Europees bewustzijn

Civis Mundi Digitaal #120

door Piet Ransijn

Bespreking van Koo van der Wal, Op zoek naar de ziel van Europa; Een cultuurfilosofische verkenning. Gompel en Svacina, 2018.

Europees bewustzijn

Bespreking van Koo van der Wal, Op zoek naar de ziel van Europa; Een cultuurfilosofische verkenning. Oud Turnhout/ Den Bosch, Gompel en Svacina, 2018*

Piet Ransijn

Van de Wal is erin geslaagd om in een compact en toegankelijk boek een breed historisch en eigentijds perspectief van Europa te schetsen, waarin hij accenten legt die niet gangbaar zijn en een laag dieper spitten dan gebruikelijk. Hij gaat vooral in op de ziel van Europa, niet alleen de instituties. De belangrijkste waarden en instituties, met name de democratie en de rechtsstaat verbindt hij met de persoonsidee en de menselijke waardigheid als grondprincipes van de Europese cultuur, die in de moderniteit een niet eerder vertoonde gestalte kregen. Dat doet hij in vijf hoofdstukken over resp.

1. Het bijzondere karakter van Europa,

2. De Verlichting en de moderniteit,

3. De Romantiek en de persoonsidee,

4. Democratie en rechtsstaat als institutionele vertalingen daarvan

5. Het Europese ideaal en de weerbarstige werkelijkheid.

 

De ziel van Europa

Wat bedoelt Van der Wal met ‘de ziel van Europa’? Waarom niet de ‘geest van Europa’ of de ‘Europese geest’? De ziel wordt vaak beschouwd als  een energetisch levensbeginsel en heeft te maken met bezieling, inspiratie. Een lichaam zonder ziel leeft niet meer. Hoe zit het met de bezieling van het Europese lichaam, dat vaak wordt geassocieerd met “de ‘Brusselse’ bureaucratie”? Volgens Van der Wal kan dat wel wat meer diepte krijgen dan het materiële, economische en politieke niveau. De term ‘Geest’ is vaak ongeveer een synoniem van ziel maar heeft ook vaak meer te maken met denken en intellect.

Het gaat Van der Wal om meer dan een intellectuele visie. Deze is een deel van de ziel van Europa. Het gaat hem om de energie en bezieling in “het verhaal dat aan de Europese manier van leven en denken ten grondslag ligt en dat in een lang proces... uit verschillende elementen is uitgekristalliseerd. We zouden ons met andere woorden opnieuw moeten bezinnen op het potentieel van onze traditie en daaruit de bezieling en de energie moeten putten voor een hervorming van het Europese project die in overeenstemming is met ons fundamentele verhaal... Politiek is meer dan pragmatiek... Zij veronderstelt visie, een heldere kijk op het soort samenleving en mens-zijn dat wij willen zijn. Daarvoor hebben wij dat enthousiasmerende verhaal nodig” (p8,9).

Met ‘verhaal’ bedoelt hij “een gemeenschappelijk patroon van leven en denken, een gemeenschappelijke basiscultuur... onze diepste identiteit” (p9). Het gaat hem daarbij vooral om het bezielende aspect daarvan. Daar ontbreekt het hem aan in het huidige Europa. De integratie stagneert in “kale zakelijkheid” en bureaucratische regelgeving. Hij spreekt van “metaalmoeheid”. Het komt neer op gebrek aan geestkracht en bezieling.

Europa als lappendeken van naties 

Twee kanten van de Europese cultuur: de Verlichting en de Romantiek

Wat houdt de Europese cultuur in? Van der Wal noemt het “een gespleten cultuur met twee gezichten... Enerzijds het succesverhaal van een open samenleving die in het teken staat van ontdekken, grensverlegging, innovatie en beheersing van de natuurlijke en de sociale werkelijkheid van wetenschap, technologie en economie” (p9). Dit is het aspect van de Verlichting. Het andere aspect is dat van de Romantiek. “Een ander, persoonlijker gezicht... een eigen gevoelswereld en wil... een innerlijke waarde... een eigen conceptie van humaniteit: wat het betekent om mens te zijn” (p10). De term complementair lijkt meer adequaat dan gespleten. Bij veel denkers en schrijvers gaan Verlichting en Romantiek samen of in elkaar over als antithesen of complementen, met name in de vroege Romantiek en Sturm und Drang-tijd (zie CM 111 en 113).

“Uit die idee van de persoon vloeien dan de ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederschap... voort... en ideeën van de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten, de participatiesamenleving, het Rijnlandse bedrijfsmodel e.d.” (p9). Het laatste is een overlegmodel. Het concept van de (onschendbaarheid en integriteit van de) persoon staat daarbij centraal. Genoemde instellingen zijn daar als het ware omheen gebouwd. In het huidige Europa is de nadruk komen te liggen op de uitwendige instellingen, met name de economische, technische en politieke. Dit schept een “bureaucratische moloch”. De ziel en de bezieling lijken zoek. Vandaar de titel. Waar is de visie, het “sturende samenlevingsideaal”? Brexit was een schokkend symptoom van desintegratie. In diverse landen zijn anti-Europese partijen. Veel kiezers voelen zich minder betrokken bij Europa. Waar is de Europese solidariteit en identiteit? Waar is “een collectief referentie- en oriëntatiekader?... Men zal zich opnieuw op zijn principiële uitgangspunten moeten bezinnen” (p11,12). 

 Grote verhalen

Dit uitgangspunt dient breder te zijn dan een ‘technisch’, economisch en politiek project, vanwaaruit de EU is begonnen. Er is een groter verhaal nodig om mensen te bezielen. “Grote verhalen houden standpuntbepalingen in met betrekking tot wat gefundeerd en waardevol is” (p17). Van der Wal weerspreekt het idee “dat grote verhalen niet meer van deze tijd zijn” (p9). Hij is niet de enige, zoals blijkt uit het boek van Hans Joas, De macht van het heilige, ook besproken in dit nummer. De notie van ‘het einde van de ideologie’ van Daniel Bell en Francis Fukayama blijkt achterhaald, evenals de ideologie van het neoliberalisme.

Er is echter nog geen duidelijk alternatief uitgekristalliseerd. Het rechtse populisme lijkt geen levensvatbaar alternatief te bieden, ook omdat het anti-europees is. Bovendien heeft het soms een discultabele interpretatie van eerdergenoemde typisch Europese instituties als mensenrechten, vrijheid, gelijkheid en broederschap, die voornamelijk voor autochtone Europeanen zou gelden. Het populistische verhaal spreekt de meerderheid niet aan. Het lijkt vaak meer op een protest zonder constructieve visie. Voor de kritiek op de Europese bureaucratie en het primaat van de economie van multinationals valt echter enig begrip op te brengen, evenals voor het terrugrijpen op Europese tradities, zij het selectief en conservatief. Van der Wal gaat wijselijk niet in op het anti-Europese populisme.

Voorbeelden van Europese verhalen

Van der Wal geeft een aantal inspirerende voorbeelden van Europese verhalen. Zoals de pro-democratische rede van Pericles in 430 v Chr, die toen al onder meer zei: “bij ons kan iedere burger zich zelfstandig en onafhankelijk ontwikkelen tot een individu”. Dat gold niet voor vrouwen en slaven, maar toch. Het was een begin. Verder noemt hij de Gettysbury rede van Lincoln, weliswaar Amerikaans, maar ook daar werkte de Europese geest door. Nussbaum gebruikte hetzelfde voorbeeld in Politieke emoties: Waarom een rechtvaardige samenleving niet zonder liefde kan (zie CM 119).

De Onafhankelijkheidsverklaring van de Nederlanden uit 1581, de zgn. Acte van Verlatinghe, is een ander voorbeeld, dat model heeft gestaan voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring van 1776. Verder de Franse Verklaring van de Rechten van de Burger (1789). Of de toespraak van President Roosevelt voor het Congres op 6 jan. 1942 over de ‘vier vrijheden’ (zie Nussbaum in CM 119). Minder bekend is de ‘Anruf an allen Deutschen’ uit 1943 van ’Die weisse Rose’: “de imperialistische machtsidee, van welke kant zij ook mag komen,  moet voor altijd onschadelijk gemaakt worden... Ieder volk, iedere enkeling heeft recht op de goederen van de wereld. Vrijheid van spreken, vrijheid van godsdienst, bescherming van de enkele burger tegen de willekeur van misdadige machtsstaten, dat zijn de grondslagen van het nieuwe Europa” (p22,23).

Van der Wal verwijst voorts naar Robert Schuman, één van de grondleggers van de EU, die de noodzaak inzag van “een diepere verankering [van Europa] in de manier van leven en denken van de Europese burger, in hun cultuur... In gelijke zin uitte zich Jacques Delors tijdens zijn voorzitterschap van de Europese Commissie: ‘Indien wij er niet in slagen Europa een ziel te geven, een spirituele dimensie, werkelijke betekenis, dan hebben we onze tijd verspild” (p25,26). 

Een belangrijk aspect van de persoonlijke onschendbaarheid is:

Centrale principes van de Europese cultuur

Een centraal Europees principe is “een bepaalde notie van humaniteit”, die wordt weergegeven in de mensenrechten... in de idee van de menselijke waardigheid. Daarom stelt de Duitse Grondwet: ‘de waardigheid van de mensen is onaantastbaar. Deze te achten en te behoeden is de verplichting van het staatsgezag.’ Alle uitoefening van die staatsmacht staat dus in het teken van het respect voor die onaantastbare menselijke waardigheid” (p28). Onze democratie noemt Van der Wal een bijproduct van dit grondbeginsel, dat kenmerkend zou zijn voor de westerse beschaving. Ontbreekt deze denkwijze en mentaliteit, dan heeft democratie geen voedingsbodem, zoals in voormalige kolonieën, waar autocratie vaak weer spoedig de overhand had. “’Wil het dus met Europa niet dezelfde weg opgaan... dan zal [er] iets moeten zijn dat in de geesten van de burgers is verankerd” (p30).

Is er “zoiets als een Europese cultuur, geschiedenis, traditie, wereldbeschopuwing, denkwijze? Van de Wal geeft daarvan een nadere typering. Eerst noemt hij het christendom, het individualisme en de unificatie onder de Romeinen en Karel de Grote. Verder blijkt de Europese cultuur zich te onderscheiden van niet-Europese culturen. Dit onderscheid is groter dan de onderlinge verschillen tussen de Europese naties. De historicus, econoom en socioloog Max Weber zocht bijv. naar “het specifieke karakter van de westerse stad, het westers recht, het kapitalisme als westers economisch systeem e.d... de specifieke identiteit van de moderne westerse mens en samenleving en naar de historische wortels daarvan” (p33).

Historicus Jan Romein meende deze grondtrek te vinden in de westerse afwijking van het niet-westerse ‘Algemeen Menselijk Patroon’. “Het zijn culturen die alle door religie als een ‘hemels baldakijn’ worden omwelfd, om de beeldende uitdrukking van de socioloog Peter Berger te bezigen. In al die culturen zijn... alle sectoren van de samenleving (recht, economie, onderwijs, kunst, literatuur, ambacht, enz.) dependances om zo te zeggen van de religie, vertonen zij alle een religieus keurmerk. Dit in tegenstelling tot de moderne westerse geseculariseerde samenleving, waar de verschillende secoren zich van de religie geëmancipeerd hebben” (p33,34, zie P Berger, Het hemels baldakijn). Dit gebeurde echter pas na de Verlichting en de Industriële Revolutie. Ook voor die tijd had Europa al een eigen cultuur, al was deze ook daar nog omgeven door een hemels baldakijn.

 

 

Nadere typering van de Europese denk- en leefwijze

In de geschiedenis zijn er steeds ‘Europese geesten’ geweest. Deseculiere filosofie is en was bijv. een Europese aangelegenheid, evenals het christendom en de wetenschap. “Vele schrijvers, kunstenaars, filosofen, wetenschappers en anderen hebben zich door de tijd heen... Europeaan gevoeld.” Van der Wal noemt er vele. De Franse schrijver Victor Hugo wijst in zijn beroemde rede over ‘de Verenigde Staten van Europa’ in 1849, een jaar na het revolutiejaar, op “gemeenschappelijke belangen, één gemeenschappeijke lotsbestemming” van de naties van Europa “zonder uw afzonderlijke [nationale] eigenschappen en uw glorieuze eigenheid te verliezen... zult u de Europese broederschap vormen... zoals provincies zijn opgegaan in Frankrijk” (p34,35). Van der Wal noemt dit ‘europeïsme’ als stap van nationalisme naar kosmopolitisme.

Wat houdt nu de ‘Europese geest” in? “Vrij algemeen worden het christendom en het humanisme genoemd als factoren die de Europese cultuur gestempeld hebben.” Verder worden de moderne wetenschap genoemd, en als vrucht van de Verlichting “de rede en het zelfstandig denken, die zich van autoriteiten, met name die van de religieuze traditie, hebben losgemaakt” (p36). Als complement van de Verlichting kwam tijdens de Romantiek de aandacht voor “het gevoelsleven, de emoties, de intuïtie, de mysterieuze diepten van de menselijke ziel en van de werkelijkheid als geheel... een bepalend aspect van de Europese identiteit” (p37). Van der Wal vergelijkt het met een ellips met twee brandpunten. 

De genius der Verlichting (1795). Gravure door L. Claessens naar J. Kuyper. 

De verlichting en de moderniteit

Het Verlichtingsdenken is rationeel, koel en zakelijk, onpersoonlijk, objectief. Het heeft geleid tot een ‘gemechaniseerd wereldbeeld’ met een term van wetenschapshistoricus Dijksterhuis. Max Weber gebruikte voor dit prozaïsche proces de meer poëtische term ‘onttovering van de wereld’ (‘Entzauberung der Welt’). Een wereld zonder of met minder mysteries. Sinds de Renaissance en de Verlichting begon de moderniteit, die zich kenmerkte door af te wijken van het eerder genoemde Algemeen Menselijk Patroon. Modernisering bestaat uit een complex geheel van processen als “maatschappelijke differentiatie, rationalisatie, bureaucratisering, democratisering, secularisering, individualisering en commodificatie... het behandelen van aspecten van het menselijk bestaan als ‘commodity of koopwaar... met andere woorden in geldwaarden” (p41,42). Verzakeling is een andere term. Over het ‘fetisjisme van waren’ of ‘commodities’ gaat een paragraaf in Das Kapital van Marx.

Het is volgens Van der Wal ook een proces van ontkoppeling van de feitelijke orde ten opzichte van de normatieve orde. Als tekenend voorbeeld valt hieraan toe te voegen, dat ten tijde van Adam Smith economie nog onderdeel was van ‘moral philosophy’, het vak dat Smith doceerde. Daarna verzelfstandigde de economie zich en werd het losgekoppeld van de moraal. En nu hebben we te maken met het amorele neoliberalisme, dat zich onderscheidt van het klassieke liberalisme van moreel denkende coryfeeën als Adam Smith, John Stuart Mill, John Rawls, en Martha Nussbaum (zie CM 119).

Het moderne denken is open, ligt niet vast en gaat uit van redelijk inzicht, het premoderne denken kent een vastgelegde heilige overlevering of openbaring. Sinds de Renaissance zien we een “nieuw mensentype... dat zich niet meer aan de traditie houdt maar ondernemend, ontdekkend en grensoverschrijdend de wereld intrekt” (p44). Dit type wordt ‘Faustisch’ genoemd, naar Faust, die de grenzen van het leven verkende en verlegde (zie CM 34).

De burgerij wordt de meest invloedrijke stand van aards gerichte kooplieden en handelslieden, later industriëlen. Steden krijgen zelfbestuur. De stad wordt een oord van handel en nijverheid. Productiemiddelen en -verhoudingen veranderen, zoals o.m. door Marx beschreven. Het industriesysteem komt op en leidt tot de moderne industriële maatschappij. De industriële productie ontwikkelt zich voortdurend als een motor van maatschappelijke verandering, die de van bovenaf opgelegde orde doorbreekt. Dit proces was al begonnen met het vrije denken van de filosofie en wetenschap, die zich bevrijdden van religieuze dogmatiek.

“De aardse mentaliteit van de stad, de nadruk die er ligt op tijd, geld en arbeid, leiden tot een andere kijk op God, de mens en de werkelijkheid... niet meer gericht op het bovenaardse en boventijdelijke goddelijke maar op de aarde werkelijkheid... In deze zienswijze moet alles tastbaar en grijpbaar zijn, tot het goddelijke toe” (p49). Ook de kunst wordt ‘onttoverd’ en ‘ontheiligd’ en gaat over aardse in plaats van sacrale zaken. De sociolooog Sorokin heeft dit uitvoerig beschreven in zijn Social and Cultural Dynamics: A Study of Change in Major Systems of Art, Thruth, Ethics, Law and Social Relationships

Het beheersingsdenken

Kennis is macht is een bekend motto van Francis Bacon. Berekende kennis gaat samen met beheersing, “een ander grondmotief van de moderniteit... Maakbaarheid wordt een criterium van kenbaarheid” (p51,53). Het is een kenmerk voor het westerse denken van Bacon t/m Marx. Het hangt samen met eerdergenoemde rationalisering en bureaucratisering, met doelrationeel handelen. Het instrumentele denken en handelen is oppermachtig geworden in het WTE-complex van wetenschap, techniek en economie (zie CM 31). Toepasbare kennis geniet de voorkeur boven grondslagenonderzoek.

Dit WTE-complex is bedrijfsmatig georganiseerd “met zijn gerichtheid op efficiëntie, effectiviteit, en planbaarheid” (p57). Van der Wal spreekt van managerialisering van de samenleving, die ook de zorgsector, overheid en onderwijs betreft. Het vormingsaspect staat in het onderwijs op het tweede of derde plan. “Symptoom... is ook de teruglopende waardering voor de humaniora. Nussbaum heeft in eerder besproken werken het belang van gevoel en verbeelding toegelicht (CM 119, zie ook haar boek Niet voor de winst: Waarom democratie de geesteswetenschappen nodig heeft). Persoonlijke ontwikkeling en culturele vorming, filosofie, spiritualiteit, kunst en literatuur zijn vanouds belangrijke ingrediënten van het onderwijs. De eenzijdige nadruk op instrumenteel denken en doen betekent een verschraling. In de zorg neemt “het efficiëntieregime” en het gebrek aan tijd en een luisterend oor vaak schrijnende vormen aan (p59).

Ook in recht en politiek rukt de instrumentele, pragmatische, oplossingsgerichte benadering op. “De politiek heeft... haar kompas gaandeweg verloren. Daaronder wordt verstaan een toekomstgerichte visie op de samenleving, op het soort maatschappij waarin wij willen leven en op de waardenoriëntaties waarnaar we ons bij de fundamentele keuzen over de ontwikkelingsrichting van het samenleven richten” (p61). Het  wordt een oplossingsgerichte “regelpolitiek”. “Morele aspecten worden... aan het zicht onttrokken... in dat gehalveerde universum van politieke technocraten” (p63). De medisch-technocratische tendensen tijdens de coronacrisis vormen een vergelijkbaar voorbeeld.

Ook de Europese politiek, die berucht is om zijn bureaucratie, is instrumenteel en oplossingsgericht en gaat van van crisis naar crisis. De besluitvorming van 27 lidstaten is complex en moeizaam. Het “Europa van de kantoren” leeft niet in de harten van de burgers. Het wordt niet beschouwd als erg efficiënt. Ook het “Europa van de Burgers” is niet springlevend, die vaak maar lauw reageren op de “moeizaam bereikte compromissen” van een vaak weing daadkrachtig Europa (p63). Critici zien de EU als instrument van marktgerichte multinationals, die profijt hebben van de enorme markt. Wil Europa meer betekenen dan een afzetmarkt en een bureaucratisch politiek bouwwerk, dan dient het meer te leven in de harten van de burgers. 

 

De Romantiek en de Europese persoonsidee

Tijdens de Romantiek kwam er meer aandacht voor gevoel, fantasie en verbeelding, het schone en het poëtische en creatieve “dat niet in regels te vangen valt. Deze aandacht voor het bijzondere, unieke en individueel eigene... voor het spontane, originele, onconventionele, zelfs abnormale en extreme... is niet minder dan het verlichtingsdenken een basaal kenmerk van de moderne cultuur... het andere gezicht van de moderniteit.” Het gaat om de “ongebonden expressie van het individu” (p67,68). Dit verschilt van het maakbaarheidsdenken.

“We bevinden ons hier in het domein van de ‘zachte krachten’ die de processen in het leven en samenleven in hoge mate meebepalen, maar die... als ‘soft’ weggezet worden – men denke slechts aan de cruciale rol van vertrouwen op het terrein van de economie, bijv. bij het stijgen en dalen van de beurskoersen of van de waarde van het geld. Dat vertrouwen is een niet manipuleerbare aangelegenheid” (p70).

Van der Wal spreekt van “de orde van de innerlijkheid, datgene wat van binnenuit ervaren en doorleefd wordt... wat van de aard van een ‘zelf’ of persoon is.” Het gaat om “een eigen geweten... een eigen wereld van doorleefde gevoelens... een eigen wil... uitgerust met een sociaal bewustzijn en een moreel verantwoordelijkheidsgevoel” (p71). Het heeft te maken met “de Europese opvatting van humaniteit”. Daarin is de onschendbaarheid van de persoon basaal.

Het persoonsidee heeft oude wortels in de joods-christelijke, Grieks-Romeinse en Keltisch-Germaanse tradities. Bij de laatste was “de vergadering van vrije mannen” beslissend die ten dienste stond van “het welzijn van de gemeenschap”. Zij stelden een koning aan als primus inter pares, die de ‘rechten en vrijheden’ van het volk diende te eerbiedigen. Hij dient een hoeder van wetten te zijn. Zoniet dan heeft het volk het recht zich te verzetten (‘ius restendi’, p72). Met een dergelijk verzet begon bijv. de Tachtigjarige Oorlog.

Volgens het joods-christelijke gedachtegoed is de mens naar het evenbeeld van God geschapen en heeft hij een onsterfelijke ziel. Dat geldt voor ieder mens. De Grieken zien de ziel als “een emanatie van het goddelijke Al-Ene”, vooral bij het neoplatonisme van Plotinos e.a. Maar ook Plato, Aristoteles en vooral de stoïcijnen zagen de menselijke ziel als verbonden met de goddelijke Logos, waar alle mensen aan deelhebben. Ieder mens heeft een ‘goddelijke vonk’. 

 

Menselijke waardigheid

Dergelijke ideeën waren bepalend voor de conceptie van de menselijke waardigheid die samenhangt met zelfbepaling, zoals Pico dell Mirandola in 1486 stelde in zijn Rede over de waardigheid van de mens. U zult die [wetten] voor uzelf bepalen... naar uw eigen vrije wil waaraan ik u heb toevertrouwd,” aldus sprak God volgens Pico tegen Adam. De idee van een persoonskern of innerlijke sfeer komt al eerder voor bij Augustinus, met de oproep “keer tot jezelf in. In de innerlijke mens woont de waarheid” (p75). In zijn Belijdenissen, de eerste autobiografie, legde hij op onnavolgbare wijze getuigenis af van zijn zelfervaring, die tegelijk vroegchristelijk en modern aandoet (zie CM 91).

“Deze dimensie van de innerlijkheid is een intrinsiek onderdeel geworden van de Europese idee van de persoon” (p77). Van het ‘Ik denk’ van Descartes tot het transcendentale subject van Kant en Husserl en de unieke menselijke persoon in de existentiefilosofie (zie CM 117). Deze privépersoon, met name zijn vrije denken, is “zijn vrijplaats waarmee hij zich aan de toegreep van de uiterlijke machten van politieke, sociale druk, e.a. onttrekt” (p77). Bij de coronamaatregelen kwam dit bijv. bij sommige burgers pregnant tot uitdrukking. Vaccinatie dient een persoonlijke beslissing te zijn, vindt nog steeds een meerderheid, hoewel deze eigen vrije ruimte onder druk staat van collectieve belangen. Mensen zijn immers ook sociale wezens.

De spanning tussen collectief en individualiteit is een ander Europees thema, dat sinds de Renaissance in de richting ging van toenemende individualiteit. Mogelijk heeft deze individualiteit in onze tijd een hoogtepunt en een grenswaarde bereikt, waardoor een tegenbeweging op gang komt in de richting van het algemeen belang. We zien dit behalve bij corona bij de klimaat- en milieuproblematiek en de economische ongelijkheid, die eveneens een collectieve aanpak vragen, waar ieder individu aan dient bij te dragen.

Terug naar Van der Wal. In de Europese geschiedenis zien we een nadruk op individualiteit, zelfverwerkelijking en cultivering, ook in religieus opzicht. Het protestantisme benadrukt de persoonlijke relatie met God en is meer individualistisch dan het katholicisme, dat afgeleid is van het Griekse woord voor ‘algemeen’, het tegendeel van individueel. Vrijheid en gelijkheid vloeien voort uit de idee van de ultieme waarde van de menselijke persoon, die onaantastbare rechten krijgt toebedeeld, welke in de scheppingsorde door God zouden zijn verankerd. Daaruit vloeien de onschendbare en onvervreemdbare mensenrechten voort, die in menige grondwet zijn vastgelegd.

 

Een moderne vorm van wereldwijde solidariteit 

Broederschap en solidariteit

Dit idee heeft o.m volgens John Rawls over het algemeen minder nadruk gekregen dan vrijheid en gelijkheid. Het heeft eveneens joods-christelijke wortels in de christelijke naastenliefde. Ook Germaanse wortels, bij hen speelde de solidariteit met de stam een overheersende rol. En wat betreft de Griekse wortels, ligt de aanduiding van de mens als sociaal wezen (‘zoön politicon’) bij Aristoteles voor de hand en de mensheidsvisie van de Stoïcijnen. Het broederschapsidee is eerder bij Martha Nussbaum al naar voren gekomen in CM 119.

In het neoliberalisme lijkt het individualisme doorgeslagen en ten koste te gaan van rechtvaardigheid en solidariteit. Van der Wal gebruikt de term ‘roofkapitalisme’, verwant met de roofsamenleving van Thorstein Veblen (zie CM 104-06). Rawls, Nussbaum en anderen leggen nadruk op het rechtvaardigheidsbeginsel. In de modere filosofie is het sociale relatie-aspect bij een aantal filosofen sterk benadrukt: bij Feuerbach, Comte, Marx en andere socialisten, Schweitzer, Buber, Marcel, Levinas, Jaspers (zie CM 118), Max Scheler (zie elders in dit nummer) en anderen. De persoon ontwikkelt zich in relatie met anderen. “In het zelf naar Europese opvatting is de betrokkenheid op anderen inbegrepen” (p96). De samenleving is geen aggregaat van individuen, die induviduele rechten hebben, maar bestaat uit personen in gemeenschappen en sociale verbanden.

Van der Wal onderscheidt drie aspecten van solidartiteit: 1. parallelle belangen, 2. saamhorigheidsgevoel, 3. solidaire humaniteit. Het laatste impliceert wederzijdse hulp en gedeelde existentiële risico’s wat betreft ziekten en rampen en heeft bijgedragen tot de sociale rechtsstaat of verzorgingsstaat. Hij ziet ook een meer sociaal mensbeeld in het zgn. “Rijnlandse ondernemingsmodel, ook aangeduid als ‘coordinated market economy’” (p102). Dit onderscheidt zich van de Angelsaksische ‘liberal market economy’, waarin concurrentie meer prominent is dan de coöperatie van het Rijnlandse overlegmodel, waar betrokkenheid en samenwerking meer prominent is. Het ‘poldermodel’ is de Nederlandse variant. Ook de leiderschapsstijl is meer sociaal gericht met meer aandacht voor ‘human ressources management’ (HMR). 

Commons als gemeenschappelijk eigendom

Eigendomsverhoudingen

In de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789 is eigendom strikt particulier, “zij is ‘heilig en onaantastbaar’... en zij beheerst alle sociale verhoudingen. Wie geen bezit heeft, d.w.z. niet financieel zelfstandig is... telt niet mee als volwaardig burger, heeft bijv. geen stemrecht” (p106). Diefstal was een ernstig delict en kon met de dood worden gestraft. Bescherming van het eigendom was een belangrijke taak van de staat. Het eigendom had geen sociaal aspect, zoals in eerdere tijden. Bijv. in de bijbel had eigendom ook een sociale functie. Armen dienden er van mee te profiteren.

Bezit heeft onmiskenbaar een sociale dimensie. “De investering van vele bekende en onbekende anderen is erin verdisconteerd... Bezit berust ook op de gecumuleerde inspanning van velen... De [sociale] omstandigheden bepalen in belangrijke mate wie wij zullen zijn” (p107). Ook het voorwerk van anderen is van belang. In de verlichtingsconcepties van eigendom bij Locke, Kant e.a. ontbreekt het sociale aspect. John Rawls daarentegen noemt in zijn invloedrijke A Theory of Justice persoonlijke talenten ‘collective assets’ of ‘common property’. “Dat schept ruimte voor een solidariteitsmoment van de eigendom, hoe dat verder ook ingevuld wordt” (p109).

“Aansluitend aan de vermaatschappelijking van de eigendom zien we allerlei nieuwe burgeriniatieven opkomen die gericht zij op gemeenschappelijk bezit... Dit als reactie op de doorgeschoten individualisering van de bezitverhoudingen. Deze initiatieven herinneren aan vormen van gemeenschappelijk gebruik van gronden, zoals in de middeleeuwen... onder de naam van commons in Engeland en van meenten of gemeenheden in Nederland bekend stonden... waarop armen vooral de armere leden van de gemeenschap gebruiksrecht hadden... uitsluitend voor het eigen levensonderhoud, niet om er geld mee te verdienen” (p109, zie CM 110 Capra Deel 4). Dergelijke initiatieven komen ook nu weer op, bijv. in de vorm van boerderijen waarvan klanten aandeelhouders zijn, die een boer in dienst hebben. Er is echter nog een lange weg te gaan wil de hoge graad van privatisering omslaan naar meer socialisering in een “samenleving als coöperatieve onderneming” of “een participatiemaatschappij” met “een meer solidaire economische orde” en vermindering van de kloof tussen arm en rijk (p111).

 

 

De persoon in democratie en rechtsstaat

In een democratie heeft iedere stemgerechtigde persoon een stem en in een rechtsstaat heeft iedere persoon rechten. “Bepalend voor beide is de idee van de persoon, opgevat als zelfstandig centrum van denken, voelen, willen en handelen” (p113). Deze zelfstandigheid of vrijheid is inherent in de persoons- en humaniteitsidee, waarbij mensen zich als persoon kunnen ontplooien en eigen keuzen kunnen maken. Daarbij zijn mensen op elkaar aangewezen en kunnen zij in een gemeenschap elkaars ontplooiing stimuleren door aan de gemeenschap bij te dragen. Grondrechten zorgen ervoor dat iedereen mee kan doen.

In 57 landen vond bij een grootschalig onderzoek 91,6% democratie een goede bestuursvorm. Op het praktisch fuctioneren valt echter een en ander aan te merken, zoals in vele publicaties is gebleken, waarvan er een aantal in Civis Mundi zijn besproken. Bijv. wat betreft de afstand van bestuurders en bestuurden en het functioneren van beide. Van der Wal constateert “een stijgende vervreemding” en een afnemende betrokkenheid bij politieke partijen, die ook is door te trekken naar vakbewegingen en andere maatschappelijke organisaties (p115). Wellicht geldt dit niet voor milieubewegingen, die tegenwoordig in de belangstelling staan.

Er wordt gezocht naar meer burgerparticipatie en directe democratie om burgers meer bij de besluitvorming te betrekken. De coronacrisis liet een omgekeerde trend zien. De concept-noodwetgeving inzake corona leek aanvanklijk zelfs het parlement te passeren, maar is later bijgesteld. “Burgers blijken in de praktijk veel meer inzicht en competentie te bezitten dan door professionele bestuurder wel wordt gedacht,” met name als zij experts konden raadplegen (p116, zonder duidelijke verwijzing naar onderzoek, wel naar experimenten in Canada, Nederland, Ierland en IJsland).

Burgers zijn ook meer onafhankelijk van partijbelangen of herverkiezing. Als zij tijd en geld krijgen om zich in dossiers te verdiepen, hoeven zij zich minder te laten leiden door gevoelens, die vaak sterk hun stempel drukken op referenda en beïnvloed worden door propaganda. Bij door loting samengestelde burgerfora speelt een dergelijke beïnvloeding nauwelijks een rol. Zij kunnen “de oligarchisering van de democratie” enigszins doorbreken. Over dit proces is eerder geschreven in artikelen over elitetheorie over Pareto, Mosca en Michels en zijn ijzeren wet van de oligarchie, Schumpeter (Kapitalisme, Socialisme en democratie),Charles Wright Mills (The Power Elite) en Thornstein Veblen (The Leisure Class e. a werken, zie CM 101-105).

In de kleinschalige Griekse democratie was er meer burgerparticipatie, maar slaven en vrouwen namen er niet aan deel. Ook toen speelde de tendens tot oligarchie reeds, zoals ook blijkt bij Aristoteles. Van der Wal verwijst naar de Atheense democratie, die echter moeilijk te vergelijken is met de grootschalige huidige situatie. George Sabine en Thomas Thorson beschrijven “het falen van de stadsstaat […wat betreft] allianties van vermeende onafhankelijke steden... zij faalden om permanente en stabiele staten te maken” en gaan in op de autocratie van Philippus en zijn zoon Alexander de Grote.

“Alexander ging weloverwogen over tot een politiek van versmelting van zijn Griekse en oriëntaalse onderdanen” (A History of Political Theory, p128,129 e.v.). Zo ontstond een hellenistisch, multicultureel wereldrijk, waarin kosmopolitische stoïcijnse filosofie kon floreren en de weg bereidde voor wereldburgerschap en humaniteit. Grondlegger Zeno de Stoïcijn (ong. 340-260 v Chr) was waarschijnlijk van gemengd Grieks-oosterse afkomst. Dit gaat echter het boek van Van der Wal te buiten. De EU als grootschalig samenwerkingsverband lijkt het beter te doen dan de alliantie van Griekse stadstaten, ondanks kritiek en moeilijke vergelijkbaarheid, gezien de complexe besluitvorming.

Terug naar onze tijd. In het zogenaamde maatschappelijke middenveld van intermediare organisaties tussen burgers en overheid, zoals beroepsverenigingen en valkbonden, scholen en universiteiten en allerlei corporatieve verenigingen, zijn mogelijkheden tot meer participatie. Voor een gedifferentieerde participatiemaatschappij zijn deze organisaties essentieel. Zij kunnen de vervreemding tussen burgers en overheid enigszins doorbreken, maar kunnen ook de vervreemding bevorderen door toenemende bureaucratisering en digitalisering. Een participatiemaatschappij vraagt echter meer betrokkenheid en inzet van burgers. Ook (maatschappelijke) vorming is een vereiste, naar het voorbeeld van de Griekse ‘paideia’, waarvan het woord pedagogie, opvoedkunde is afgeleid. Samenwerken, omgaan met andersgezinden, met ‘fairness’, regels en principes zijn daarbij belangrijke vaardigheden (p121).

Het is goed mogelijk bij diverse organisaties en bestuurslagen betrokken te zijn. De gemeenteraadsverkiezingen zijn aanstaande, de landelijke verkiezngen zijn al geweest en de provinciale en Europese verkiezingen zijn er ook nog. We kunnen dus burger zijn van een gemeente, provincie, natie, Europa en de wereld. “De ene loyaliteit sluit de andere niet uit” (p122). Ook een eigen lokale cultuur en mentaliteit kan behouden blijven. Carnaval bijv. is net beëindigd als fenomeen van de zuidelijke provincies, behalve Zeeland. Steden vieren hun zoveeljarig bestaan als zij stadsrechten hebben. Leidens ontzet wordt bijv. ieder jaar herdacht, enz. Zo hebben vele steden en dorpen hun eigen feesten, die de nationale identiteit niet in de weg zitten, die op zijn beurt de Europese identiteit niet hoeft te belemmeren. 

 

De rechtsstaat

Macht is in onze maatschappij en ook elders aan recht en rechten gebonden. Willekeur wordt vermeden door deling der machten en ‘checks en balances’. Van belang is ook de betrokkenheid bij het algemeen belang en een dienstbare overheid. De nadruk op recht heeft oude Keltische, Germaanse, Grieks-Romeinse en joodse wortels. De Keltisch druïden hielden zich als raad van wijzen onder meer bezig met rechtsspraak. Een Germaans spreekwoord luidt: “ Een land is gegrondvest op het recht en gaat door het ontbreken van recht ten onder” (p129). In de bijbel ligt veel nadruk op recht en rechtvaardigheid. Het Romeinse recht heeft naast het Germaanse gewoonterecht sterk zijn stempel gedrukt op de ontwikkeling van ons recht en onze rechtsstaat. Recht speelt een prominente rol in het Griekse denken. Kortom, het recht stond in hoge achting in onze basisculturen.

Het burgerlijk recht ging in Eurpese landen een eigen weg die zich onderscheidde van de religie en het kerkelijke recht. Het onderscheid tussen kerk en staat is typerend voor Europa, anders dan in bijv. islamitische landen, waar het vastgelegde religieuze recht weinig flexibel en premodern is. “Reeds in de middeleeeuwen beginnen zich dus in Europa de contouren van een zelfstandig seculier recht af te tekenen” (p130). Opmerkelijk westers is het opkomen van individuele rechten. Anders dan bijv. in China. “Daar kan slechts van plichten ten opzichte van de samenleving of zijn naaste sprake zijn” (p131). De Chinese maatschappij is tot heden meer collectivistisch ingesteld. Mensenrechten leiden er een bedreigd bestaan, gezien het lot van Oeigoeren en dissidenten.
In de Indo-europese cultuur van India (niet genoemd door Van der Wal) waren vorsten ook gehouden aan ‘dharma’, te vertalen als plicht, recht, normen en voorschriften, vastgelegd in zgn. ‘dharmashastra’s’ of wetboeken. Bij de onafhankelijkheid koos India voor de westerse rechtsstaat en democratie (zie Nussbaum, CM 119 Deel 2 en 3, zie ook Wm Th de Bary, Ed., Sources of Indian Tradition). De laatste decennia is onder de regerende hindoeïstisch gerichte Bharata Janata Partij echter een sterke conservatieve wending naar het hindoeïsme gaande.

Democratie en de rechtstaat zijn Europese verworvenheden en worden zelfs “een bijproduct... van de westerse cultuur” genoemd “dat als politieke structuur het achterliggende mensbeeld spiegelt dat zich in de westerse cultuur heeft uitgekristalliseerd” (p114). Namelijk dat van de zelfstandige persoon met bepaalde grondrechten en een te respecteren menselijke waardigheid. 

 

Ideaal en werkelijkheid: de keerzijde van Europa

Al eerder is gezegd dat er e.e.a. is aan te merken op onze democratie, met name op Europees niveau, waar 27 nationale regeringen de belangrijkste beslissingen nemen. Dat geldt ook voor het ideaal van persoonlijke ontplooiing, vrijheid, gelijkheid en broederschap. Om maar te zwijgen van rechtvaardigheid, gezien de ongelijke kansen, de kloof tussen rijk en arm die wijder wordt, en de omstreden positie van vluchtelingen en minderheden, die er overigens vaak heel wat voor over hebben om naar Europa te komen en er zelfs hun leven voor wagen.

In een citaat van cultuurfilosoof Ton Lemaire, auteur van o.a. Over de waarde van culturen: Een inleiding in de kultuurfilosofie tussen europacentrisme en relativisme, staan de volgende bedenkingen: “Europa was voor mij verantwoordelijke voor de slavernij van miljoenen Afrikanen, de afslachting van miljoenen Indianen, de decimering van de Australische Aborigines en van zoveel andere volken; was verantwoorelijk voor etnocide en genocide, voor uitbuiting en imperialisme. Maar Europa betekende ook heksenvervolging en Jodenvervolging, uitroeiïng van Katharen, inquisitie en godsdienstoorlogen en een waanzinnig nationalisme dat in twee wereldoorlogen bijna tot onze zelfmoord leidde. Europa betekent dus een spoor van geweld en onderdrukking... dat maar enkele decennia geleden zijn barbaarse climax vond in de concentratiekampen en gaskamers van het nazisme en de gruwelen van het stalinisme. Europa betekende voor mij hypocrisie: een pijnlijke en beschamende discrepantie tussen haar hooggestemde waarden en idealen, haar christelijke ethiek van naastenliefde en haar humanisme en anderzijds haar praktijken van oorlog, onderdrukking en imperialisme” (p135, uit Lemaire, Twijfel aan Europa, p9).

En dit continent wilde zijn beschaving opleggen aan andere volken! Dit alles overschaduwde de “sublieme geschiedenis” van Europa, die er ook is. Of het in andere werelddelen beter is geweest, is maar de vraag, en niet alleen door toedoen van Europeanen. Hoe dan ook, vluchtelingen komen in grote getale naar Europa en Noord Amerika, aangetrokken door een beter perspectief dan elders. Dit neemt niet weg, dat Europa twee gezichten heeft, waarvan het ene afschuw wekt en het andere aantrekt. Het geldt ook voor het mens-zijn. Europa laat de desrtructieve en creatieve kanten zien van de menselijke soort. 

 

Mens-zijn, bewustzijn en openheid

Over mens-zijn gesproken voegt Van der Wal de grondtrek ‘openheid’ toe aan het mens-zijn, naast het persoon-zijn. Het hangt samen met bewustzijn als basiskenmerk van beide. Bewustzijn komt ook voor “in het dierenrijk (en mogelijk zelfs in het plantenrijk).” Volgens Teilhard de Chardin en anderen is het bewustzijn latent aanwezig in de schepping (zie CM 98-101, 105). “Het fenomeen van het bewustzijn maakt met het verschijnen van de mens een mutatiesprong en neemt een nieuwe kwaliteit aan... Bewustzijn is... een kenmerk van subject-zijn: van de zijnswijze van een wezen dat zich op zichzelf stelt, zich tegenover de buitenwereld afgrenst, een binnenkant of innerlijkheid bezit en vandaaruit actief op de omgeving inwerkt, kortom zich als een ‘zelf’’ toont” (p137). Dat wil zeggen een zekere autonomie heeft.

In zekere zijn dit kenmerken  van levende wezens, waarin het latente bewustzijn zich geleidelijk meer manifesteert (zie S T Bok, Het ontstaan van het leven, besproken in CM 99). “Alle leven wordt gekenmerkt door een vorm van subject-zijn of zelf-zijn, bewustzijn is derhalve aanwezig op alle niveaus van het leven, zij het in heel verschillende gradaties: van heel diffuus en onhelder... tot steeds helderder en geprononceerder bij de meer complexe levensvormen” (p137).

Bewustzijn kenmerkt zich volgens de fenomenologie “door intentionaliteit en gericht-zijn op zaken buiten zichzelf, een centrifugale gerichtheid. Daarmee... creëert het openheid, een open ruimte waarin dingen kunnen verschijnen.” Maar is bewustzijn niet veeleer openheid”? Bewustzijn is geen ding. Het is niet te vatten, het lijkt een soort open ruimte is waarin alles verschijnt. (Zie Otto Duintjer over het onuitputtelijke bewustzijn in CM 106).

Volgens Teilhard en anderen is het bewustzijn de binnenkant van de schepping, het innerlijke aspect. Ons bewustzijn is niet alleen intentioneel en naar buiten gericht. Het blijft ook bij zichzelf. Het bestaat niet alleen in zelfoverschrijding of transcendentie, het is veeleer transcendent(ie). Het gaat aan alle dingen voorbij en overstijgt ze aan alle kanten. Van der Wal benadrukt hier de intentionaliteit of “gerichtheid op het andere” (p138). Een kenmerk van spiritualiteit is dat het bewustzijn tot zichzelf komt en zich naar binnen richt. Daarover heeft hij in zijn laatste boek Filosofie en spiritualiteit geschreven (zie CM 111,114).

De gerichtheid op het andere maakt ook een (onbaatzuchtige) gerichtheid op anderen mogelijk, altruïsme, met een term van Auguste Comte (zie CM 119, Nussbaum Deel 2). Dit zou samengaan met een ethiek van verbondenheid. Sorokin laat zien dat altruïsme samengaat met een zekere spirituele ontwikkeling, een ruimer bewustzijn (The Ways and Power of Love: Types, Facors and Techniques of Moral Transformation). Het betreft niet alleen een open gerichtheid op de ander, maar ook een putten uit een innerlijke bron.

Zonder innerlijke grondslag heeft het humaniteitsideaal een wankele basis. Het dient meer te zijn dan alleen ideeën, maar geworteld te zijnin het innerlijk en de levenspraktijk. Zonder innerlijke worteling blijft de menselijke identiteit problematisch en ambigue en hebben waarden geen grond in het zelf. Dit is een thema dat verder uitgewerkt had kunnen worden, zoals in Filosofie en spiritualiteit. Met een Europees verhaal dat problematisch was en is, “een door geweld en onrechtvaardigheid verscheurde werkelijkheid” schieten we niet veel op (p145), hoewel het zinnig is om onder ogen te zien wat beslist vermeden dient te worden.

Toekomstvisie

De Europese idee van humaniteit blijft een onvolledig gerealiseerde mogelijkheid en werkelijkheid. Hoe is het mogelijk dit verder te verwerkelijken en de stagnatie en dreigende desintegratie te doorbreken? “Er is grote behoefte aan een toekomstvisie en een nieuw elan... een nieuw richtingsgevoel en nieuwe stimulansen... om door alle pragmatisme en opportunisme heen te stoten tot het grote verhaal van Europa” (p146). Maar met dit grote verhaal en een toekomstvisie zijn we er nog niet. Ook niet door van Europa een politieke eenheid of federatie te maken. Hoe het zover kan komen is nog een open vraag gezien de huidige stagnatie en problemen.

De reparatie van het democratisch tekort en burgerfora op lokaal, nationaal en Europees niveau zijn toe te juichen initiatieven, maar roepen operationele vragen op. Van der Wal noemt ook “maatregelen ter bevordering van de solidariteit [...waaronder] regulering van de economische sector ter bescherming van mensen, strafbaarstelling van belastingvlucht [...en] herstel van de publieke sector” (p148). Om dit alles te realiseren, is nog veel eendrachtig werk te verzetten.

Bovendien dient Europa meer te leven in de harten van de burgers en hun betrokkenheid en inzet toe te nemen. Ook hun identiteit en identificatie dient zich te verruimen van het lokale en nationale niveau naar het Europese en mondiale niveau in onderlingen samenhang en afstemming. Dit vraagt een ruimer bewustzijn en aandacht voor bewustzijnsontwikkeling, waar Toon van Eijk op wijst in zijn boeken en artikelen. Bij Van der Wal komt dit meer naar voren in zijn laatste boeken Symfonie van de natuur en Filosofie en spiritualiteit.

 

http://www.wetenschap-filosofie-spiritualiteit.nl/?id=M149 

Reflecties over openheid: commentaar vanuit een spirituele achtergrond

Institutionele veranderingen dienen samen te gaan met bewustzijnverandering om wortel te schieten. Een vernauwd, egocentrisch bewustzijn laat weinig ruimte voor een ander. Als het bewustzijn tot zichzelf komt, tot de grenzeloze openheid van het Zelf, Atman-Brahman in Indiase termen, dan kan er ook meer ruimte zijn voor anderen, die een plaats hebben in het grenzeloze open bewustzijn van het Zelf, waarin ook anderen leven en bewegen en zijn in een gedeelde openheid. In een meer verlicht bewustzijn is er ruimte en openheid voor iedereen. In het ik-bewustzijn is de openheid gevuld met ervaringen en identificaties, ik-gericht en naar buiten toe gericht. Van de grenzenloze openheid is nu weinig meer over dan de openheid voor steeds nieuwe ervaringen en identificaties.

Het open bewustzijn is geen ik-bewustzijn, heeft een universeel karakter en kent geen grenzen, die de openheid aan banden leggen. Grenzen ontstaan als de openheid zich identificeert met ervaringen en objecten die erin verschijnen en verdwijnen. In de openheid is ruimte voor alles en iedereen en voor alle ervaringen die erin verschijnen. Iedereen heeft in zijn wezen die openheid gemeen als wezenlijk kenmerk van bewustzijn, dat vooraf gaat aan het begrenste persoon-zijn. Persoon-zijn betekent identificatie met een persoon. Het bewustzijn is in essentie open en is meer dan alleen persoon-zijn. Het heeft ook een universeel aspect, dat vaak over het hoofd gezien wordt door onze ego-identificatie.

Het wonderlijke bewustzijn van een baby, voor het zich identificeert met zijn persoon-zijn, is nog open en ongedifferentieerd en nog niet helemaal geïntegreerd met zijn lichaam en lichaamsfuncties. De identificatie met de eigen persoon komt als het kind gaat praten en namen leert zeggen, waarmee het anderen en ook zichzelf identificeert. Het bewustzijn is primair open en ongedeeld, ‘oceanisch’ in termen van Freud (Das Unbehagen in der Kultur). Het wordt pas later een geidentificeerd bewustzijn. Een baby, ‘Zijne Majesteit de Baby’ (Freud), leeft als het ware nog in een open en ongedeelde hemel, die nog voor hem open staat. Vandaar dat Jezus zei, dat we dienen te worden als kinderen om de hemel of het Rijk van God binnen te kunnen gaan. De hemel zou dan een (verlichte) toestand zijn van een zich ontwikkelend gedeeld bewustzijn, zoals dat in oosterse filosofieën wordt gezien en ervaren.

Waar het om gaat is dat wij mensen een meer ontwikkelde trap van bewustzijn dienen te verwezenlijken om uit de problemen te geraken, die samenhangen met een beperkt egocentrisch en zelfzuchtig bewustzijn. Als dat niet verandert en zich niet ontwikkelt tot een meer open, universeel en altruïstisch bewustzijn, hebben institutionele veranderingen slechts een beperkt effect en blijven ego- en groepsidentificaties roet in het eten gooien en onderhevig aan problemen en conflicten, die kunnen worden opgelost in een ruimer en meer verlicht bewustzijn, waarin men zichzelf en anderen herkent als (mede)mensen, die deelgenoten zijn van een grenzeloos, open en universeel bewustzijn. 

* Achteraf bleek het boek in CM 61 al te zijn besproken door Jean Penders. Het is belangwekkend genoeg om wederom onder de aandacht te brengen.