Civis Mundi Digitaal #123
Buffalo Bill en de Franse Camargue
Het Franse doemdenken
Buffalo Bill en de Franse Camargue
De Camargue, de Delta van de Rhône, is een prachtig en uniek natuurgebied met zijn vogels, zijn veehoeders te paard en zijn stieren, dat veel toeristen trekt, ook vanwege zijn tradities. Wat zeker de toeristen – overigens ook het grote publiek in Frankrijk – niet weten, is dat in 1905 Buffalo Bill, de bekendste cowboy van Amerika, met zijn groep de Camargue aandeed. Het spektakel van zijn circus dat de legende van de pioniers van het westen van Amerika uitbeeldde, heeft een grote invloed gehad op de huidige tradities in de Camargue.
Na een eerste zeer geslaagde voorstelling in mei 1889 in Parijs ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling ging Buffalo Bill, alias kolonel William Frederick Cody, met zijn circusgroep op weg naar de Midi, het zuiden van Frankrijk. In 1905 betraden 800 mannen, waaronder een honderd indianen, 500 paarden en tientallen bizons, de Occitaanse bodem om er de geschiedenis van de verovering van het westen van Amerika uit te beelden: een show die duizenden mensen trok en jong en oud fascineerde.
De arbeiders van de Amerikaanse compagnie van spoorwegen gaven William Cody, nadat hij op één dag 69 bizons doodde, de naam Buffalo Bill. William Cody was de personificatie van het Wilde Westen en doodde op het slagveld onder meer Main-Jaune, de chef van de Cheyenne indianenstam. Geïnspireerd door zijn ervaringen lanceerde Buffalo Bil in 1882 het mythische spektakel van zijn reizende circus onder de naam van « Buffalo Bill’s Wild West Show ».
Men moest tot 27 oktober 1905 wachten om in de stad Nîmes de om de oren fluitende kogels van deze cowboys te horen. Onder de toeschouwers was een zekere markies uit de Camargue, Folco de Baroncelli, stichter van de « Nation Gardianne » oftewel de « natie van veehoeders ». Deze aan lager wal geraakte en koeherder geworden aristocraat was een absolute fan van avonturen. In zijn jeugd verslond hij avonturenboeken, die bij hem ook de interesse voor indianen opwekten. Hoewel hij er in Nîmes niet in slaagde om persoonlijk kennis te maken met Buffalo Bill, ontmoette hij er wel Joë Hammam, een jonge Franse ruiter in de show van Buffalo Bill. De markies nodigde de jonge stuntman uit om naar de Camargue te komen, die daar arriveerde met de filmproducer Jean Durand. Zij namen er gedrieën hun eerste avonturenfilm op: « Sur le sentier de la Guerre » oftewel « op oorlogspad ».
Baroncelli voerde de Camargue ten tonele. Aan hem danken wij de traditionele kostuums van de veehoeders te paard in de Camargue. Hij werd daarbij geïnspireerd door het vest van Engels fluweel van één van zijn vrienden. Voor Folco de Baroncelli had deze folklore als doel de veehoeder te paard in een ridder van moderne tijden te veranderen. Gehecht aan de identiteit van de Zuid-Franse aarde droomde hij ook van autonomie. Als overtuigd monarchist dacht hij dat het zuiden zich van Frankrijk kon afscheiden. De revolutie van de wijnbouwers van de Languedoc in 1906 was een buitenkans voor deze vroegere aristocraat. Hij wilde de wijnbouwers verenigen, die volgens hem hun wijnbouwers-identiteit na de periode van de phylloxéra (een ziekte die vrijwel alle wijngaarden doodde) hadden verloren. Hij stelde een nieuwe identiteit voor in de geest van de « Nation Gardianne » gebaseerd op het model van de « Wild West Show » van Buffalo Bill. Vroeger waren het alleen de inwoners van de Languedoc die zich lieten zien in de arena’s en de « férias », de dorpsfeesten die door de ruitertoernooien volledig van sfeer veranderden. Baroncelli is de uitvinder van de huidige folklore van de Camargue. De echte geschiedenis van de Camargue, die van de zoutwinning en rijstverbouw, interesseerde hem niet en beetje bij beetje namen stieren en veehoeders te paard de rol van de rijst en het zout over: een nostalgische visie die de industriële moderniteit verjoeg. Baroncelli slaagde erin de mythe waarvan hij altijd had gedroomd tot leven te brengen.
Met de klimaatverandering ziet het er slecht uit voor de Camargue. Mocht men met vakantie naar Frankrijk gaan, bewonder dan dit unieke gebied met zijn folklore en vergeet daarbij niet het museum van de Camargue in Arles te bezoeken.
Geschreven in mei 2022
Het Franse doemdenken
Vanwaar dat Franse doemdenken? Natuurlijk zijn er de nodige zaken in Frankrijk die niet genegeerd moeten: een staatsschuld van bijna 113% van het BBP, het grootste handelstekort sinds twintig jaar, een ernstiger teruggang van de industriële sector dan elders, wat de economische en sociale kwetsbaarheid versterkt, een onderwijssysteem dat internationaal steeds lager gekwalificeerd wordt… Maar anderzijds heeft Frankrijk beter dan veel andere landen de coronacrisis doorstaan: de werkloosheid daalt voortdurend, het BBP heeft het niveau van voor de crisis teruggevonden, de inflatie is een stuk minder dan bijvoorbeeld in Engeland, Spanje of Italië, het sociale model wordt door de econoom en Nobelprijswinnaar Paul Krugman de hemel in geprezen, hoewel het door de Engelsen graag als socialistisch wordt aangeduid. Vanwaar dan dat Franse doemdenken? Vanwaar de moeilijkheid voor Fransen om wat objectiever naar zichzelf te kijken? In internationale klassementen wordt Frankrijk te midden van de ontwikkelde landen vrijwel altijd beschreven als het land waar het gevoel van welzijn voortdurend het slechtst is.
Daniel Cohen, president van de Economische School van Parijs, schreef dat de oorsprong van deze trieste passie, van dit Franse ongeluk dat altijd ernstiger is dan elders, verklaard kan worden uit een zeer laag intermenselijk vertrouwen. En dat geldt te meer voor het electoraat van de « Rassemblement National » van Marine Le Pen. Dit wantrouwen dat steeds weer opduikt in opiniepeilingen, verslechtert de verhouding tot de ander, is oorzaak van conflicten, verslechtert de burgerzin, het samenleven en aansluiting bij instituties en bij de politiek. De oorsprong? « Een gebrek in Frankrijk aan tussenliggende bemiddelingsorganisaties, aan verenigingen: een sociale laag waar de maatschappelijke intelligentie zich moet uitdrukken, » zegt Cohen, die een maatschappij beschrijft die niet in staat is zich horizontaal in te denken. Een constatering al in 1976 gemaakt door Alain Peyrefitte, politicus/diplomaat/schrijver, in zijn boek « Le Mal Français »: een portret van een ziek Frankrijk te wijten aan haar politieke en administratieve centralisme. Deze afwezigheid van tussenliggende en bemiddelende structuren brengt de Fransen ertoe hun welzijn te zoeken in geld, analyseert Cohen, « vandaar een grotere afhankelijkheid dan elders van materiële rijkdom voor het eigen welzijn ». Vandaar ook een « bijzonder lijden » wat betreft de kwestie van koopkracht, zoals in de presidentiële verkiezingscampagnes duidelijk werd.
Dit extreem hiërarchische karakter van de machtsuitoefening – nu ook door Macron – die je in alle delen van de Franse maatschappij tegenkomt, is de erfenis van « twee fundamenteel verticale machten: het absolutisme en de katholieke kerk », aldus Cohen. « Die erfenis heeft ons niet voorbereid op een post-industriële maatschappij waar horizontale relaties noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld tussen wetenschappers en industriëlen, hoge ambtenaren en burgemeesters… » Het heeft geresulteerd in een tegenstrijdige verhouding met het gezag: « De Fransen hebben er een hekel aan en toch stelt het ook gerust ». Bij deze politieke erfenis voegt zich het trauma van de Tweede Wereldoorlog, schrijven Yann Algan en Pierre Cahuc in « La Société de Défiance » (éditions Rue d’Ulm, 2007). De Fransen zouden volgens de auteurs collectief het vertrouwen in zichzelf verloren hebben met de nederlaag en de zwarte jaren van collaboratie met nazi-Duitsland. De auteurs beschrijven de periode van de wederopbouw als geobsedeerd door « de oude kwade geesten van het monarchisme en het bonapartisme waarvan men zich in de Derde Republiek bevrijd had », daarbij de constructie aanstippend van een « dirigistische en corporatistische staat », daarbij tussenliggende, bemiddelende organisaties negerend die « alleen maar de burgerlijke maatschappij zouden verstikken en het wantrouwen zouden voeden richting de publieke sfeer en de elites ».
Anderen, zoals de historicus Lucian Boia, zien veel oudere wortels in dit Franse fatalisme, met name in de demografische neergang van het Franse platteland in de negentiende eeuw. « De angst van de neergang is daarin verankerd, » aldus de econoom Jean Pisani-Ferry. « Deze demografische teruggang en daarna de industriële revolutie, gemarkeerd door de steeds grotere macht van Engeland en vooral van Duitsland, werd een Franse obsessie gedurende de hele negentiende eeuw ».
Frankrijk, dat, zoals de vroegere Franse minister van buitenlandse zaken Hubert Védrine terecht formuleerde, een middelmatige mondiale invloedrijke macht is geworden, leeft in de nostalgie van zijn voorbije grootheid. De historicus Robert Frank, auteur van « La Hantise du déclin » (Berlin, 2014), is ervan overtuigd dat de Fransen er een zekere moeilijkheid van hebben bewaard « om in hun eigen gedachten en toespraken een middenweg te vinden tussen arrogantie en gedeprimeerd zijn ».
Geschreven in mei 2022