Civis Mundi Digitaal #120
Bespreking Filosofie-Tijdschrift themanummer Simone Weil, jrg 32 nr1, jan. 2022, Oud-Turnhout, Uitg. Gompel en Svacina
Simone Weil (1909-1943) was een Frans-joodse filosofe, politiek denker, activiste en mystica. Tijdens haar leven publiceerde ze een aantal pamfletten en artikelen in linkse tijdschriften. Haar werk werd na haar dood in 1949 ontdekt door Albert Camus. “Camus zou acht werken van Weil publiceren, de mystieke denker die als een arbeider wilde leven en deelnam aan de Spaanse burgeroorlog door als kokkin te werken, wat Simone de Beauvoir lachwekkend vond. Als radicale visionaire katholieke bekeerling, keurde Weil de inhumane leefomstandigheden van het proletariaat af, en dat fascineerde Camus. Maar hij werd minder aangetrokken door haar hang naar ongeluk en haar vroege dood door anorexia was verontrustend. Door Weil begreep Camus hoe hij nihilisme kon vermijden. Het werk van een arbeider kon dezelfde betekenis hebben als kunst” (Oliver Todd, Albert Camus: A Life, p290-91).
Dit themanummer gaat over de politieke en sociale filosofe, de mystiek, ethiek en esthetiek van Simone Weil. Het begint met een inleiding van rechtsfilosofe Laetitia Houben. Zij schreef over Weil in het boek van Claudia Bouteligier & Timo Slootweg (red.), Rechtvaardigheid, persoon en creativiteit. Personalisme in recht en politiek (2020).
Daarna volgen een bijdrage over Weils analyse van macht, technologie en rationalisering van de arbeid, die met de digitalisering verder is doorgevoerd; beschouwingen over haar mystieke verlangen naar het absolute goede ofwel God, haar ervaring van orde en schoonheid, haar laatste werk over de ontworteling en haar invloed op de moraalfilosofie van de schrijfster Iris Murdoch, waarin innerlijk leven en transcendente waarheden centraal staan.
Inleiding: ‘een leven op de drempel’
Weil werd al jong bewogen door medeleven met gemarginaliseerden. Door een docent werd haar belangstelling voor filosofie gewekt. Ze zat in de klas bij Sartre, promoveerde op Descartes, werd beïnvloed door Kant en Marx en ontwikkelde zich tot socialistisch denker en activiste. “Ze werkte aan de lopende band in een fabriek, schreef over arbeid en het zorg dragen voor de ziel, had religieuze ervaringen en formuleerde een eigen visie op God... Haar solidariteit met de onderdrukten, ongelukkigen en armen liet ze niet alleen zien in haar werk, maar ook in haar manier van leven. Zo weigerde ze een salaris hoger dan een bijstanduitkering toen ze werkte als filosofiedocent, en wilde ze toen ze ziek was, niet meer eten dan de geldende rantsoenen in bezet Frankrijk. Mede door ondervoeding stierf ze in 1943 aan tuberculose” (Filosofie Magazine, https://www.filosofie.nl/filosoof/simone-weil/).
Ze wilde arbeiders scholen om hen te bevrijden. Vrijheid van denken hing volgens haar samen met vrijheid van handelen. Ze bestudeerde de mechanismen van onderdrukking. In de moderne maatschappij kwamen deze voort uit de tweedeling tussen technici, waaronder managers en arbeiders, die samenhing met het industriële productieproces. In de tijd van Weil overheerste het lopende bandwerk. Mede op grond van haar eigen ervaring vond zij dat vernederend: een ontmenselijkt slavenbestaan.
Door enkele religieuze ervaringen “slaat haar denken een andere richting in, namelijk van een christelijke mystiek, gegrondvest in het platonisme. Eveneens zijn in Weils religieuze metafysica sporen van het hindoeïsme en boeddhisme te vinden” (p3). Zij blijft echter politiek geëngageerd. Haar joodse achtergrond noopt haar Frankrijk te verlaten in 1942. Eerst naar New York, daarna naar Londen. Daar schrijft zijn L’Enracinenement, De ontworteling en sterft er in 1943 door ondervoeding en tuberculose.
Door het menselijk machtsstreven is onderdrukking onvermijdelijk, hetgeen leidt tot een tweedeling in onderdrukkers en onderdrukten. Zij verzet zich tegen deze sociale orde en de onrechtvaardige verdeling van macht. Een mens kan zich bevrijden van “de ketens van noodzakelijkheid van de materiële wereld” door het “het vrije denken”. “Hierdoor... kan de mens door het ongeluk heen in relatie treden met de transcendente dimensie van het goede, God en de waarheid, die zich buiten de aardse werkelijkheid bevinden. Het noodzakelijke en het goede, het ware, staan bij Weil in een dialiectische verhouding... Vrijheid komt voort uit het inzicht dat we niets zijn. Deze daad van zelfopheffing is noodzakelijk voor Weils weg naar het domein van de vrijheid” (p3). Het komt overeen met de opheffing van het ego die bij veel mystici wordt beschreven.
Ondanks haar betrokkenheid, voelt ze zich “een vreemde, een balling ten opzichte van elk menselijk milieu... ‘Het vermogen mij met iedereen te vereenzelvigen houdt in, dat ik nergens deel van uitmaak’. Voor haar kon alleen een individu vrij denken, zonder de benauwing van een collectief” (p3). Zo leefde ze als het ware op de drempel van de leegte.
‘De zoektocht naar collectieve vrijheid’
Thomas Decreus begint zijn bijdrage met de actuele vraag: “zou Simone Weil zich laten vaccineren?” Hij geeft daarop geen antwoord. Vaccinatie heeft te maken met individuele en collectieve vrijheid en met de invloed van medische technocratie, die volgens sommigen totalitaire tendensen zou vertonen, maar volgens anderen ons juist gaat bevrijden van de pandemie, mits we daarvoor wel een stukje individuele vrijheid inleveren. Wat heeft dit met het werk van Weil te maken?
In de tijd van Weil kwamen totalitaire dictaturen op. “Arbeiders werden in toenemende mate onderworpen aan het helse tempo van een steeds verder geautomaliseerde en gerationaliseerde productie... Arbeiders worden aanhangsels van machines, en op die manier eigenlijk automaten die geacht worden te handelen zonder na te denken... gereduceerd tot de rol van eenvoudige radertjers in een fabriek... en niet langer erkend als een autonoom, denkend en handelend subject. Er vindt, kortom, een ontmenselijking van de arbeid plaats binnen het industriële systeem” (p5).
Lopende band bij Ford. https://www.amt.nl/4355/amt-historie-henry-fords-lessen-in-massafabricage
Karl Marx en Max Weber over vervreemde, gemechaniseerde en gerationaliseerde arbeid
Sociologen hebben hierover uitvoerig geschreven. Dit als toevoeging bij het themanummer. Om te beginnen Marx, door wie Weil beïnvloed is. Hij had het over vervreemdende arbeid. “Waaruit bestaat deze vervreemding? Ten eerste dat het werk buiten de arbeider is geplaatst, dat het geen deel is van zijn natuur, dat hij bijgevolg geen vervulling ervaart in zijn werk, maar zichzelf negeert, een gevoel heeft van ellende, niet van welzijn en zichzelf niet vrijelijk ontwikkelt... maar fysiek wordt uitgeput en geestelijk vernederd... Zijn werk is niet vrijwillig maar opgelegd, gedwongen arbeid... Het is niet zijn werk, maar werk voor iemand anders, bij het werk behoort hij niet aan zichzelf, maar aan een andere persoon.”
Verder spreekt Marx van “dienstbaarheid aan een object”. Het productiesysteem “gaat ten koste van de individuele arbeider, de productiemiddelen transformeren zich in middelen om de producenten te domineren en te exploiteren... Zij verminken hem tot een aanhangsel van een machine en vernietigen de restanten van arbeidsvreugde... Zij vervreemden hem van zijn geestelijke vermogens” (Marx, in R A Nisbet, The Sociological Tradition, p290,291). De productiekrachten zijn “een hem vreemde macht geworden, boven hem geplaatst en tegen hem gericht in plaats van door zichzelf beheerst” (Das Kapital, Erich Fromm, De gezonde samenleving, p94; zie ook ‘Alienated Labor’, Economic and Philosphical Manuscripts 1844, L D Easton en K H Guddat, Writings of the Young Marx on Philosophy and Society).
Wat betreft Max Weber kwam het proces van rationalisatie vooral op religieus gebied uitvoerig aan de orde bij de bespreking van Hans Joas, De macht van het heilige, Deel 3 in CM 120. De economische rationalisatie en “het nastreven van rijkdom is losgemaakt van zijn religieuze en ethische betekenis en neigt ernaar te worden geassocieerd met zuiver wereldse hartstochten.” In plaats met vervulling en bevrijding associeert Weber dit met een ‘(stalen) kooi’ aan het slot van De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme.
Elders schreef hij: “Het is weerzinwekkend te denken dat de wereld op een dag gevuld wordt met alleen maar kleine radertjes, kleine mensjes die vastzitten in kleine baantjes en streven naar de grotere... We zitten al gevangen in een dergelijke ontwikkeling en de grote vraag is... wat wij tegenover deze machinerie kunnen stellen om een deel van de mensheid vrij te houden van deze uitverkaveling van de ziel, van de uiteindelijke beheersing van de bureaucratische levenswijze” (Nisbet, p299, in deze context van de technocratische levenswijze). Zo zijn nog vele sociologen aan te halen.
https://humanistischecanon.nl/venster/sociale-bewegingen/karl-marx-parijse-manuscripten/
Overheersing door managers
Terug naar Weil. Ook zij schrijft dat “arbeiders gereduceerd worden tot radertjes in het productieoproces” en machteloos zijn. Marx plaatst kapitalisten en arbeiders tegenover elkaar. Weil onderscheidt daarnaast ook de managers, “degenen die de arbeid leiden zonder effectief arbeid te verrichten... We treden een tijdperk binnen van dat men het tijdperk van de technici van de leiding zou (kunnen?) noemen, en deze technici staan even ver van de ingenieurs en van de kapitalisten als van de arbeiders. De leider is niet langer een kapitalist die meester is over het bedrijf, hij is vervangen door een raad van technici” (p6, zij bedoelt managers, ‘technici van de leiding’, die een raad van bestuur vormen).
Zij loopt vooruit op James Burnham, The Managerial Revolution (1941), dat een inspiratiebron vormde voor George Orwells 1984 (zie CM 103), en het ‘oligarchische collectivisme’ dat hij daarin beschrijft. “Een managersklasse wordt gedreven naar sociale dominantie, macht en privileges, naar de positive van een heersende klasse... In Amerika is het idee van ‘scheiding van eigendom en leiding’... Burnham verruimde dit concept en beweerde dat het eigenlijke onderscheid tussen de leidende elite (executives en managers gesteund door bureaucraten en andere functionarissen) en de massa van de maatschappij niet zozeer eigendom betreft maar de leiding over de productiemiddelen, Of eigendom corporatief, privé of van de overheid was maakt niet zoveel uit” (Wikipedia).
Technologische complexiteit bevordert afhankelijkheid
Weil beweerde iets dergelijks en zag ook dat het niet zoveel uitmaakt of eigendom genationaliseerd is of niet. Het gaat om de organisatie en de leiding van de productie. Evenals Weber was zij pessimistisch gestemd over de vooruitgang, gezien de vrijwel onoverkomelijke onderdrukking. Technische ontwikkeling zou de onderdrukking niet verminderen, maar biedt juist kansen deze te vergroten. “Toenemende technologische complexiteit staat gelijk aan toenemende verknechting,” was haar idee (p6). Technologie kan dienen als “hulpmiddel van de machtigen”, afhankelijk hoe de techniek wordt gebruikt. Techniek kan echter ook ons welzijn en onze keuzevrijheid vergroten.
“Een van de ontsnappingsroutes die Weil ziet, is een radicale reorganisatie van het arbeidsproces [...in] een arbeid waarbij de arbeider aanwezig is als denkend subject, als individu dat in vrijheid met anderen samenwerkt en dus niet langer een radertje in een machine is.” Hij dient het productieproces te kunnen overzien om het te kunnen beheersen in plaats van omgekeerd. Dit vraagt echter een “wijziging van de maatschappelijke organisatie als geheel... ‘Het collectieve leven zou onderworpen zijn aan de mensen als individu, in plaats van dat de individuen aan het collectieve leven onderworpen zijn... Dit zou betekenen dat elke arbeider voor de aanpassing van... het werk verantwoordelijk is, maar ook voor hun coördinatie met... de andere leden van het collectief’” (p6,7). Dus een vorm van zelfsturing en teammanagement.
“Het individu wordt [dan] niet langer geregeerd door door de blinde, onvatbare krachten van het collectieve... waarbij arbeiders niet langer blindelings uitvoeren wat hen wordt opgelegd, maar waarin ze zelf op een actieve en intellectuele wijze mee kunnen sturen... en een coördinerende en verantwoordelijke rol kunnen spelen.” Dit vraagt een andere scholing en ontwikkeling. Is daarvan tegenwoordig iets te merken? “Vandaag dient een werknemer vooral communicatief, autonoom, geschoold, sociaal en coöperatief te zijn... en wordt niet langer verwacht dat een werkkracht zich gedraagt als een verlengstuk van een machine” (p7).
https://www.facilitairjournaal.nl/digitalisering-2/
Nieuwe vormen van vervreemding
De technische complexiteit is de laatste decennia verder toegenomen. “Een nieuwe vorm van vervreemding en machteloosheid valt op te merken.” Decreus verwijst naar een boek over een geautomatiseerde, door computers aangestuurde bakkerij. Arbeiders hebben geen contact met het eindproduct, het brood, dat ze vroeger zelf kneedden. Ze weten niet eens meer hoe ze zelf brood kunnen bakken. “De arbeid is volledig abstract geworden” (p7). Als het fout gaat, kunnen ze alleen “aan het scherm prutsen”. Dit doet denken aan een semi-geautomatiseerde bakkerij waar ik enige tijd vrijdagnacht heb gewerkt als werkstudent in 1966-67. Daar bedienden de bakkers echter nog zelf de ovens en de meng- en kneedmachines.
Volgens Robert Blauner in Alienation and Freedom, een sociologische studie naar diverse typen arbeid, is er wel het een en ander verbeterd door de automatisering en is de machteloosheid en vervreemding verminderd vergeleken met lopende bandwerk. Het besturen met een computer geeft meer autonomie en verantwoordelijkheid dan het bestuurd worden door een lopende band, hoewel het ook de kant op gaat van bestuurd worden door een computer. De digitalisering lijkt in deze richting te gaan.
“Met de introductie van de smartphome wordt het leven van ieder individu mee gestuurd en opgevolgd door anonieme krachten die volledig buiten de wil en de macht van het idividu vallen... Nog nooit waren we zo geïndividulaliseerd en tegelijk waren de krachten waardoor we worden gedomineerd, nog nooit zo anoniem en volstrekt onverschillig t.a.v. het individu... aangestuurd door onzichtbare algoritmes die functioneren op basis van geanonimiseerde data. Algoritmes zijn blind en geven niks om het individu, ze richten zich op het niveau van het collectief. Sinds de globale coronapandemie ons teistert, is dat proces enkel nog maar versneld... We moeten op zoek naar andere, meer emanciperende vormen van technologie die het individu niet opofferen aan het blinde collectief” (p8). Ook de coronamaatregelen richten zich op het collectief. Er lijkt een tendens te zijn dat het individu zich dient te onderschikken aan gecentraliseerde besluitvorming.
Weil streefde naar “het vrije collectief dat zich... op democratische wijze weet te organiseren. Dat ideaal is strijdig met doorgedreven vormen van privaat eigendom [...en] ook technologische centralisering” (p8,9). Een “onderschikking aan het blinde collectief” achtte Weil volgens Decreus niet gewenst. Hij eindigt met de vraag: “En u, liet u zich vaccineren?” De vraag impliceert een persoonlijke keuze, ondanks de collectieve druk, die door corona lijkt toegenomen, door technische middelen ondersteund kan worden en grondrechten onder druk zet.
Het verlangen naar het goede: wachten op God
God verscheen in het leven van Weil na enkele mystieke ervaringen. Zij kwam uit een seculier joods gezin. Ze was van jongs af aan niet bezig met God en religie en bekommerde zich niet om het al of niet bestaan van God. Het onrecht in de samenleving hield haar bezig. De oorsprong van haar godsverlangen is “het verlangen naar het goede... ‘Het verlangen naar het absolute goede zit altijd in het hart van elke mens’” (p10, L’enracinement, p95).
Het relatieve tijdelijke verlangen schiet tekort. Het absolute goede is “datgene wat altijd en in elk opzicht het verlangen kan bevredigen.... ‘Alle goeds hier beneden is eindig en beperkt en fundamenteel niet in staat het verlangen te bevredigen naar iets oneindigs en perfect goeds dat niet-aflatend in ons brandt’” (p11, Lieven de Maeyer, Leven op de rand van de wereld, een bloemlezing uit het werk van Simone Weil, p92. De auteur werkt aan het Titus Brandsma instituut te Nijmegen).
“Het verlangen [naar het absoluut goede] zorgt ervoor dat we geen genoegen nemen met leugens en onrechtvaardigheden... Het wijst ons op een regio die buiten de wereld... maar waar het absoluut goede gesitueerd kan worden.” Het absoluut goede noemt Weil God. “Verlangen naar God impliceert niet noodzakelijk ook het bestaan van God. De enige zekerheid is het verlangen zelf. Het gaat erom te ondervinden dat je van Hem houdt, zelfs als Hij niet bestaat” (idem, p60). Hij bestaat echter als object van ons verlangen, niet als object in de wereld. Het verlangen naar het absolute goede rukt haar los van alle dingen en de imperfecte wereld.
Omdat God ook buiten de tijd staat, is het verlangen naar hem een wachten op hem. “Wachten is voor Weil vooral een oefening in aandacht... een ‘spirituele deugd... Je kan pas echt wachten als je je niet laat afleiden door alle aardse dingen die zich aanbieden en het heil lijken te beloven’” (p11, idem, p70). Omdat God niet in de wereld bestaat, “kan Hij niet verworden tot een middel, tot een ander, lager doel.”
Geloof in het hiernamaals of de revolutie of toekomstigfe technologische ontwikkelingen “zijn voor Weil allemaal leugens... het product van onze verbeelding... God enkel zien als een product van onze verbeelding zou van spiritualiteit een zuiver menselijke aangelegenheid maken, zonder echte verhouding tot het transcendente goede... Ons verlangennaar God... dwingt ons alle imaginaire goden te verwerpen... ‘Het merendeel van de vrome mensen aanbidt een afgod’” (p12,13).
Onvoorzien is haar een ontmoeting met God overkomen. “Een ervaring, die ze summier beschrijft als ‘Christus zelf... neergedaald om mij geheel in bezit te nemen’... De ware God is de ondraaglijke leegte die we al te vaak toedekken met imaginaire afgoden... een belangrijke hindernis op de spirituele weg... Het niets waaruit God de werkelijkheid schept, is zijn eigen niets.”
Erg duidelijk is het niet, maar dat is mystiek zelden. “Weils mystieke ervaringen hebben haar toegelaten een blik te werpen voorbij de cul-de-sac [doodlopende weg] van de menselijke conditie” (p13,14, Weil, Wachten op God, p41). Haar oeuvre cirkelt rond die mystieke ervaring en staat misschien een dergelijke ervaring bij anderen in de weg, oppert De Maeyer. Maar het kan ook zo’n ervaring duiden en stimuleren.
‘Simone Weil over het schone’
Schoonheid kun je je niet toeëigenen, niet consumeren, niet eten. Wel bekijken en ondergaan. Het is geen ding. Schoonheid heeft met waarheid en met God te maken, het absoluut goede. “Wie iets mooi vindt, vindt impliciet de wereld mooi, want ‘in orde’.” Dit is de strekking van een paragraaf over “Liefde tot een schone orde van de wereld”, onderdeel van een essay ‘Vormen van impliciete liefde tot God’. “Genietend van de schoonheid van de wereld, heb je God impliciet lief... Het schone, vaak impliciet, voert de mens uiteindelijk binnen in het grenzeloze, het mystieke” (p15), aldus Marc de Kesel, hoogleraar theologie, mystiek en moderniteit te Nijmegen. Hij verwijst naar het schilderij Monnik aan zee van Caspar David Friedrich (1810). God blijft echter “aan de andere kant van de hemel”. Het grenzeloze kunnen we niet tot ons nemen.
“De schone orde van de wereld” wordt ook wel kosmos genoemd. De mens heeft een eigen plaats in dit geheel. Volgens De Kesel is Weils visie in dit opzicht verwant met die van de stoïcijnen. Maar niet alleen met hen. Volgens religiewetenschappers Mircea Eliade en Peter Berger is religie het geloof in een kosmos; “de menselijke houding ten opzichte van een heilige orde die al het zijn omvat – menselijk en anders. Met andere woorden religie is het geloof in een kosmos, waarvan de zin de mens omvat en transcendeert.” Eliade noemt die afstemming op de uitendelijke kosmische orde ‘kosmisatie’ (Peter Berger, ‘Religous Institutions’, in N Smelser, Sociology, p338).
“Het komt er op aan in te stemmen met die plaats [in het geheel van de kosmos] en dus met de orde in de ‘kosmos’... Onze instemming veronderstelt een geheel andere dimensie... Het schone gunt ons een glimp van die wereld - een volmaakte wereld die Weil denkt naar het model van Plato’s Ideeën” (p17). Bij Plato trekt het schone ons aan, evenals de waarheid, de wijsheid en het hoogste Goede. ‘Filosofos’ betekent liefde tot de wijsheid.
“Waarom houden wij van het schone? Omdat het schone... ons doet hunkeren naar de Ideeën... de liefde voor de waarheid... de wereld waar goedheid goed is... ‘waar God woont’ (p17). Deze waarheid is ook liefde, schrijven later neoplatoonse kerkvaders als Origenes. En de waarheid, de liefde die God is, heeft ook ons lief. Volgens de neoplatonisten zou de wereld zijn ontstaan uit de emanatie, het overvloeien van het Ene of de Ene. Volgens Weil zou God zich juist uit de wereld hebben teruggetrokken, in plaats van erin over te vloeien, zodat de wereld en de mensen hun gang konden gaan.
Door de ervaring van het schone “ervaar je in een goddeloze wereld eindelijk God, en wel als schepper van die wereld.” Maar “je kunt je het schone – lees: de orde van het universum – niet toe-eigenen, je kunt er niet in binnentreden, je er niet in laten opnemen. Zo kijkt Weil naar wat gemeenlijk een mystieke ervaring wordt genoemd, de ervaring van het oneindige voorbij de horizon van alles wat eindig is”(p18). Zie het beeld van ‘de monnik aan zee’. Hij gaat de zee niet in, maar ziet deze wel en neemt deze in zich op.
“Wat we als schoonheid ervaren, eigenen we ons op een of andere manier ook altijd toe [...door] te houden van de wereld zoals die is... de werkelijkheid in haar volheid te beamen... Waar hij/zij als ik verdwijnt.” Het ik zit dan niet meer in de weg om de vrijheid en schoonheid van het universum te ervaren. “Ergens schrijft Weil: ‘Een landschap zien zoals het is, wanneer ik er niet meer ben... Als ik ergens ben, bezoedel ik de stilte van de hemel en de aarde” (p19). De gewijde stilte wordt als het ware verstoord door menselijke activiteit, die verhindert erin op te gaan.
‘Ontworteling, de ziekte van onze tijd’
Deze bijdrage van filosoof Jacques Graste gaat over haar laatste werk L’ Enracinement (1943). Hij is gepromoveerd op het werk van Weil en heeft haar laatste essays vertaald. Geworteld zijn is een menselijke behoefte, waaraan in de moderne tijd vaak niet voldaan wordt. Het is ook een van de fundamentele menselijke behoeften bij Erich Fromm in De gezonde samenleving. Het is een van de vijftien behoeften van de ziel, die Weil noemt. “Een mens is geworteld door zijn natuurlijke, actieve en werkelijke deelname aan het bestaan van een collectiviteit, die bepaalde schatten uit het verleden levend bewaart en bepaalde verwachtingen voor de toekomst heeft.”
Met collectiviteit bedoelt zij diverse sociale verbanden of gemeenschapsvormen. Ze “fungeren als verbinding tussen verleden, heden en toekomst.” Als collectiviteiten overheersend worden ‘eten ze de zielen van hun leden op’. “Weil is uiterst kritisch op nationalistische en populistische stromingen” (p21). En dus ook op de nadruk op nationale wortels. Respect voor andere mensen ziet zij “als fundamentele menselijke verplichting” (p20).
“Van ontworteling is sprake als een samenlevingsverband de mogelijkheid verliest om de in het verleden vergaarde schatten te behouden en door te geven.” Het kan veroorzaakt worden door politieke en militaire overheersing, maar ook “door de dominantie van economie en geld... Geldgedreven motieven verdrijven waardegebonden motieven; kwantiteit overheerst kwaliteit” (p21). Onderwijs zonder morele en spirituele dimensie, dat de schatten van het verleden niet meer doorgeeft, is een derde oorzaak.
Een vierde indirecte oorzaak is de ontworteling van andere mensen. “Wie ontworteld is, ontwortelt. Wie geworteld is, ontwortelt niet.” Door kolonialisme is “de ziekte van de ontworteling” overgebracht naar ander landen en volken. “Een van de belangrijkse oorzaken van ontworteling is de verafgoding van geld” (p22). Verder is de dominantie van de natiestaat over andere gemeenschapsvormen een belangrijke factor, vooral als de eigen natie wordt verheerlijkt en verafgood. Het geeft een vals beeld van grootsheid, die niet berust op beschaving en op geestelijke grootsheid. Gerichtheid op het eigene sluit anderen uit en beperkt compassie.
“Voor ‘de opvoeding van het volk’ is het nodig een beeld te hebben van een waardevolle beschaving.” En ook een beeld van “menselijke volmaaktheid”. Belemmeringen daarvoor zijn “1. Ons valse beeld van grootsheid; 2. de verlaging van het gevoel voor rechtvaardigheid; 3. onze verafgoding van geld; 4. de afwezigheid van religieuze inspiratie” (p23).
Ontworteling is ontstaan door veroveringen, met name door de Romeinen en de verafgoding van hun eigen rijk. ”De Romeinen waren werkelijk een goddeloos volk dat afgoden vereerde.” En wel in de vorm van patriottisme en hun eigen grootsheid. “Het christendom verloor bijna geheel haar spirituele rijkdom - met uitzondering van de mystici - doordat ze tot officiële religie van het Romeinse Rijk werd gemaakt” (p23). Ontworteling gaat samen met verafgoding van de natie, van geld en macht.
De Franse Revolutie en daaraan voorafgaande Verlichtingsdenkers “erkenden het bestaan van een domein dat boven de wereld ligt niet... Aan het beginsel van recht hebben zij een absolute status toegekend” (p24). Bijv. bij sacrale mensenrechten. De nadruk daarop hangt volgens Van der Wal samen met ontworteling en verzwakking van gemeenschapsbanden (zie CM 119). Volgens Graste blokkeren ontworteling en verafgoding een fundamentele verandering, die noodzakelijk is om de klimaat- en milieucrisis en de economische crisis op te lossen. “Het motto van eigenbelang eerst is niet alleen in moderne vormen van nationalisme en populisme aan te treffen, maar ook in een politiek waarin economische groei dominant is” (p24). Weil wijst evenals Van der Wal en anderen op het belang van spirituele waarden en “een beeld van menselijke volmaaktheid” om een “waardevolle beschaving” te bezielen.
De ethiek van Weil en Iris Murdoch
Murdoch schreef filosofisch werk en 26 romans, o.a. The Sovereignity of the Good (1970) en Metaphysics as a Guide to Morals (1992). Het eerste werk verwijst naar de visie van Weil van “het Goede als transcendente werkelijkheid” (p26). Murdochs morele visie keert zich af van de gangbare Britse filosofie en van Franse filosofen als Sartre met “een zielloos begrip van vrijheid en gebrek aan aandacht voor het innerlijk leven... waarin geen plaats is voor transcendente waarden” (p25,26). Ze typeert de filosofie van Weil, die zij grondig heeft bestudeerd, als “contemplatief existentialisme” in onderscheid van het activistische existentialisme van Sartre, hoewel Weil ook activistisch was.
Murdoch beaamt dat “morele vooruitgang mogelijk is langs de weg van meditatie” (p27). Verbeelding en idolen vormen een belemmering. Volgens Murdoch kunnen beelden echter ook een creatieve rol spelen. Zij heeft een bijzondere aandacht voor deugden en morele perceptie, die mogelijk overeen komt met ervaring met morele intuïtie (zie Sidgwick, CM 116). ‘Compassie’ is bij haar een centrale deugd, evenals bij Nussbaum (zie CM 119), bij Sidgwick ‘benevolence’, die een tegenwicht biedt tegen eigenbelang en egoïsme. In haar romans komen ontworteling en andere aspecten uit het werk van Weil overtuigend naar voren, bijv. Weils ‘egoloze’ natuurbeleving (zie boven).
Murdoch verbindt Weil met het Zenboeddhisme wat betreft “aandacht zonder erover na te denken” (p29). De moraalfilosofie van Murdoch biedt een tegenwicht tegen het utilitarisme, de kantiaanse plichtethiek en de aristotelische deugdethiek en de rationalistische strekking daarvan. “Er is zeker een belangrijke plaats voor deugden, maar die hebben niet zozeer van doen met een redelijk midden zoeken en excessen vermijden als wel een aandachtig kijken naar de wereld waarin we ons bevinden” (p29). Ethiek is meer dan het oplossen van dilemma’s, waar het naar neigt bij toegepaste, specialistische ethiek, die minder is gericht op zelfverwerkelijking en ontwikkeling van de wereld (zie Van der Wal, CM 119).
Slot: de blijvende actualiteit van Simone Weil
Aan deze veelzijdige bijdragen over Weil valt verder weinig toe te voegen vanwege onbekendheid met haar werk. Enige overeenstemming met het werk van Van der Wal is reeds genoemd. Zij bevestigt de bevindingen van Hans Joas in De macht van het heilige, besproken in dit nummer, dat religieuze en spirituele oplevingen in onze tijd van secularisatie geregeld voorkomen. Weil had geen religieuze achtergrond, maar kreeg toch religieuze ervaringen, die niet gebonden zijn aan het volgen van een religie. Zo zijn er meer verwante zielen met dergelijke ervaringen.
De mystieke ervaringen van Weil, die een keerpunt in haar leven zouden vormen, worden uiterst summier weergegeven. Zij heeft er veel omheen geschreven. Haar godsbegrip is onbegrijpelijk, zoals God ook onbegrijpelijk is. Hij bestaat niet in de realiteit, maar wel als transcendentie, als transcendent object van verlangen, dat geen verbeelding is. Tenzij het wordt weergeven als een afgod in de vorm van een reëel object, waarbij God zijn absolute status verliest en verwordt tot afgod. Zo leven we in deze seculiere tijd omgeven door afgoden als objecten van verlangen.
Het werk van Weil lijkt weinig te hebben ingeboet aan actualiteit. De ontworteling is verder voorgeschreden. De technologische overheersing heeft digitale vormen aangenomen. En de onderhuidse behoefte aan spiritualiteit lijkt onverminderd, gezien het grote aantal spirituele richtingen dat zich aandient. Hoewel velen deze behoefte niet zullen voelen, zijn er ook velen die deze wel voelen. Volgens Joas en inleider Suarez zou het gaan om een “onuitroeibare behoefte” en een verlangen naar een betere wereld, die in religieuze en seculiere ‘ideaalvorming’ naar voren komt.
‘Geworteld zijn... is de belangrijkste en minst erkende behoefte van de mensenziel’. Met dit citaat van Weil als titel stond er een stuk over haar in de NRC van 22 maart gerelateerd aan de oorlog in de Oekraïne en de ontworteling die daar om zich heen grijpt. “Simone Weil schreef in haar laatste jaren over mystieke ervaringen. Om iets dergelijks te beleven, moet je volgens haar je eigen ego loslaten. Alleen wanneer je jezelf volledig kunt wegcijferen, ben je in staat een diepere existentiële laag in jezelf te bereiken.” De schrijver, Laurens Knoop, zag in Polen en de Oekraïne hoe mensen zich wegcijferden uit naastenliefde en zo hun leven een diepere betekenis gaven, zoals Weil dat had gedaan tijdens haar korte leven.