen van religieuze ervaring, 1902) wordt beschouwd als grondslag van de godsdienstpsychologie. Het geeft aan dat ‘ervaring’ bij hem verder gaat dan zintuiglijke ervaring. Hij gebruikte bijv. introspectie als onderzoeksmethode en hield zich ook bezig met parapsychologisch onderzoek.

James wordt vaak in één adem genoemd met zijn vriend Charles Pierce, de grondlegger van het het pragmatisme en John Dewey, een vooraanstaand sociaal pedagoog. Een andere invloedrijke vertegenwoordiger van het pragmatisme was George Herbert Mead, die behalve filosoof ook een bekend socioloog was.

De filosofie van James is typisch 20e eeuws en verwant met het existentialisme en de fenomenologie, die eveneens uitgaan van de concrete ervaring en abstracties schuwen. Ook is hij wetenschappelijk en niet metafysisch georiënteerd, maar stond open voor verschijnselen die niet direct fysisch waren, zoals mystieke en religieuze ervaringen.

“James plaatste zijn eigen filosofie in de traditie van het empirisme, maar hij haalt fel uit naar de theorieën van Locke en Hume over de eenvoudige basiseenheden van het bewustzijn” (p3). Onze ervaringen vormen een ‘bewustzijnsstroom’, ‘stream of consciousness’. Deze stroom bestaat niet uit discrete eenheden of objecten die door een subject worden waargenomen, maar vormen een ‘flux’ waarin wij opgaan.

James zag gedachten en indrukken niet als eenheden, zoals digitale data, maar als het dynamische geheel van de ‘levensstroom’. Ervaringen worden niet door het verstand geordend, zoals bij Kant, maar “onze directe beleving vertoont volgens James allerlei conjucties en relaties” (p7). James gaat voorbij aan het onderscheid in geest en materie, subject en object, dat niet in de directe ervaring is gegeven, waarin zij als het ware samensmelten in de stroom van ervaringen. 

Biografie

James wilde aanvankelijk schilder worden. Hij gaat uit van “de wijze waarop we de wereld ondergaan” (p5), zoals in de schilderkunst en de poëzie. Daarin kwam aan het eind van de 19e eeuw de innerlijke beleving centraal te staan bij het impressionisme, het expressionisme en het symbolisme (zie CM 111 en 113 over de late Romantiek). Zijn jongere broer was de bekende schrijver Henry James. James bekeek de wereld met een kunstenaarsblik “met zijn uitzonderlijk levendige en verfijnde gevoel voor de concrete werkelijkheid,” volgens zijn vriend Th. Flournoy, auteur van The Philosophy of William James (1917). “James ergerde zich aan ‘het gapende contrast tussen de rijkdom van het leven en de armzaligheid van alle mogelijke formules’” (p5). Ook zijn solidariteit met anderen vond Flournoy typerend voor James.

James groeide op in een welgestelde en kosmopolitische familie. Zijn vader was een “ultra-vrijzinnnig theoloog, bevriend met auteurs als Carlyle, Thoreau, en Emerson. Laatstgenoemde was Williams peetvader” (p6). James zou sterk zijn beïnvloed door de Engelse Romantiek (zie CM 111). Zijn vader was een adept van de Zweedse helderziende mysticus Emanuel Swedenborg. Dit verklaart misschien deels James’ belangstelling voor het paranormale en leven na de dood. In 1882 werd hij lid van de Theosophical Society.

James studeerde fysiologie en anatomie in de VS en Duitsland, vakken die hij vanaf 1872 doceerde aan de Harvard Universiteit. Hij koos uiteindelijk voor de medicijnenstudie. Wegens zijn zwakke gezondheid ging hij vaak naar kuuroorden in Europa. Daar maakte hij kennis met de psychologie. Hij had een brede belangstelling die verder ging dan geneeskunde en psychologie, maar was niet in staat een loopbaan (als arts) te beginnen. Hij leed namelijk aan angsten, depressies en suïcidale gedachten. Hij bevrijdde zich hiervan door te kiezen voor vrijheid en te geloven in zijn vrije wil onder invloed van een boek van de Franse filosoof Charles Renouvier, die determinisme verwierp ten gunste van vrijheid. Dit vormde een keerpunt in zijn leven. Hij verwierp het (wetenschappelijk) determinisme dat toen de kop op stak. Een ander keerpunt was het jaar 1878 waarin hij trouwde en een opdracht aannam om een leerboek psychologie te schrijven waar hij naam mee maakte. Het echtpaar kreeg vijf kinderen. In 1885 werd hij hoogleraar filosofie en in 1889 hoogleraar psychologie in Harvard tot hij overleed in 1910.

 

Henry en William James https://litkicks.com/WilliamAndHenry/William James: Henry James’s Smarter Older Brother

 

Belangrijkste publicaties

The Principles of Psychology, 2 vols. (1890)

Psychology (Briefer Course) (1892)

The Will to Believe, and Other Essays in Popular Philosophy (1897).. Ned. vertaling: De wil om te geloven (2005)

Human Immortality: Two Supposed Objections to the Doctrine (Ingersoll Lecture, 1897) Ned. vertaling: De onsterfelijkheid van de mens (2013)

Talks to Teachers on Psychology and to Students on Some of Life’s Ideals (1899)

The Varieties of Religious Experience: A Study in Human Nature (1902),  Ned. vertaling: Vormen van religieuze ervaring. Een onderzoek naar de menselijke aard (1963).

Pragmatism: A New Name for Some Old Ways of Thinking (1907, Lowell Lectures). Ned. Vertaling: Pragmatisme (2005)

A Pluralistic Universe (1909), Hibbert Lectures

Some Problems of Philosophy: A Beginning of an Introduction to Philosophy (1911

Essays in Radical Empiricism (1912

Collected Essays and Reviews (1920)

William James on Psychical Research (1960)

  

Waar gaan zijn publicaties over?

Veel van zijn werken verschenen als gepubliceerde lezingen, vaak voor een breder publiek. Zijn essays The Will to Believe gaan over zingeving. In Varieties of Religious Experience onderscheidt hij oorspronkelijke ervaringen van ‘tweedehands’ religie, gebaseerd op imitatie van vastgelegde vormen en gewoonten. Hij gaat uit van individuele ervaringen, niet van orthodoxe opvattingen, en loopt vooruit op de individualisering van religie en spiritualiteit. “Hij verdedigt een religieus pluralisme (en, zij het in bedekte termen, zelfs een polytheïsme)” (p9). “Het veelheidskarakter van de wereld doet beter recht aan het polytheïsme van de oude volken, ‘dat steeds de werkelijke religie van het volk is geweest, en het heden nog is’, dan welk monisme of monotheïsme ook” (H J Störig, Geschiedenis van de filosofie, Pragmatisme, p278).

Volgens het pragmatisme is menselijke kennis “geen ‘reflectie’ van de realiteit, maar een menselijke constructie, die beoordeeld moet worden op haar waarde voor het leven en dus de mogelijkheden tot handelen die ze biedt” (p9). Met andere woorde: het gaat om de praxis of praktische betekenis. “Waar is wat werkt,” dus wat effect heeft, luidt de titel van één van de bijdragen aan het themanummer. Pragmatisme verscheen als “een serie lezingen, specifiek gericht op een gehoor dat voornamelijk bestond uit arbeiders, boeren en buitenlui. Het boek was niet bedoeld als academische geschrift, maar het bevatte een emancipatoire boodschap voor arbeiders om zich niet langer meer door deskundigen te laten ringeloren” (p18).

In één van zijn essays in A Pluralistic Universe  vraagt James zich af of bewustzijn bestaat (‘Does consciousness exist?’). Volgens hem bestaat het niet als aparte ‘eenheid’, maar gaat het bewustzijn op in de stroom van ervaringen, die hij een ‘stroom van bewustzijn’ noemt. Hij introduceert de filosofie van Henri Bergson “en laat zich misschien nog wel enthousiaster uit over het panpsychisme van Gustav Theordor Fechner.” Dit houdt ongeveer in dat alles bezield is, alles is ervaring. De ‘stuff’ van de ervaring is psychisch.

Dit komt overeen met de visie dat alles uiteindelijk bewustzijn is. “Van het spiritualistisch karakter van de werkelijkheid is James overtuigd” (B Delfgauw, De wijsbegeerte van de 20e eeuw, Het pragmatisme, p79).“James schrijft dat hij het radicaal empirisme ziet als ‘een ondersoort van het pantheïsme’, die totaliteitservaring en –kennis voor mogelijk houdt” (p10). “James aanvaardt de polytheïstische Godsidee en de idee der evolutie,... die beide gemakkelijk tot monisme kunnen voeren” (Delfgauw, p78). James had oog voor andere religies en wereldbeschouwingen spreekt zich in verschillende opstellen uit tegen racisme en imperialisme, hoewel de strekking van de bundel meer metafysisch dan maatschappelijk is. We hebben anderen nodig als aanvulling op onze eenzijdige visies. “Filosofie blijft een zaak van medemenselijkheid, aldus Hein van Dongen in zijn openingsartikel” (p11).

 

  

Ervaring omvat meer dan begrippen kunnen weergeven

“Het gaat James om relaties tussen ervaringen in plaats van relaties tussen abstracties, waar veel filosofen zich mee bezighouden. De ervaring vertoont zelf structuur, die niet wordt ontleend aan begrippen. Hij bekritiseert het conceptuele denken, dat buitensluit wat we niet hebben gefixeerd in begrippen. “De werkelijkheid is een levende stroom, waaruit de begrippen statische eenheden snijden” (Delfgauw, p78). De stroom van het leven en van de ervaring is rijker dan begrippen kunnen weergeven. “Onze abstracties creëren daartussen een wederzijdse uitsluiting, maar ‘real life laughs at logics veto’ [Het werkelijke leven lacht om het veto van de logica]. “Niet de wereld van de concepten is het werkveld van de filosoof, maar vooral de wereld van de alledaagse ervaring” (p11). 

 

“Logica en predikaties overtuigen nooit; de nevelen van de nacht dalen des te dieper in mijn ziel... Dan onderzoek ik opnieuw de wijsbegeerten en godsdiensten. Zij mogen zich in de gehoorzaal prachtig voordoen, maar nooit onder de uitgebreide wolkenmassa’s, tegenover een landschap of stromende rivieren,” schreef de dichter Walt Whitman, een tijdgenoot van James (Störig, p277).

Anders dan bij Plato en diens Ideeënleer en anders dan bij Kant, bij wie de rede onze ervaringen structureert met begrippen, gaat James uit van conjuncties, die in de ‘flux’ van ervaringen aanwezig zouden zijn. Begrippen leiden tot ‘conceptuel decomposition of life’ (begripsmatige ontmanteling van het leven, p11). Anders dan bij Descartes scheidt James subject en object niet, maar verbindt hij beide in een ‘stroom van bewustzijn’? ”Wat ons bewustzijn ziet, voelt, op welke manier dan ook te pakken krijgt, dient zich aan als een continuüm... Onze ervaring beschikt niet over zo’n innerlijke gespletenheid” (in subject en object, p18). “’Er is maar één stof en dat is de ervaring... ‘’Het bewustzijn is een denkbeeldige entiteit, maar concrete gedachten zijn van dezelfde stof gemaakt (namelijk ervaring) als de dingen’” (Delfgauw,p77, Essays in Radical Empirism, p37). 

  

‘Een soort pantheïstische eenheidservaring’

Schrijver Jan Bor citeert de schrijver Nescio: “Groot was God die middag en goedentieren. Door onze ogen kwam Zijn wereld naar binnen en leefde in onze hoofden. En onze gedachten gingen woordeloos uit over de wereld, ver van de gezichtseinder gingen zij. En zo vloeiden de wereld en wij beurtelings in elkaar over.” Het lijkt op een soort pantheïstische eenheidservaring. Bor herkent zulke momenten. “dat alles blonk en glinsterde in het licht, en er een diepe stilte over de wereld viel. Het mysterie dat door het licht, de kleuren, de stilte heen scheen werd tastbaar. De afstand tot de dingen viel weg: zoals zij in elkaar overvloeiden, zo vloeiden ook de wereld en ik ‘beurtelings in elkaar over’ (p21).

Schilders en schrijvers kunnen (soms) zo kijken. Filosofen als Bergson, James en Max Scheler verwoorden het: “Intuïtie noemen we hier de sympathie waardoor men zich verplaatst in het innerlijk van het voorwerp om samen te vallen met wat het aan unieks en dus onuitdrukbaars bezit” (Bergson, p22, zie ook Deel 1 van 20e eeuwse ethische filosofie en Max Scheler, Wesen und Formen  der Sympathie). Bergson plaatst intuitief begrip tegenover analyse en onderscheid maken in elementen. Intuïtie is te beschouwen als het waarnemen van het geheel (zie ook Jung, Psychologische typen).

Onmiddelijke waarneming “brengt je 1. in de onmiddelijke nabijheid van de waargenomen kwaliteiten... 2. in het gegeven ogenblik, zonder vertraging in de tijd... 3. Bovendien is er van bemiddeling via begrippen geen sprake” (p22, volgens Bergson, Inleiding tot de metafysica). Bergson vertaalde James’ Pragmatism en schreef een boek over zijn filosofie, Sur le pragmatisme de William James, waaruit de verwantschap van beide filosofen moge blijken, die zich ook beiden interesseerden voor paranormale verschijnselen en voorzitter zijn geweest van de Society for Psychical Research. 

 

‘Pure ervaring’

Jan Bor ging Zen-meditatie beoefenen om “uit de dtraaimolen van je denken te komen” tot ‘pure ervaring’. (p22). Via een Zen-monnik maakte hij kennis met James’ Essays in Radical Empirism en zijn notie van ‘stream of consciousness’, waarin hij o.m. stelde dat bewustzijn is geen entiteit is. “De stuff – Descartes en later filosofen noemen het substantie – waaruit onze gedachten zijn gemaakt verschilt niet wezenlijk van die waarin de fysische wereld bestaat... ‘bewustzijn’ correspondeert niet met een van de materie gescheiden geestelijke substantie.’’

De werkelijkheid is “een weefsel van de zuivere ervaring... het immense veld van klanken, kleuren, alle waargenomen kwaliteiten waarin je ondergedompeld bent... Niet een wereld waarin de mens als kennend subject het centrum vormt, een wereld die hij terugbrengt tot afzonderlijke objecten of gebeurtenissen in de geometrische ruimte. Veeleer een wereld zoals de taoïsten haar afbeelden, een waarin de dynamiek van de natuur overheerst en waar de mens maar een miniem onderdeel van vormt... Het onderscheid tussen het waarnemen en dat wat waargenomen wordt valt weg... Het is’de onmiddelijke stroom van het leven’ [in...] het ongedeelde veld van ervaringen” (p23-24).

Door dingen waar te nemen en te benoemen “maak je de dingen los uit de ervaringsstroom; je fixeert ze door ze een precieze plaats in de ruimte en tijd te geven en plakt er en sticker op: ‘kamer’, ‘boek’, ‘kop’.” Gedachten maken ook deel uit van het veld van ervaringen. “Er is daarmee geen onoverbrugbare kloof tussen gedachten en dingen... ‘Zo leeft kennis binnen het weefsel van ervaring. Je maakt het; en wel door verbanden die zich in de tijd uitrollen’... Alles, ook ons begrijpen en uitspraken, maakt in eerste instantie deel uit van de gegeven ervaringsstroom. Pas als de kernactiviteit stolt in vaste begrippen en uitspraken, maakt het denken zich los van de omgeving.”

“Ons kennen van de wereld is dus volgens James een ontdekken van in de ervaring gegeven samenhangen en verschillen tussen waargenomen verschijnselen... Samenhangen en overgangen zijn evenzeer gegeven in de ervaring als de zaken die erdoor verbonden worden. Ze zijn even reëel. Dat is de strekking van James’ radicale empirisme.” Bij James is alles in beweging in een ervaren flux. Bewustzijn is een stroom. “In de laatste jaren van zijn leven kende hij ook een stromend karakter toe aan de materiële wereld zoals je deze gewaarwordt” (p25). 

Het ‘pure ego’ en het spirituele, sociale en materiële zelf

Behalve ‘pure ervaring’ en een ‘stroom van bewustzijn’ onderscheidt James ook ‘het pure ego’, dat continuiteit geeft in de ervaring van het zelf in verleden, heden en toekomst. “De waarneming van de consistente individuele identiteit komt voort uit de continuïteit van de stroom van het bewustzijn. James meende dat het pure ego hetzelfde was als hetgeen wij opvatten als de ziel of geest. Het pure ego is geen substantie en kan daarom niet worden onderzocht door de wetenschap” (Wikipedia Engels). James maakte o.m. gebruik van introspectie als onderzoeksmethode en onderzocht een breed bereik van innerlijke en uiterlijke zintuiglijke ervaringen, waaronder mystieke ervaringen en ‘psychical reseach’ of parapsychologisch onderzoek.

Behalve het pure ego onderscheidt James in overeenstemming met anderen, bijv. P A Sorokin, het spirituele zelf, dat o.m. de persoonlijkheid en het geweten omvat en verbonden zou zijn met de ziel, verder het sociale zelf, dat samenhangt met (identificatie met) sociale rollen en het materiële zelf, dat verbonden is met (identificatie met) het lichaam en bijbehorende materiële factoren, zoals kleding en bezittingen. Het is niet duidelijk of James het zuivere ego opvat als (een soort van) zuiver bewustzijn, zoals in de Indiase filosofie, waarin ook een gelaagd psychisch model wordt gehanteerd (zie o.m. de bespreking van Tony Nader, One unbounded ocean of consciousness in CM 109).

In termen van bewustzijn is het spirituele zelf het zelfbewustzijn. Het sociale zelf is het rolbewustzijn en het materiële zelf is het bewustzijn van het lichaam. Ervaringen spelen zich af in het bewustzijn in een stroom. De ‘substantie’ of de ‘stuff’ waaruit ze bestaan of waarvan zij zijn gemaakt is te op te vatten als bewustzijn of ‘mindstuff’, met een term van de astrofysicus Arthur Eddington (The Nature of the Physical World, zie CM 26 en 27).

“De denkende geest is vibrerend bewustzijn,” volgens Maharishi Mahesh Yogi (The Science of Being and the Art of Living). Fysici als Newton meenden reeds dat gedachten, sensaties en associaties vibraties in de hersenen waren. “James was het niet eens met dit associationisme, dat hij een te eenvoudige verklaring vond. Hij verwees naar het associationisme als een ‘psychologie zonder ziel’, waarbij er niets van binnen is waaruit gedachten worden gecreëerd” (Wikipedia Engels). De ‘stuff’ waaruit gedachten ontstaan kan beschouwd worden als (vibrerend veld van) bewustzijn, dat niet materieel is, maar wel verbonden is op een of andere manier met de materie, met name de hersenen, die nog volop wordt onderzocht (ziede bespreking van Jacob Jolij, Wat is bewustzijn nou eigenlijk: Een prikkelende zoektocht van neurobiologie tot parapsychologie in CM 109). Een interessant artikel dat ingaat op James’ ‘bewustzijnsfilosofie’ en verwijst naar o.m. Bergson en Damasio is: Michel Weber, "James’s Mystical Body in the Light of the Transmarginal Field of Consciousness", in Sergio Franzese & Felicitas Krämer (eds.), Fringes of Religious Experience. Cross-perspectives on William James’s Varieties of Religious Experience, Frankfurt / Lancaster, Ontos Verlag, Process Thought XII, 2007, pp. 7–37. https://www.academia.edu/6075221/_James_s_Mystical_Body_in_the_Light_of_the_Transmarginal_Field_of_Consciousness_2007_ Het voert te ver om dit hier verder uit te spitten.

 

 

Praktische en ethische kanten

James was een praktisch filosoof en psycholoog. Dat komt vooral tot uiting in zijn Talks to Teachers on Psychology; and to Students on Some of Life’s Ideals (1899). een van de lezingen luidt: ‘What makes a life significant?, een andere: ‘The gospel of relaxation’. Hij adviseerde  mensen om minder te gaan denken, zoals ook oosterse filosofen doen. “Filosofie betekent... ‘liefde voor de wijsheid’ – en wijsheid is iets anders dan denken.” De kwalificatie ‘wijs’ krijgt “iemand die vanuit inzicht handelt... Iemand die veel denkt noem je niet per se wijs.”

Bij het pragmatisme ligt het accent op handelen, de praktisch toetsing en toepassing van kennis en inzicht. Dat kunnen ook religieuze overtuigingen zijn, die worden getoetst aan de levenservaring. “Pragmatisme is geen theorie, maar een houding... een filosofie die onderzoekt.” De term komt al bij Kant voor: “de pragmatische kennis onderzoekt wat de mens zelf van zichzelf maakt, of maken kan en ook maken moet” (p28). Hier komt Kant nader tot zijn plichtsethiek.

De ethische filosofie van James komt hier niet expliciet aan de orde. Hij pleit ervoor “onze ogen meer te openen voor de ‘inner world of others’, meer respectvol te zijn voor ‘alien lives and personalities’” (p28). Hij was lid van de ‘anti-imperialist league’ en had oog voor de ‘Native Americans’, die minder ver van de Natuur verwijderd zijn dan de hard werkende doorsnee Amerikanen. Hij pleit “voor leren om je ontspannen en dingen los te laten, jezelf niet zo belangrijk vinden: ‘to unclamp’” (p29,30). Voor ademhalingsoefeningen, yoga, gebed en ‘mind-cure’. Kortom, bewustzijnsontwikkeling, met een term van Toon van Eijk, om zo de kwaliteit van leven te verbeteren.

“James stelt de dominantie van het denken in de filosofie en daarbuiten ter dscussie” (p29). Hij beseft het belang van stilte en “the mystic sense of hidden meaning”. Het pragmatisme is echter vooral gericht op handelen. Denken wordt beschouwd als een vorm van handelen en is gericht op het bereiken van iets. De waarheid en waarde ervan wordt getoetst aan het handelen. Het is waar en waardevol als het werkt en effect heeft. Waarheid wordt waar gemaakt.

James ondersteunt de evolutiegedachte en legt verband tussen vooruitgang, vernieuwing en vrije wil. “Vrijheid maakt vernieuwing mogelijk... De vrije wil ‘houdt verbetering minstens voor mogelijk’” (B Delfgauw, p80,81). De filosofie van James is open en dynamisch. De wereld ontwikkelt zich als een veelvormig geheel, waar mensen toe bijdragen met de resultaten van hun handelen.

Behalve aan vrijheid en vooruitgang kent James een groot belang toe aan “het vermogen zich in anderen in te leven en zaken vanaf verschillende perspectieven te bezien.., openheid naar anderen” (p30). Filosofie dient voor hem het leven, niet het denken over het denken. Zoals Hein van Dongen eerder schreef: “Filosofie blijft een zaak van medemenselijkheid” (p11).

Commentaar: vergelijkend perspectief

Het accent op vrijheid en vrije keuze bij James komt overeen met existentiefilosofie, met name ‘de filosofie van de vrijheid’ van Karl Jaspers, zie het boek van Jozef Waanders, besproken in dit nummer. “In een wereld, die het toneel is van elkaar weerstrevende krachten, heeft de mens de mogelijkheid zijn wil en zijn eigen krachten in de strijd te brengen. Hij kan bepalend ingrijpen” (H J Störig, p 278). “De gedachte van de vrije wil ‘houdt verbetering minstens voor mogelijk’... Door het verband tussen vrijheid, mogelijkheid en menselijke toekomst bereidt James het denken voor op bepaalde gedachten die later in de existentiefilosofie verder uitgewerkt zullen worden (Delfgauw, p81).

Jaspers was evenals James opgeleid als arts en psycholoog. Een andere overeenkomst tussen beide was hun zwakke gezondheid, die grenssituaties met zich meebracht. Bij James heeft de depressieve grenssituatie, die vooraf ging aan zijn loopbaan, zijn levenservaring verdiept en zijn belangstelling voor psychologie bevorderd. James had evenals Jaspers veel belangstelling voor religie en andere levensbeschouwingen in Een pluralistisch universum, zoals een van zijn titels luidde.

Behalve met de existentiefilosofie is de visie van James verwant met de levensfilosofie van Bergson, zoals reeds tijdens hun leven bleek in wederzijdse erkenning. Bij beide was een focus op onmiddelijke (intuïtieve) ervaring en waarneming van de stroom van het gebeuren in het evolutionaire perspectief van een dynamische filosofie.

Het belang van sympathie en invoelend vermogen komt bij hen overeen met de fenomenologische filosofie van Max Scheler, met name in Wesen und Firmen der Sympathie. In alle verscheidenheid blijkt er meer verwantschap tussen sommige 20e eeuwse filosofen dan op het eerste gezicht lijkt.

Kenmerkend voor de 20e eeuwse filosofie zijn:

1. de gerichtheid op concrete levenservaringen in plaats van op het abstracte denken;

2. het zich rekenschap geven van de resultaten en de beperkte visie van de wetenschappen en de complementaire visie van de filosofie;

3. het dynamische evolutionaire perspectief gericht op zelfontplooiing en solidariteit;

4. de gerichtheid op het aardse leven in de zich ontwikkelende wereld;

5. welke vaak samengaat met een geestelijke oriëntatie op zelfverwerkelijking en transcendentie of zelfoverstijging in verbinding met de leefwereld, de levende werkelijkheid in al zijn pluriformiteit (zie bijv. James, Jaspers en Scheler, maar ook Teilhard de Chardin, Jung en de humanistische psychologie).

20e eeuwse filosofen lijken in veel gevallen tot een soort zelfbewustzijn te komen in een problematische wereld, waarin zij hun weg proberen te vinden en houvast zoeken bij zichzelf. Niet meer bij een externe objectieve waarheid, religie of moraal.

De zin van het leven is geen omlijnd gegeven meer, maar een opgave om zelf te realiseren of waar te maken in een snel veranderende wereld, waarin crises elkaar opvolgen en technologie oppermachtig lijkt, maar tegelijkertijd faalt bij het oplossen van complexe problemen in het moderne leven en samenleven.

Ons leven lijkt ingewikkelder geworden. Zingeving is minder eenduidig dan vroeger. Kolonieën zijn onafhankelijk geworden. Een veelheid van levensbeschouwingen doet zich gelden. De westerse cultuur verliest zijn hegemonie.

De wetenschap en technologie stuiten op inherente, praktische en ethische grenzen. Complexe ontwikkelingen vragen om gemeenschappelijke waarden en doelen om ons op te oriënteren en ons leven enige zekerheid en overeenstemming te geven voor zover dat mogelijk is. We worden op onszelf teruggeworpen om daar de zin en zekerheid te vinden, die de ingewikkelde en veranderlijke wereld ons weigert te geven.

Klassieke filosofen, oosterse religies en niet-westerse visies van natuurvolken mogen zich verheugen in een blijvende belangstelling als bronnen van inzicht en zingeving. Dogmatiek heeft afgedaan, hoewel zij hier en daar de kop op blijft steken in fundamentalisme en fanatisme. Dialoog biedt een alternatief en vraagt inlevingsvermogen, doorbreken van oude patronen en een open bewustzijn, dat andere visies onderzoekt en zoekt naar het Goede. Maar wat het Goede is, dat blijft een wezenlijke vraag, waarbij een eenduidig antwoord niet meer voor het grijpen ligt en diepgaande dialoog en zelfonderzoek gevraagd wordt.

Onze wereld van botsende culturen en belangen is er niet minder pluralistisch door geworden. Daarmee blijft ook de noodzaak tot dialoog onverminderd gelden. Absolute waarheden en waarden lijken te hebben afgedaan. Maar het eigen gelijk en eigen belang blijft onverminderd gelden. Tijdens de coronacrisis lijkt de druk van het algemeen belang toegenomen. Er wordt gezocht naar een nieuwe verhouding tussen individuele rechten en collectief belang. Het risico van doorslaan is niet denkbeeldig. Een crisis gaat vaak aan de haal met de moraal. In menige crisis liepen minderheden meer risico. De nuance is vaak zoek. Polarisatie neemt vaak toe of ligt op de loer.

Pluriformiteit brengt vaak ook tegenstellingen met zich mee en de noodzaak daarmee om te kunnen gaan. Zo zou in de zgn. spiltijd de Gulden Regel zijn ontstaan in diverse varianten. In een complexer wordende samenleving groeit de behoefte aan algemene principes om enig bovenpartijdig houvast te bieden in grotere rijken met botsende bevolkingsgroepen en belangen. Zulke principes zijn pragmatisch als ze blijken te werken en menselijke ontwikkeling blijken te bevorderen. 

Stemmen van de natuur

Na het themagedeelte over James volgt een bespreking van Angela Roothaan, Modern and Postcolonial Relations to Nature: Negociating the Environment. Londen/New York, Routledge, 2019.

Het sluit enigszins aan bij James en zijn anti-imperialistische pluralistische visie. Vandaar deze tevoeging. Het gaat over “de wereldwijde erkenning van rechten van inheemse en gemarginaliseerde bevolkingsgroepen met hun eigen kennissysteem [buiten...] het bastion van westers en veelal ook mannelijk gedachtegoed.” Het relativeren van het westerse kennissysteem “vraagt van de moderne mens niet alleen om haar/zijn gehechtheid aan materiële zaken zoals vleesconsumptie en energiebehoefte te minderen, omdat hiermee voortdurend schade toegebracht wordt aan de aarde en andere levende wezens. Het vraagt ook om het loslaten van gehechtheid aan onze manier van denken en zijn, waarbij wij als mens vanzelfsprekend bovenaan de keten van planten en diren staan, waarvan wij afgescheiden zijn en die wij vervolgens naar goeddunken mogen onderwerpen. Als burger van de westerse maatschappij zijn we hieraan vaak ongewild medeplichtig” (p31-32).

Roothaan schrijft dat zgn. ‘spirit-ontologieën’, die bij inheemse bevolkingsgroepen veelvuldig voorkomen, worden buitengesloten. Ze worden ook wel ‘animisme’ genoemd: de opvatting dat alles bezield is. Deze bevolkingsgroepen krijgen zelf geen stem in de dialoog en worden vertegenwoordigd door antropologen en filosofen. Het geestengeloof was in de westerse cultuur tot voor kort prominent aanwezig, bijv. bij hekserij en heksenvervolging en meer recent bij het spiritisme. Het pluralisme van James laat wel ruimte voor ‘spirit-ontologieën’, zonder ze af te doen als irrationeel bijgeloof of culturele projecties van machtsrelaties.

Eén van de hoofdstukken gaat over “het deconstrueren of dekoloniseren van de verdeling in mensen en dieren”. Roothaan kaart naast het racisme het zgn speciësisme aan, dat neerkomt op het onderscheiden en bevoordelen van soorten en het benadrukken van de scheidslijnen tussen mens en dier met alle gevolgen van dien. In niet-westerse filosofieën is wordt dit onderscheid en de daarmee samenhangende overheersing van dieren door mensen minder benadrukt. Mensen gaan daarbij meer op in de natuur. Rechtvaardigheid dient te worden uitgebreid naar medeschepselen. Recentelijk klinken er stemmen om ook dieren en zelfs landschappen rechten toe te kennen (zie de artikelen over Fritjof Capra Deel 4 in CM 110).

Roothaan wijst op “culturele en fysieke genocides [waarbij...] ‘andere’ stemmen tot zwijgen worden gebracht, zowel die van mensen, dieren als het denkende bos” (p33). Schrijfster is onderzoekster op het gebied van sjamanisme, dekolonisatie en machtsverhoudingen. Bij het sjamanisme spelen “vaardigheden om in verbinding te staan met andere wezens,” bijv. dieren, een rol van betekenis. Zij pleit voor “interculturele dialoog,” die samen dient te gaan met onderhandelen, “om recht te doen aan een pluriformiteit van epistemologieën en ontologieën” (p34).

Het opent de mogelijkheid “weer in contact te komen met een betoverende wereld, zoals we die kunnen ervaren in de diepte van het regenwoud, onder een uitgestrekte sterrenhemel en in de eindeloze woestijn. Maar ook in Nederland in de vroege ochtend als de dauw nog op de bladeren ligt en... terwijl je door de avondschemering naar huis fietst,” zo besluit de boekbespreking.

Voor andere interessante artikelen en boekbesprekingen, zie bovenstaande inhoudsopgave.