Civis Mundi Digitaal #124
Bespreking van Kees Vuyk, De feilbare mens, waarom ongelijkheid zo slecht nog niet is. Ten Have, 2019
De verhouding tussen individuele burgers en de gemeenschap heeft in de loop van de eeuwen grote veranderingen ondergaan. Waar in vroeger tijden de grillen van de natuur en het noodlot mensen noodzaakten om binnen lokale gemeenschappen samen te werken en elkaar te helpen, is door de technologische ontwikkeling de noodzaak van onderlinge solidariteit en maatschappelijke taakverdeling sterk afgenomen. Waar het agrarisch en ambachtelijk bedrijf ooit lokaal georganiseerd was (ieder dorp had zijn eigen smid en timmerman) is de economie nu nationaal georganiseerd en maken we grote stappen naar verdere globalisering.
Vroeger was iedereen gebonden aan de lokale gemeenschap, zowel voor zijn praktische werkzaamheden, als ook voor zijn culturele en intellectuele liefhebberijen, al of niet in kerkelijk verband. Door de industriële schaalvergroting en door de specialisatie in opleidingen zijn de carrières en woonbestemmingen van mensen uit elkaar gaan lopen. De hoger opgeleiden zijn naar de steden getrokken en hebben in de traditionele gemeenschappen van hun ouders een intellectuele leegte achtergelaten [1]. Daar merken ze dat de dragende figuren binnen hun gemeenschapsorganisaties (kerken, verenigingen, vakbonden, politieke partijen) verdwenen zijn. Iedereen is nu meer op zichzelf aangewezen, niet alleen voor het werk – waar met technische middelen nog wel een mouw aan te passen is – maar ook voor onderlinge zorg en solidariteit. Het is duidelijk dat de nationale overheid daar niet altijd adequaat op kan inspringen met professionele hulp.
In dit boek stelt Kees Vuyk de vraag of we niet de lokale gemeenschap moeten herwaarderen en eventueel herstellen. Hij pleit o.a. voor kleinschalige gemeenschappen (‘parochies’) waarbinnen onderlinge zorg en bijstand geregeld zijn. Daarnaast behandelt hij vanuit filosofisch oogpunt het thema van de individualisering aan de hand van een aantal thema’s: (1) ieder mens is kwetsbaar en feilbaar, (2) scheiding van hoger en lager opgeleiden leidt tot rancune en populisme, (3) cultuur zou samenlevingsbreed moeten zijn.
De feilbare mens
Door de technologische ontwikkelingen is de mens meer los komen te staan van de natuur. We leven in een ‘cocon’ van technologie dat ons verwarmt, voedt en verplaatst. Wij zijn steeds meer het contact met de natuur verloren en zijn ontvankelijker geworden voor de invloed van (sociale) media en reclame. De mens is vanuit zijn eigen aard tamelijk ‘lui’ en laat zich dus liever rijden dan dat hij zelf loopt of fietst. De mens heeft ook volgens Daniel Kahnemann [2] twee denksystemen: systeem 1 dat op de automatische piloot werkt en routinematig beslissingen neemt, en systeem 2 dat ingezet kan worden voor het oplossen van complexe en uitdagende problemen. Dit tweede systeem kost echter veel moeite en als het even kan verkiezen we de routines van systeem 1. Dat is ook vanuit evolutionair opzicht logisch, want we zouden niet ver komen als we iedere routinehandeling zouden onderwerpen aan een kritische evaluatie.
Echter van tijd tot tijd is de inzet van het tweede systeem nodig, al was het maar om te voldoen aan de vragen van de bureaucratie die ons omringt. Vergelijk het verrichten van een routinematige betaling (systeem 1) met het aanvragen van een uitkering of inkomenstoeslag (systeem 2). Een groot deel van de bevolking is slecht in staat om met formulieren om te gaan, en is afhankelijk van andere personen in zijn omgeving die meer vertrouwd zijn of intellectueel beter toegerust om ingewikkelde vragen te beantwoorden. Helaas ontbreken die personen in toenemende mate in de omgeving van de lager opgeleiden die wel met elkaar verkeren, maar geen andere aanspreekpunten meer hebben met een ruimere culturele en intellectuele bagage. Ook in culturele zin vallen mensen terug op systeem 1 en kiezen voor simpel vermaak van de commerciële zenders en voor simpele slogans van de populistische partijen. Een politieke discussie op de publieke omroep gaat ze al snel boven de pet en ze houden het liever bij een gesprek met vrienden en kennissen.
Ongelijkheid
Door de eeuwen heen is er altijd veel ongelijkheid geweest, rangen en standen, maar de mensen leefden bij elkaar in gemeenschappen en waren op elkaar betrokken. De christelijke leer bevestigde dat ieder mens in wezen gelijk was voor zijn Schepper. Ondanks het feit dat iedereen een andere rol had, was er dus een grondhouding van verbondenheid en gelijkheid. Met de Verlichting kwam de individualisering echter centraal te staan: de mens moest zich bevrijden van de knellende banden van traditie en geloof, en moest zijn eigen lot in handen nemen.
Met het liberalisme kreeg die individualisering ook politiek alle vrijheid: de mens was autonoom en bepaalde zelf zijn eigen leven. Echter, met het verbreken van de gedeelde sociale verbanden, kwamen er ook mensen alleen te staan die daar niet specifiek om gevraagd hadden en ook niet in staat waren voor zichzelf te zorgen. Volgens Kees Vuyk geldt dat niet alleen voor kwetsbare, oudere mensen, maar is ieder mens op een zeker moment afhankelijk van anderen. Daarnaast is het voor hoger opgeleiden ook wel eens goed om met de handen bezig te zijn en niet alleen met het hoofd. Door in het onderwijs de schooltypen meer te mengen zouden leerlingen via gezamenlijke sport, cultuur en handarbeid ook meer onderlinge waardering en begrip kunnen oogsten. De grote opgave voor het klimaat die ons de komende decennia te wachten staat, is hopelijk een goede aanleiding voor meer onderlinge betrokkenheid, waarbij de verschillen in aanleg en praktische vaardigheden weer een meerwaarde kunnen hebben (vandaar de ondertitel: Waarom ongelijkheid zo slecht nog niet is).
Cultuur
Niet alleen door arbeidsdeling en mobiliteit zijn mensen uit elkaar gegroeid. Ook cultureel bieden de moderne media zowel hoog- als laagwaardige culturele uitingen en is de lokale behoefte aan eigen muziek en toneelbeoefening afgenomen. Dat leidt niet alleen tot verlies van ‘verbinding’, die nog wel in de cultuurnota’s wordt genoemd als rol van de cultuur, maar in de praktijk al lang niet meer zo werkt, want iedereen heeft zijn eigen zender en zijn eigen ‘playlist’. De cultuur is verbrokkeld geraakt en ieder zoekt op internationaal niveau naar iets van eigen voorkeur en vermijdt zo de confrontaties en drama’s die echte kunst kan bieden: kunst die mensen aan het denken zet over hun eigen leven, over lot en noodlot, over zonde en genade, en over algemene vragen van het leven.
Een tweede functie van kunst is het vormgeven aan verliefdheid. Juist door sociale contacten vinden ‘gebeurtenissen’ plaats die de routine van iedere dag op zijn kop kunnen zetten. Of het nu een echte verliefdheid op een persoon is, of een ingeving of een ideaal dat motiveert en inspireert, het zijn deze events die meerwaarde geven aan het leven. Om Vuyk te citeren: ”Deze gebeurtenissen kunnen mensen inzicht geven in zichzelf en hun leren dat ze geen unieke individuen zijn die het zelf moeten maken, maar feilbare mensen, in vele opzichten beperkte en kwetsbare dieren, die zich echter van hun feilbaarheid bewust kunnen worden en inzien dat ze elkaar nodig hebben – met in achtneming van hun aller afhankelijkheid van de natuur” (p. 215).
Ter afsluiting
Het thema individualisering biedt Kees Vuyk een veelheid aan motieven, die op zich interessant zijn, maar helaas niet tot een heldere conclusie leiden. Net als in zijn vorige boek [1], wordt de rol van de technologie wel genoemd, maar niet onderkend als de belangrijkste drijfveer van de maatschappelijke ontwikkelingen. De problemen worden vanuit de sociale wetenschappen benaderd en daar worden ook de oplossingen gezocht: meer sociale interactie, meer onderlinge banden, gemeenschappelijk onderwijs, buurtzorg, etc. Vrijwillige deelname aan buurtcollectieven zoals Kees Vuyk voorstelt zullen we vermoedelijk niet hoeven te verwachten. Misschien dat we nog wat ‘hofjes’ kunnen creëren voor alleenstaande ouderen?
Te weinig wordt onderkend dat ook de lager opgeleiden in de ban zijn geraakt van het liberalisme en de persoonlijke autonomie: “ik bepaal zelf wel hoe ik wil leven”. Dus het is de vraag of men wel geholpen wil worden. Om meer gemeenschap te krijgen zal men de liberale geest weer terug in de fles moeten zien te krijgen. Of de politieke discussie rond het klimaat dat gaat opleveren, is afwachten.
Noten
[1] Zie ook de bespreking van het boek Oude en nieuwe ongelijkheden, elders in dit CM-nummer.
[2] Daniel Kahnemann, Ons feilbare denken, vert. van Thinking fast and slow, 2011.
Helaas maakt Daniel Kahnemann het ons niet erg makkelijk door de ongelukkige benaming van de twee systemen: systeem 1 (fast) en systeem 2 (slow), waardoor ook Kees Vuyk op p. 133 in de war raakt. Daar beschrijft hij het gedrag van politici die de waan van de dag volgen en gedachteloos populistisch praat te berde brengen: “Ze vallen dan terug op de snelle en gemakzuchtige procedures van systeem 2: oordelen bij associatie, lastige vragen vervangen door eenvoudige en in het algemeen niet verder kijken dan hun neus lang is”. Hier wordt waarschijnlijk systeem 1 bedoeld. Kortom, de mens is inderdaad feilbaar.