Een dystopische wereld: van bedenksel tot de werkelijkheid van nu? Deel 4B. Een Nederlandse dystopische roman: CR. 133 door Maurits Dekker

Civis Mundi Digitaal #118

door Maarten Rutgers

Het wordt tijd naar Nederlandse inbreng te kijken. 

 

De Nederlandse auteur Maurits Dekker (1896-1962) schreef diverse boeken, maar is in de huidige tijd een volslagen onbekende. In 1926 verscheen zijn CR. 133. Een toekomst-roman. Hij had een bewogen leven. Afkomstig uit een arm gezin zocht hij na de lagere school werk, maar was daarin weinig succesvol. Na een korte periode in het Huis van Bewaring, hij werd niet veroordeeld, sloeg hij aan het schrijven. Zijn eersteling Doodenstad, schetsen uit het gevangenisleven verscheen in 1923. C.R. 133 is zijn derde boek. Bij gebrek aan succes publiceerde hij zijn volgende boek onder pseudoniem. Nu verkreeg hij gunstige recensies. Desalniettemin waren zijn successen, later ook weer onder eigen naam, beperkt. Hij schreef ook voor diverse bladen, maar nooit werd hij gezien als een groot schrijver. Hij stond bekend om zijn socialistische en veelal vooruitstrevende ideeën[1].

Menno ter Braak (1902-1940), geen onbekende auteur in die tijd, schreef in een artikel in Het Vaderland van 5 augustus 1934[2] over een ander pas verschenen boek van Dekker De Menschen menen het goed met de Menschen het volgende: “Maurits Dekker heeft al een aanzienlijk aantal boeken achter de rug, van zeer ongelijke qualiteit, maar alle lijvig en met een kennelijk teveel: ook nu weer, […], geeft hij blijk van een grote voorliefde voor de onevenredige zwelling.”

Ook verderop blijft hij hard oordelen: “Dekker is een regelrechte voortzetter van het oude naturalisme van Zola; dit naturalisme klaagt aan door te beschrijven, en het klaagt steeds weer aan door te beschrijven. Op den duur mist dit procedé, ten minste zoals het bij Dekker wordt toegepast, het beoogde effect, omdat het afstompt door zijn herhalingen.”

In een volgende recensie, nu over Aan beide Kanten van den Drempel, in Het Vaderland van 24 februari 1935[3] is hij vleiender over Dekker, hoewel de titel van de bijdrage - ‘Veelschrijvers’ - wat anders doet vermoeden. “[…] ook revolutionaire schrijvers kunnen in Nederland vaste voet krijgen, zelfs in de leesportefeuille, als zij over een grote dosis ethische verontwaardiging beschikken. De romans van Dekker laten zich immers vlot lezen, […]: zij veronderstellen weliswaar ontevredenheid met de heersende sociale misstanden en geven bovendien heel wat erotische ‘ergheden’ te verteren; maar wie is er tegenwoordig nu niet ontevreden […] en wie bekommert zich nog om ‘erge’ beschrijvingen?”.

Ter Braak vindt dit laatste boek duidelijke beter dan het vorige, maar toch: “Wel heeft dit nieuwe boek weer de fout van de veel te grote uitvoerigheid.” En even later: “[…], maar het boek had gerust vele tientallen pagina’s minder kunnen tellen.” Echter, Ter Braak is zich ook bewust dat Dekker intussen beter ligt bij zijn lezers. “Hij schijnt daarmee (zijn stijl en manier van schrijven. MR) echter in Nederland velen wel te imponeren, en dat is voor Dekker dan maar weer een goed ding. Voor mijn gevoel zou hij echter met minder beelden en meer zelfbeperking oneindig meer bereiken.” Ook blijkt uit het volgende dat de criticus niet alleen negatief is: “Verder kan men wel zeggen, dat Maurits Dekker zich hier een zeer goed beschrijvend prozaïst toont.”

Dekker waarschuwde voor het opkomende nationaal-socialisme en fascisme. Opmerkelijk is zijn gerechtelijke veroordeling voor het beledigen van een bevriend staatshoofd, toen hij na een grondige studie in 1938, Hitler. Een poging tot verklaring het licht deed zien. Hierin beschreef hij het toen nog bevriende staatshoofd als leugenaar en clown. De inhoud werd door de rechtbank haatdragend en minachtend bevonden[4]. Hij schreef zijn hele leven bevlogen over actuele, politieke en maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij altijd de ‘underdog’ zijn sympathie had en liet in omvang een indrukwekkend oeuvre[5] na. Daarmee worden zijn boeken en andere geschriften vaak wel als tijdsdocument gezien, maar minder als grote literaire werken. Wel werden latere werken beter beoordeeld dan werken uit zijn beginjaren. Eigenlijk had hij meer erkenning verdiend[6].

 

C.R. 133 Een toekomst-roman

C.R. 133 is een lijvig boekwerk geworden, zo’n 270 bladzijden. Het komt de leesbaarheid niet ten goede. Er is veel overbodig en langdradig, hoewel de schrijver vooral zijn best doet om zijn maatschappelijke, zijn socialistische ideeën over het voetlicht te brengen. Het klassenverschil wordt hard en breed uitgemeten en niet ten onrechte. Het past daarmee goed in de tijd waarin het verscheen. Dekker had korter en krachtiger kunnen schrijven, hetgeen het boek ten goede was gekomen.

Hij verbruikt veel tekst, zonder dat dit de leesbaarheid of het begrip van de lezer bevordert, om uit te leggen welke technische ontwikkelingen er waren en zich nu voordoen in de roman. Hij is hierbij niet heel erg creatief en grijpt soms ook terug op oude theorieën, bijvoorbeeld omtrent de ether. Daardoor blijft hij vooral hangen in de hem bekende technologie zonder er veel nieuws aan toe te voegen. Het is fantasievol en wellicht in zijn tijd noch te volgen, maar in de huidige tijd is het allemaal achterhaald en nauwelijks innovatief gebleken. Het ligt zodoende op de grens van sciencefiction en dystopie, terwijl de kenmerkende inhoudelijke elementen vooral dystopisch zijn. Dit laatste is de belangrijkste reden het boek hier aan de orde te stellen.

 

Industriestad

Het verhaal speelt zich af in de verre toekomst, het jaar 3100, in de Verenigde Staten van Europa, in een plaats met de naam Industriestad. Boeiend is dat de schrijver als de grondleggers van deze Verenigde Staten Duitsland, Rusland en Engeland aangeeft. Nadien sloten vijftien niet nader genoemde staten zich aan. De vlag van deze Staten bestaat uit “een groen veld met drie in een driehoek geplaatste sterren, omgeven door een cirkel van vijftien rode punten.”

Industriestad ligt op “anderhalve tijdseenheid” van Londen. De stad is “een enorme blokkendoos” en kent uitsluitend “lineaalrechte straten en vierkante pleinen.” De verdere beschrijving laat zien dat “de straten recht, grijs en monotoon waren en elkander op regelmatige afstanden, onder een zuivere hoek van negentig graden kruisten. De huizen waren, behalve aan den buitenkant van de stad, overal zes verdiepingen hoog. Alle gebouwen waren volgens eenzelfde systeem opgetrokken en de gevels stemden tot in de kleinste bizonderheden met elkaar overeen.”

De schrijver put zich uit om vele details te geven van de stadsinrichting. Een voorbeeld van overbodigheid en veel te veel tekst. “Door deze rechte straten was de stad in grote vierkanten verdeeld en alleen in het centrum was een geweldig groot, rond plein. In het midden stond van deze ruimte stond een vreemdsoortig gigantisch monument van kolossale afmetingen.”

In de beschrijving komt verder duidelijk naar voren dat er volop contacten zijn tussen de verschillende staten in de gehele wereld, sommigen vereend in de Verenigde Staten van Noord-Amerika, andere vereend in Groot-Azië, of in India, Australië of Afrika. De verbindingen worden onderhouden per vliegmachine of via ondergrondse tunnels waarin met luchtdruk cylindertreinen worden voortbewogen. Een snel alternatief is de zogenoemde ‘radioscopographische’ of ‘radiotelefotographische’, ook wel telephotophonoische’ of ‘fototelefonische’ verbinding, een soort bijzondere radio- en beeldverbinding, die de gesproken taal en beelden overal in de wereld direct hoorbaar en zichtbaar maakt. Een ander vorm hiervan de (multi)radioscope wordt benut, iedereen heeft een, al dan niet verborgen, ontvanger in zijn woon- of werkruimte, om iedereen in de gaten te houden. Slechts de hoogste klasse van de Denkers is hiervan gevrijwaard. Een systeem voor beeld en geluid, waarvan de schrijver een van de hoofdrolspelers laat zeggen: “Zoiets kende men in de twintigste eeuw reeds.” Al deze technische ontwikkelingen zien er niet als echte innovaties uit, maar meer tot in het bijna absurde uitgewerkte versies van de indertijd bekende technologie.

 

Hoofdrolspelers

Er zijn enkele hoofdrolspelers, voorop de naamgever van het boek. De mensheid valt in het boek uiteen in twee klassen, die van de Werkers, de B-klasse, en die van de Denkers, de A-klasse. C.R. 133 behoort tot de Werkers en heeft zoals zij allemaal geen naam, slechts een nummer. Denkers hebben namen. Werkers, de B-klasse, staan ten dienste van de A-klasse. Ze worden slechts gezien als een soortement gebruiksvoorwerp zonder waarde. Zij zijn ondergebracht in een woonblok, op kazernes gelijkend, in grijs geverfde ruimten, gekleed in zwarte eenheidskleding die de klasse aangeeft met in het rood de nummers, de dagindeling wordt hen opgelegd. Ze eten op hetzelfde moment uit een soort trog, waarin het vloeibare voedsel gespoten wordt en worden geacht de gehele dag de voorgeschreven, meestal zware handarbeid te verrichten.

De Denkers werden in drie klassen ingedeeld. “In de eerste klasse waren zij ingedeeld, die aan het hoofd der grote bedrijven stonden of beoefenaars der wetenschap, die zich op een of andere manier bijzonder hadden onderscheiden. Tot de tweede klasse behoorden zij, die een academische graad hadden behaald en in de derde klasse waren zij ingedeeld die, hoewel intellectuele arbeid verrichtend, niet academisch geschoold waren. Ook studenten en kunstenaars, voor zover deze laatsten nog noodzakelijk werden geacht, behoorden tot de laagste klasse.”

Iedereen in deze samenleving wordt in de gaten gehouden, op de bovenste laag, de eerste klasse van de denkers na. C.R. 133 wordt dus ook in de gaten gehouden, al langere tijd in het bijzonder mede vanwege zijn grote belangstelling voor boeken uit de bibliotheek. Hij leest boeken, hetgeen bijzonder genoemd mag worden. Hij overpeinst de wereld en is daarmee anders dan de meeste andere nummers. Hij wordt als potentieel gevaarlijk gezien. Om hem meer uitdaging te geven, gezien zijn intellectuele capaciteiten, wordt hij, als hij zich ziek voelt, in de ziekenhuisafdeling van de A-klasse opgenomen en vandaaruit ook in de Denkersklasse overgeplaatst. In het ziekenhuis ontmoet hij andere hoofdrolspelers, de ingenieur Don en de verpleegkundige Hermine. Hij krijgt vervolgens de naam Jozua. Tussen hem en Hermine ontwikkelt zich het begin van een liefdesaffaire.

 

Samenleving

Jozua is het geheel en al niet eens met de organisatievorm van de samenleving. Hij vindt dat ieder mens gelijke rechten heeft. Daarmee is hij een buitenbeentje. Hij blijft in de gaten gehouden worden. Zijn strijd wil hij voeren met woorden, door overtuiging. Hij verzucht: “De machine werd groot en machtig, zij werd de heerseres dezer wereld en zij stelde de mens die haar schiep, tot haar slaaf.” En verder: “Nu is deze wereld een wereld van machines en geweld, van arbeid en slavernij. Arme mensheid.” Zijn overwegingen gaan voort: “De machine heerst, zij heeft de schoonheid dezer wereld vernietigd; het geluk der mensen is vermorzeld, te pletter gewrongen tussen de eeuwig wentelende raderen der vermechaniseerde en vereconomiseerde samenleving.”

Als hij tijdens zijn bezoek aan het ziekenhuis in gesprek raakt met de behandelend arts, spreekt C.R. 133 over recht. De arts corrigeert hem: “Gebruik dat woord niet, vriend, het is uit het woordenboek der mensheid geschrapt, omdat het zinledig was.” Verder komt duidelijk tot uitdrukking dat de samenleving in Industriestad een kapitalistisch georiënteerde is, waarin de industrie met zijn inkomsten alles bepalend is. Het valt niet mee voor de B-klasse om te leven “in deze wereld, waarin slechts één waarde, die van het materiele bezit, betekenis heeft.”

De hogere klasse vraagt zich ook niet af hoe het met de mensenrechten van anderen is. Jozua: “Alsof het iets heel normaals is dat een levend mens verlaagd wordt tot een werktuig en verstoken van ieder mensenrecht moet voortbestaan.” Don, de ingenieur, begrijpt C.R. 133, nu Jozua, geheel en al niet. Hij is zeer te bespreken over de staatsorganisatie en zegt: “Normaal is het zeker. Het is de onafwendbare gang van het grote, de evolutie der massa. Deze voltrekt zich volgens een vaste wet en alles wat het gevolg is van deze wet, is, als logisch verschijnsel, normaal.” Hermine is genuanceerder en vertelt Jozua: “Er zijn genoeg mensen die inzien, dat de maatschappij van dit ogenblik verkeerd en slecht is.”

 

Verzet, staking en vernietiging

Jozua wil overtuigen en zo tot veranderingen komen. Anderen zien deze weg als niet voldoende en willen de macht grijpen door geweld te gebruiken. Jozua komt in contact met deze groepering onder leiding van een oude bekende, P.X. 412, maar wijst deze aanpak af. Hij probeert hem uit te leggen dat “de mens die tenslotte de wereld toch gemaakt heeft zoals zij nu is, in wezen niet slecht is. Hij dwaalt alleen en moet op de goede weg teruggebracht worden.”

P.X. 412 is het met hem volledig oneens en roept uit: “de tijd van onbeperkte heerschappij der Denkers is voorbij; er groeit op het ogenblik een macht, waarvan niemand het bestaan nog vermoedt.” Jozua probeert te vermijden dat het tot gewelddadigheden zal leiden. In vele bewoordingen komt steeds weer terug dat het handelen van de mens tot een onwerkbare en onleefbare wereld heeft geleid, in ieder geval voor de Werkers.

Hier speelt dan ook nog dat voor alle machinerie veel energie nodig is en er een brandstoftekort dreigt. Hiervoor wordt een technologische oplossing gezocht. Ingenieur Don bedenkt deze, met vele gevolgen. Jozua: “We hebben de aarde uitgeput en haar dienstbaar gemaakt aan onze dwaze belangen. Waarom, waarvoor?” Een antwoord krijgt hij niet. En velen willen actie en nemen geen genoegen meer met de status quo. Dus ontstaat actie en een staking.

Opnieuw wordt het verhaal langdradig, nu rond het verzet. Gezien de vele mogelijkheden die de heersende klasse heeft om controle uit te oefenen komt Dekker met een fantasievolle, maar ongeloofwaardige oplossing. Een van de verzetsstrijders ontwikkelt een machine die mensen onzichtbaar kan maken. Zo kan het verzet tot succes worden. Niet verrassend komt het uiteindelijk tot geweld en vele slachtoffers.

Tussendoor zijn er nog vele uitweidingen, zeker rond de ingenieur Don, die alles op alles zet om een machine te ontwikkelen die de heersende klasse aan de macht kan houden. Een machine die onuitputtelijk energie kan leveren. Het lukt hem niet goed. Hoogstens kun je zeggen dat het hem ten dele lukt, maar ten koste van nogal wat. Mensen worden ziek en sterven. Het wordt tenslotte zijn ondergang.

Een finale oplossing wordt gezocht. De angst neemt toe dat de opstand de gehele wereld kan gaan treffen. Dit moet met alle middelen worden voorkomen. Om het geweld volledig de kop in te drukken besluit de regering om Industriestad op te offeren. Dat dit tot nog veel meer slachtoffers zal leiden doet voor hen niet meer ter zake. Het doel heiligt hier de middelen. Om het doel te bereiken wordt besloten tot het inzetten van een zogenaamde cohesie-ontbinder, die ervoor zal zorgen dat alle materie, zowel mensen als bouwwerken, tot stof uit elkaar zal vallen. Opnieuw een fantastisch te noemen apparaat, maar in de context van deze roman ook veelbetekenend. Iedere samenhang wordt door dit apparaat vernietigd, of het om gebouwen, levende wezens of wat anders gaat. Een totale ontbinding is het gevolg. De stad wordt volledig vernietigd, valt uit elkaar, er blijft slechts weinig over. “In de vallei ligt een grauwe, grijze massa, een bleke vlek in de groene wijdheid der wereld.”

Aan het slot van de roman treffen we Hermine en Jozua aan die deze vernietiging vanaf een hoog rotsplateau aanschouwen, elkaar indringend aankijkend, waarbij Jozua zegt: “bij dat einde is voor ons een nieuw begin, voor ons en misschien voor de hele mensheid. Kom Hermine, laat ons gaan. De vogels zingen en de zon schijnt”.

Zoals Neerlandica Claudia Zeller in haar recensie[7] schrijft: “we verwachten al helemaal niet dat de ontknoping van een dystopische roman zo sentimenteel en boeketreeksachtig kan zijn.” En even later: “de ontluikende liefde tussen Jozua en Hermine is […] vooral zoetsappig en zelfs een beetje bakvisachtig.”

 

Kritiek van tijdgenoten

C.R. 133 wordt door literatuurcritici met weinig applaus ontvangen. De schrijver en literair criticus Roel Houwink[8] keurt het boek in 1927 niet veel regels waardig. Een enkel citaat: “Het mist in zijn taal de bewogen diepte, de rhytmische gevoeligheid, die het litteraire kunstproduct nu eenmaal als zoodanig behoort te bezitten.” Wel is het opmerkelijk dat Houwink in zijn uiterst korte stukje op twee plaatsen het boek aanprijst als een filmscenario. “Als een Hollander - laten wij eens voor een keer chauvinistisch denken - ooit een film-scenario geschreven heeft van eenige beteekenis dan is het Maurits Dekker met dezen toekomst-roman. ‘Metropolis’[9] moet er kinderspel bij zijn, indien de alles-vermogende regisseur gevonden wordt.” En aan het slot: “Zóó als het geschreven is, kan het m.i. worden omgezet in een scenario en uitgevoerd. Zoolang de verfilming op zich laat wachten, leze men het boek, het verschaft U eenige uren van ideaal bioscoopgenot, die ge niet zult betreuren.”

Latere werken valt met enige regelmaat een betere ontvangst ten deel. De weinige kritieken die zich in zijn tijd richten op C.R. 133 komen aan de orde bij Remi Slettenhaar[10], indertijd student Nederlandse taal- en letterkunde aan de Radboud Universiteit. Hij vindt bij onderzoek slechts enkele recensies van Dekker’s boek, waarbij het zeer korte stukje van Houwink ontbreekt. Hij noemt en citeert Henri Borel, schrijver en criticus, met een stuk in Het Vaderland van 25 november 1926[11], de bekende schrijver A.M. de Jong, voor velen van ons nog bekend van De wereld van Bulletje en Bonestaak, Merijntje Gijzen, Frank van Wezels roemruchte jaren en Flierefluiters tussenkomst, om slechts enkele van zijn werken te noemen, met een zeer lang stuk in Het Volk: dagblad voor de arbeiderspartij van 4 december 1926[12] en J.H. François, eveneens schrijver en criticus, uitvoerig schrijvend in de Indische Courant van 4 december 1926[13]. Deze critici zijn niet onder de indruk van de inhoud en ook maar matig van de stijl, waarin Dekker schrijft.

Ook het grote publiek kiest ervoor het boek links te laten liggen. Dekker is teleurgesteld, dat zijn waarschuwing niet in vruchtbare aarde valt, maar het is hem al eerder duidelijk geworden dat zijn geschriften een klein lezerspubliek weten te bekoren. “Hij bleef gekant tegen de gevestigde literatuurkritiek, die in handen zou zijn van burgerlijke ’krullenjongens of kruideniers’.” En later in zijn leven: “Maar fiducie in de literatuurkritiek had hij nog steeds niet; die werd naar zijn zeggen omgeven door ’een hooge muur van schoolmeesters en domineeszoontjes, van benauwde bourgeoiszoontjes, die elkaar de kuif kammen’. Dekker voelde zich nu eenmaal gaarne verongelijkt.” Zo wordt het beschreven in Biografisch Woordenboek van Nederland[14]. Maar, ja de meeste kritiek was ook niet mals.

Het is dan ook interessant dat Claudia Zeller in de huidige tijd een positieve kritiek schrijft, waarbij ze met het begin van de slotalinea uit de kritiek van A.M. de Jong uit 1926 begint. “Het is zeer betreurenswaardig, maar van welke zijde men dit boek ook nadert, het is aan alle kanten een mislukking.” De tekst gaat echter verder: “En de hoop blijft alleen, dat de schrijver, die naar het gegeven zo’n stoute greep deed, met hard en geduldig werken zich de bekwaamheid en het inzicht verwerven zal om een later werk tot groter volkomenheid op te voeren.” Dat laatste is Maurits Dekker uiteindelijk toch gelukt. Toch blijven kritische kanttekeningen over zijn schrijven gemaakt worden.

 

 

Camp? Overdreven?

Claudia Zeller meent dat de roman ten onrechte in de vergetelheid is geraakt. “Dekkers roman is misschien geen literair hoogstandje, het is wel de vrolijkste dystopie die ik ken, niet in de laatste plaats vanwege de lieflijke zinnen waarmee de roman eindigt.” Van groter importantie is haar opvatting dat we te maken hebben met een dystopie die ‘campy’ is. Zij legt dit verder uit aan de hand van uitspraken van schrijfster, activiste en filosofe Susan Sontag (1933-2004).

Daarbij moeten we ons realiseren dat Sontags analyse iets toevoegt aan de roman, hetgeen Dekker niet bedoeld heeft. Het is een analyse die geen rekening houdt met de bedoeling van de schrijver en zelfs geheel contrair kan zijn. Voor we het weten wordt de schrijver achteraf geconfronteerd met hem in de mond gelegde onbewuste en soms diepere bedoelingen. Gelukkig, Zeller geeft aan dat Sontag ‘camp’ als iets ziet dat niet geïntendeerd is, maar als iets dat per ongeluk tot stand gekomen. Dus, achteraf kan ook een roman als ‘camp’ gezien worden.

In haar originele tekst[15] schrijft Sontag dat ”camp een visie op de wereld is in termen van stijl – maar een bijzondere vorm van stijl. Het gaat om de voorliefde voor het overdrevene, voor het net-niet, voor het kunstmatige. Het beste voorbeeld is Art Nouveau, de meest kenmerkende en volledig ontwikkelde stijl.” Om C.R. 133 ‘camp’ of ‘campy’ te noemen moet dit terug te vinden zijn. Daarnaast, aldus Sontag, is “het essentiële element dat het verhaal serieus bedoeld is, maar toch faalt. Camp heeft de juiste mix van overdrevenheid, van fantasie, van gedrevenheid en van naïviteit.” Zeller noemt C.R. 133 “over de top” met “een tussen aandoenlijk ouderwets en ronduit lachwekkend laverend futurisme.” De roman kan volgens haar niet serieus genomen worden, alhoewel de schrijver het serieus bedoeld heeft. Kortom, Zeller vindt de roman ‘camp’ en met dat in het achterhoofd de moeite van het lezen waard. Met mijn kanttekening dat je wel van ‘camp’ moet houden.

Het moge duidelijk zijn dat er verschillend gedacht kan worden over de kwaliteiten van C.R. 133. Wat mij betreft is de erin verpakte boodschap duidelijk, ondanks de grote redundantie, de wijdlopigheid en hier en daar de sentimentaliteit en het ‘campy’-karakter. Het gaat om de macht van enkelen over het collectief -  de macht over de mens, zonder menselijke waarden; de ‘machine’ neemt de macht over, waarbij een kleine elite deze machinerie stuurt.

 

 

In het volgende nummer van CM komt opnieuw een Nederlandse klassieke dystopische roman aan de orde. Dan wordt tevens teruggeblikt op de drie romans en hun verhouding tot de huidige pandemische tijd.

 

Noten


[1]      Lammers A: Dekker, Maurits Rudolph Joël (1896-1962). Biografisch Woordenboek van Nederland. http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/en/BWN/en/BWN/lemmata/bwn3/dekker

[2]      Braak M. ter: De roman-secretaris. https://mennoterbraak.nl/tekst/braa002vade03_01/braa002vade03_01_0109.php en ook https://www.dbnl.org/tekst/braa002vade03_01/braa002vade03_01_0109.php

[3]      Braak M. ter: Veelschrijvers. https://mennoterbraak.nl/tekst/braa002vade04_01/braa002vade04_01_0029.php en ook https://dbnl.org/tekst/braa002verz05_01/braa002verz05_01_0065.php

[4]  Maurits Dekker voor de rechtbank. Het Vaderland, 22 april 1938 (www.delpher.nl)

[5]  http://www.www.schrijversinfo.nl/dekkermaurits.html

[6]     Donkersloot N.A: Maurits Rudolf Joel Dekker. Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde; 94-98, 1963 (https://www.dbnl.org/tekst/_jaa003196301_01/_jaa003196301_01_0008.php)

[7]     Zeller C: “De vogels zingen en de zon schijnt”. C.R. 133 als campy dystopie. Vooys 39.1: 58-61, 2021

[8]  Houwink R: Maurits Dekker C.R. 133. Elseviers Geïllustreerd Maandschrift 37: 359, 1927

[9]     ‘Metropolis’ is een expressionistische stomme science-fiction film van de Duitse regisseur Fritz Lang uit 1927. Het verhaal speelt zich af in 2000 in een stad, waar de inwoners ingedeeld zijn in twee klassen, de Denkersklasse, de elite, en de Arbeidersklasse, de zwoegers onder de grond. Centraal is de energiecentrale, waarvan allen afhankelijk zijn. Daarmee houden de overeenkomsten met C.R. 133 op. De film wordt als een van de belangrijkste en meest invloedrijke films beschouwd.

[10]   Slettenhaar R: Wat de toekomst brengen moge. Bachelorwerkstuk Nederlandse taal en letterkunde Radboud Universiteit, 2019 (https://theses.ubn.ru.nl/bitstream/handle/123456789/8453/Slettenhaar%2C_R._1.pdf?sequence=1)

[11]  https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?coll=ddd&identifier=ddd:010010648:mpeg21:a0223

[12]  https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?coll=ddd&identifier=ddd:011083867:mpeg21:a0183

[13]  https://www.delpher.nl/nl/kranten/view?coll=ddd&identifier=ddd:010278249:mpeg21:a0149

[14]   Lammers A: Dekker, Maurits Rudolph Joël (1896-1962). In: Biografisch Woordenboek van Nederland ((BWN)1880-2000). Utrecht, 2012 (http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1780-1830/en/BWN/en/BWN/lemmata/bwn3/dekker [12-11-2013])

[15]   Sontag S: Notes on Camp. Partisan Review 31 (4): 515–530, 1964. (https://monoskop.org/images/5/59/Sontag_Susan_1964_Notes_on_Camp.pdf)