Het verheffingsideaal en de maatschappelijke tweedeling

Civis Mundi Digitaal #124

door Erik Jansen

Bespreking van Kees Vuyk, Oude en nieuwe ongelijkheid, over het failliet van het verheffingsideaal. Klement, 2017.

 

We leven in een meritocratische samenleving waar de meest begerenswaardige posities zijn weggelegd voor mensen met aanleg en talent. Het onderwijssysteem helpt al enkele generaties de meest talentvolle leerlingen uit de bevolking de weg te wijzen via het hoger onderwijs naar de best betalende posities. Waar de universiteiten voorheen alleen voor de hogere standen waren weggelegd, zijn deze door studiefinanciering in de afgelopen decennia ook bereikbaar geworden voor de andere bevolkingsgroepen. Dat betekende dat de talentvolle kinderen verhuisden naar de universiteitssteden en daar veelal bleven wonen. Ze namen de cultuur van de moderne samenleving over, vonden ook partners in die nieuwe kringen, en vervreemdden van hun afkomst. Hun ouders en voormalige buurtgenoten bleven achter in de dorpsgemeenschappen en oude wijken, die de potentieel dragende figuren van de toekomst node gingen missen.

Waar in vroeger tijden de maatschappelijke ongelijkheid door geboorte een gegeven was (de oude kloof), maar iedereen wel gebonden was aan zijn lokale gemeenschap, daar is nu een tweedeling gegroeid tussen het deel van de bevolking dat hoger opgeleid is en het deel dat lager opgeleid is (de nieuwe kloof). Tevens zijn ze geografisch en cultureel gescheiden geraakt. De meer kosmopolitische cultuur van de hoger opgeleiden botst met de traditionele cultuur van de ‘achterblijvers’. Economisch gaat het de hoger opgeleiden voor de wind, terwijl de achterblijvers geen voortuitgang bespeuren in hun inkomen, en op de woningmarkt buitenspel dreigen te raken. Dit alles leidt tot een toenemende onvrede bij de achterblijvers, een onvrede die zich uit via de populistische partijen. In dit boek zoekt Kees Vuyk (1952), voormalig hoofddocent geesteswetenschappen aan de Universiteit Utrecht, naar een recept om deze nieuwe kloof te overbruggen.

 

Ideaal van volksverheffing

Voor de bron van de nieuwe tweedeling wijst Kees Vuyk naar het ideaal van de volksverheffing. Hoe mooi was het niet dat iedereen “gelijke kansen” kreeg in de maatschappij op basis van verdienste en niet meer afhankelijk zou zijn van afkomst of geboorte. Zowel de liberale, confessionele als sociaaldemocratische partijen hebben zich daar generatielang hard voor gemaakt. Het onderwijs heeft er vervolgens alles aangedaan om de meest talentvolle leerlingen de weg omhoog te wijzen. Als ouders of omstandigheden niet meewerkten, dan was er altijd wel een hoofdonderwijzer of pastoor die de ouders overtuigden hun kind alsnog naar de middelbare school te sturen.

Marjolein Moorman beschrijft in haar boek Rood in Wassenaar [1], hoe ze opgroeide in een PvdA-gezin in Wassenaar dat moest sappelen om rond te komen, en hoe ze via het Rijnlands Lyceum waar verder alleen maar ‘kakkers’ opzaten, naar de universiteit kon gaan en zich nu als wethouder in Amsterdam kan inzetten voor de kansengelijkheid van de kinderen uit arme wijken, zoals ook zichtbaar was in de TV-serie Klassen [2]. Op zich is dit lovenswaardig en zeker voor de kinderen met een immigratie achtergrond een welkome steun.

Het is voor Kees Vuyk echter de vraag of dit verheffingsideaal, dat zo succesvol was in de afgelopen vijftig jaar, ook de komende jaren nog zal werken. Er is al eerder, eind jaren vijftig, kritiek geuit op het verheffingsideaal door Michael Young, die in The Rise of the Meritocracy [3] een satire gaf van dit “ideaal” met de boodschap dat “gelijke kansen” wel eens tot zeer ongelijke en onwenselijke uitkomsten zouden kunnen leiden en uiteindelijk tot grote maatschappelijke onvrede. Tsjalling Swierstra en Evelien Tonkens pakten dit thema ook op in hun zeer lezenswaardige artikel De schaduwzijde van de meritocratie, de respectsamenleving als ideaal [4], waarbij ze ingaan op de gevoelens van disrespect die bij de verliezers zullen opkomen. In Diplomademocratie [5] beschrijven Mark Bovens en Anchrit Wille hoe de hoger opgeleiden de politieke partijen hebben overgenomen en hoe de lager opgeleiden uit de Tweede Kamer zijn verdwenen. Michael Sandel herneemt deze thema’s in zijn recente boek Tyranny of Merit [6]. Zie ook de bespreking van dit boek in CM#106 en CM#107.

Dus het principe van ‘gelijke kansen’ leidt tot een ratrace waarbij de winnaars (de hoger opgeleiden) alle voordelen (interessant werk, goed inkomen, goede huisvesting) verkrijgen en de lager opgeleiden met een gevoel van rancune en disrespect blijven zitten. Kees Vuyk is het met die kritiek eens, maar wil daarbij nog waarschuwen dat de beoogde verdienste voor een groot deel gebaseerd is op intelligentie, en dat die intelligentie mogelijk niet langer gelijkmatig verdeeld blijft over de bevolking. Dit argument (de erfelijke component van intelligentie) was ook al naar voren gebracht door Warna Oosterbaan in de NRC van 18-19 februari 2017 [7]. Ik noemde zelf dit argument ook bij de bespreking van het boek van Michael Sandel in CM#107 [8].

 

Nature of nurture

Waar gaat het om? Het onderwijs selecteert leerlingen op basis van talent of aanleg. Een deel van die aanleg kan omschreven worden als intelligentie zoals die via cijfermatige en talige puzzeltjes gemeten wordt met IQ-testen en Cito-testen. Ondanks deze simpele vorm van meting blijken die scores goed voorspellend te zijn voor het latere schoolsucces. Toch blijkt uit onderzoek dat kinderen van ouders met een hogere opleiding, een grotere kans hebben toegelaten te worden tot de middelbare school dan kinderen uit andere milieus, bij overigens gelijke aanleg. Er zijn dus meer factoren in het spel, onder andere de steun en begeleiding van de ouders. Alle reden dus om die ongelijke kansen zoveel mogelijk te ondervangen door kinderen uit lagere milieus in een eerder stadium meer ondersteuning te bieden (bv. bij de taalverwerving).

Naast de verschillen in opvoeding en begeleiding is het echter ook de vraag of de intelligentie wel gelijkmatig verdeeld is over de bevolking en of die zich niet concentreert in de gezinnen van de hoger opgeleiden. In de afgelopen decennia is de selectiezeef van het onderwijs nu een aantal keren door de bevolking gehaald. Hoogopgeleide ouders van nu zijn eerder uitgeselecteerd en veelal getrouwd met een partner met een soortgelijk opleidingsniveau. Daardoor zijn kinderen uit die kringen niet alleen in het voordeel van een betere omgeving en opvoeding, maar mogelijk ook van een gunstiger erfelijke aanleg.

 

Segregatie van intelligentie

Naar men moet aannemen was de intelligentie vroeger redelijk gelijk verdeeld over de bevolking. Men werd geboren in een dorp of op een boerderij en bleef daar wonen en werken. De sociale en geografische mobiliteit was gering of geheel afwezig. Intelligentie was bij sommigen wel in aanleg aanwezig, en men zocht natuurlijk ook naar een partner van vergelijkbaar niveau, maar men kon zich nog niet volledig ontwikkelen via een opleiding, of zich onttrekken aan zijn milieu. De traditionele gemeenschappen, of het nu dorpen zijn of oude wijken, boden overigens voldoende alternatieven in de vorm van kerk, vakbond, muziekverenigingen of ander sociaal werk om zinvol en nuttig bezig te zijn.

Door het openstellen van het hoger onderwijs voor de talentvolle leerlingen én door de toegenomen sociale mobiliteit en de toegenomen werkgelegenheid in de industrie en dienstensector, en de afnemende werkgelegenheid in de oude ambachten en het boerenbedrijf, zijn de traditionele verbanden echter vervallen en vertrokken de talentvolle leerlingen naar de steden, terwijl de anderen achter bleven. Dat maakte het leven voor die achterblijvers er niet eenvoudiger op, waardoor ook hun kinderen nu nog moeilijker dan voorheen de weg naar de middelbare school vinden. Robert Putnam [9] geeft als voorbeeld dat 60% van de kinderen in de VS met laagopgeleiden ouders in een eenoudergezin opgroeit, tegen 20% bij hoger opgeleide ouders. Veel van die kinderen maken net highschool af en maar weinigen halen een bachelor diploma.

 

Erfelijkheid intelligentie

Als de bevolking na één of twee generaties door opleiding en werkkring gesplitst is in een hoger opgeleid deel en een lager opgeleid deel, dan zullen volgens Kees Vuyk de kinderen van de hoger opgeleide ouders vermoedelijk een hoger gemiddeld intelligentiepeil hebben dan de kinderen van lager opgeleide ouders. Kees Vuyk brengt het voorzichtig, maar vindt dat het geen taboe mag zijn om de erfelijkheid van intelligentie te benoemen. Daarmee is niet iedereen het eens. Zo verwijt Bert Oosterbeek [10] hem zelfs “sociaal darwinisme”, een wel heel denigrerende kwalificatie. Het argument is dat er tot nog toe geen specifieke genen gevonden zijn die verband houden met intelligentie.

Verder is de genenpopulatie van ieder individu heel gevarieerd, zoals ook verwacht mag worden uit evolutionair oogpunt om een stabiele populatie te behouden. Twee ouders met beide een hoge intelligentie kunnen vanwege hun zeer verschillende genenpoel dan ook zeer wel minder intelligente kinderen voortbrengen en omgekeerd kunnen minder intelligente ouders ook intelligente kinderen voortbrengen. Dit onderschrijft Kees Vuyk echter ook. Bert Oosterhout vergist zich vervolgens in de intentie van de schrijver: het gaat hem niet om een bewuste vorm van ‘kunstmatige selectie’ op basis van gewenste combinaties van erfelijke eigenschappen, waar inderdaad meerdere generaties voor nodig zijn om tot expressie te komen, maar om de uit-sortering op basis van onderwijs op zich. Je hoeft denk ik niet blind te zijn voor het feit dat na segregatie van de samenleving op basis van opleiding, de intelligentie mogelijk niet meer gelijkmatig verdeeld blijft. Op uitzondering na dan van groepen die nog niet door de onderwijsmolen heen zijn geweest, zoals nieuwe immigranten.  

 

Verval van gemeenschap

Het gaat Kees Vuyk overigens niet zozeer om de verschillen in aanleg die ontstaan binnen de twee groepen, dwz. de afroming van intellect en talent bij de ene groep ten gunste van de andere groep, maar vooral om de fysieke en culturele verwijdering tussen die groepen. Waar men vroeger op elkaar aangewezen was en voor elkaar zorgde, daar is men nu uit elkaar gegroeid. Het maatschappelijk weefsel is uit elkaar getrokken, mede door het vertrek van de talentvolle burgers die de trekkers van de lokale organisaties hadden kunnen zijn. Dit alles ten nadele van de groep die elke hulp en support goed kan gebruiken, maar nu geen steun meer heeft in de directe omgeving om hen te helpen met het invullen van formulieren of het adviseren bij de opvoeding van hun kinderen. De stap naar professionele hulp van de overheid is ook niet eenvoudig, als die al beschikbaar is. De samenleving is  te ingewikkeld geworden voor gewone mensen en de menselijke maat is steeds meer op de achtergrond geraakt. Lager opgeleiden raken daardoor eerder de weg kwijt, met alle gevolgen van dien voor hun kinderen.

Kees Vuyk komt niet met echte oplossingen. Het blijft bij het verzoek dat de politici zich wat minder als managers te ontpoppen en meer als politieke leiders die visie uitstralen en de bevolking kunnen overtuigen dat er naar hen omgekeken wordt. De suggestie voor een basisinkomen en meer vrijetijd is natuurlijk prima, maar dat gaat de tweedeling niet verminderen en het populisme niet de wind uit de zeilen nemen.

 

Technologische ontwikkelingen

Kees Vuyk legt de nadruk hoofdzakelijk op het onderwijs en beschrijft de ontwikkelingen vooral vanuit een sociaalpsychologische invalshoek. Dus er komt veel ontwikkelingspsychologie, cultuursociologie en filosofie voorbij, zoals het thema van de individualisering, opgevat in de geest van de Verlichting als het loskomen van traditionele kaders, en of dat nu wel zo gunstig is voor de gemeenschap. Zo karakteriseert hij de “generatiekloof” uit de jaren zestig als een cultuurstrijd en niet als een autoriteitsconflict.

Heel kort worden maar de technologische en economische drijfveren genoemd, zoals de schaalvergroting van de industrie, de groei van de creatieve industrie, de ontwikkeling van de dienstensector, en de globalisering. Kenmerkend is dat zo’n beetje pas op de laatste bladzijde de IT-revolutie om de hoek komt en hij zich hardop afvraagt waarom we nu allemaal zo nodig onze spullen bij die internetbedrijven moeten kopen, terwijl de middenstand zo’n mooie werkgelegenheid bood voor lageropgeleiden? Ja, waarom luistert iedereen naar Spotify en kijkt iedereen naar Netflix in plaats van op het lokale koor of toneelvereniging te gaan? Niet alle ontwikkelingen worden vooraf gepland en de mensen stemmen ook met hun voeten.

Kees Vuyk merkt op dat de globalisering goed uitvalt voor de hoger opgeleiden en slecht voor de lager opgeleiden, met de suggestie dat het onderwijs hier de akker voor de globalisering al voorbewerkt heeft. Ik denk niet dat we een dergelijke volgorde kunnen aangeven. Het hoger onderwijs was nooit zo gegroeid als de maatschappij zich niet zo ontwikkeld had.

Op zich een interessant boek, dat de Socratesbeker voor het beste filosofieboek van 2018 won, maar het mist wat structuur, kent de nodige herhalingen, en voor de conclusies moeten we eigenlijk naar zijn volgende boek, De feilbare mens. Zie de bespreking elders in dit CM-nummer.

 

Noten

[1[ Marjolein Moorman, Rood in Wassenaar, Ambo Antos, 2022.

[2] Sarah Sylbing en Ester Gould, Klassen, docu, Omroep Human, 2020.

[3] Michael Young, The Rise of the Meritocracy, 1958.

[4] Tsjalling Swierstra en Evelien Tonkens, De schaduwzijde van de meritocratie. De respectsamenleving als ideaal. Socialisme & Democratie, 68, 7-8, 2012. pdf

[5] Mark Bovens en Anchrit Wille, Diplomademocratie, 2014

[6] Michael Sandel, Tyranny of Merit, 2020.

[7] Warna Oosterbaan, Geef lager opgeleiden ook macht en invloed. NRC 18-19 februari 2017. Zie ook commentaar op dit artikel van Toon van Eijk in CM#045.

[8] Erik Jansen, Bespreking in CM#107 van [6].

[9] Robert Putnam, Our Kids: The American Dream in Crisis, 2016.

[10] Bert Oosterhout, Deconstructie Kees Vuyk “oude en nieuwe ongelijkheid”, web.