Nihilisme bij Oostenrijkse auteurs aan het begin van de 19e eeuw

Civis Mundi Digitaal #124

door Piet Ransijn

Bespreking van Filosofie-Tijdschrift Nr. 3 mei/juni 2022 Nihilisme: lessen uit de Donaumonarchie. Uitg. Gompel en Svacina, Antwerpen

 

 

 

https://www.wyniasweek.nl/het-westen-was-het-beste-maar-lijdt-aan-stagnatie-en-verval-4/ 

Inleiding: nihilisme, verval van waarden en parallellen met nu

“Friedrich Nietzsche heeft met zijn werk enorme invloed gehad... vooral in de literatuur van de vroege twintigste eeuw en het interbellum... Het positivisme bevolkte de universiteit.” Daar kwam hij pas later aan de bak, mede dankzij Heidegger, Jaspers en Foucault. Die komen hier niet aan de orde. Het gaat hier om Oostenrijkse schrijvers: Hermann Broch en Robert Musil, Georg Trakl en Franz Kafka. Zij zijn beïnvloed door Nietzsche’s nihilisme. “Deze en andere schrijvers uit Midden-Europa staan centraal in dit nummer... [Duitse] auteurs als Thomas Mann, Gottfried Benn en de gebroeders Jünger komen hier niet aan de orde.”

“Nihilisme betekent eenvoudigweg dat de hoogste waarden hun waarde hebben verloren en dat de mens zichzelf niet langer kan rechtvaardigen. Er bestaat geen consensus meer over wat de mensen bindt... Er ontstaat een waardenleegte... In de ogen van Broch ontstaat het fascisme door het onvermogen het verval van de waarden aan de orde te stellen” (p2)

Er zijn parallellen met nu. “Politieke beslissingen kunnen niet meer op een voor allen verbindende wijze worden gerechtvaardigd. Men schrikt voor dit inzicht terug en vlucht in nationalisme en geweld. Slechts enkele vooraanstaande schrijvers doorzien dit gebeuren en proberen er alternatieven voor te bedenken... Iedereen heeft gelijk maar niemand weet hoe het verder moet. Niemand weet het, maar iedereen weet het beter. In onze situatie is het goed om te beseffen dat Europa dit eerder heeft meegemaakt en om aan te knopen bij de auteurs die toen het nihilisme in hun tijd hebben doorzien... Dit themanummer is bestemd voor mensen die de realiteit niet meer begrijpen... en die overeind moeten zien te blijven in een wereld die steeds vreemder wordt.” (p4). Een wereld die door genoemde auteurs wordt beschreven en herkenning kan oproepen.

 

 

Franz Kafka en Giorgio Agamben 

Uitgeslotenen bij Kafka en Agamben

Klassicus en filosoof Anton Simons vergelijkt het werk van de Italiaanse filosoof Agamben met de roman Het slot van Kafka over K, een vage amtenaar in een soort ‘uitzonderingssituatie’. “Het machtsspel, de verdeling van de ambtenaren over de sporten van de hiërarchische ladder, speelt zich af rond allerlei grenzen... Agamben ziet een soortgelijke structuur in de moderne staten. Mensen nemen deel aan de macht als burgers. Maar er zijn ook steeds mensen die van deze burgergemeenschap worden uitgesloten. In het oude Rome werd gesproken van vogelvrije mensen onder de naam homo sacer... Het gaat veelal om mensen die als uitgeslotene juist midden in de samenleving worden opgenomen. Een modern voorbeeld hiervan is het kamp, het concentratiekamp of het asielzoekercentrum... In potentie is iedereen homo sacer. De wetten, die de verdeling tussen insluiting en uitsluiting moeten regelen, kunnen ineens voorlopig wegvallen, ook binnen de democratie. Dit is het geval in de ‘uitzonderingssituatie’, bijvoorbeeld wanneer er gevaar dreigt van een terroristische aanslag of een virus” (p14).

 

 

Kafka werd beïnvloed door Gershom Scholem 

Messianisme en grensvervaging tussen innerlijk en uiterlijk

Bij Kafka lijken de grenzen tussen de innerlijke en uiterlijke wereld, hoger en lager weg te vallen. Agamben typeert dit “als het ‘buiten werking stellen’ van de grenzen, de blokkades, van de verhalen die worden verteld over grenzen tussen innerlijk en uiterlijk, het hogere en het lagere” (p15). Hij neigt naar het joodse messianisme, waarbij iets dergelijks ook zou gebeuren: een innerlijke bezieling wordt in de buitenwereld geprojecteerd.

“Opvallend is dat Agamben voor het recht dat niet meer wordt gepraktiseerd de term ‘buiten-werking-stelling’ gebruikt” (p16). Dat zou gebeurd zijn bij het messianisme van het oorspronkelijke Christendom dat de Romeinse wet door geloof vervangt of buiten werking zou stellen. Zijn centrale vraag luidt: “Hoe moeten we handelen in het zicht van de grote politieke problemen van deze tijd?” Onze tijd sinds de wereldoorlogen zou worden gekenmerkt door “het failliet van het vooruitgangsdenken” (p16,17).  Agamben spits dit toe op mensen in uitzonderingssituaties, zoals vluchtelingen, die vaak voor een oorlog of voor armoede en uitzichtloosheid op de vlucht zijn. Wat recht(en) betreft bevinden zij zich in een uitzonderlijke situatie.

 

 Toespitsing op het dagelijks leven

Bovenstaande vraag spitst Agamben aldus toe op het werk van Kafka: ”Wat kunnen we uit de verhalen van Kafka halen voor ons leven van alledag, de plaats en tijd waar we ons bevinden, voor ons leven zoals we dat leven?” Bijv. het verhaal Voor de wet over “hoe een man van het land toegang zoekt tot de wet.” Er staat een bewaker voor de poort naar de wet, waardoor de wet buiten werking is (gesteld). In Het proces staat een vergelijkbaar verhaal. Wachten tot de poort opengaat of sluit zou een vorm van messiaans handelen zijn, waarop de wet niet van toepassing zou zijn of geen vat heeft. Wachten is een passieve daad. Het lijkt een doelloze bezigheid.

“Deactiverend handelen is zeker een vorm van messiaans handelen”, een “nihilistische variant” (p19). Het wordt ook vergeleken met de terugkeer naar alledaags handelen, het dagelijks leven, waar het uiteindelijk om gaat. Dagelijkse handelingen “die zo vaak worden gezien als privé, nietsig, of blokkades van politiek handelen, vallen samen met ons leven, ze vormen de kern van de gemeenschap in aankomst” (p19). Leven en levensdoel vallen dan samen. Er is geen ander doel dan (de liefde voor) het leven zelf. Het lijkt op Nietzsche’s antwoord op het nihilisme, amor fati, de liefde tot het levenslot (zie CM 121).

Onderstaand gedicht van Georg Trakl sluit aan bij mensen in een uitzonderingssituatie.

 

Portret van Georg Trakl door Daniel Winner https://images.saatchiart.com/saatchi/402789/art/2026535/1138714-HSC00001-7.jpg

 

Georg Trakl, Een winteravond 

Wanneer de sneeuw op het raam valt

En de avondklok lang luidt,

Is voor velen de tafel gedekt

En het huis op orde gebracht.

 

Menig zwerver

Komt op donkere paden bij de poort.

Goud bloeit de boom van de genade op

Uit het koele sap van de bodem.

 

De zwerver treedt stil binnen;

Verdriet versteende de drempel.

Dan verschijnt in heldere glans

Op de tafel brood en wijn.

Vertaling: Eric Bolle

 

 

Nietzsches nihilisme in Die Schlafwandler van Broch

Jesse Doornenbal, filosofiedocent en promovendus aan de Universiteit van Leiden, knoopt aan bij de dood van God, die resulteert in waardenverval. Het begint met een resumé van het beroemde aforisme ‘Der tolle mensch’ van Nietzsche.  “Broch... zag in zijn tijdgenoten slaapwandelaars die zonder erbij stil te staan de verschrikkelijkste misdaden plegen. Geldt die titel, slaapwandelaars, niet ook voor ons?” (p3).

“Gods dood behelst de teloorgang van een absoluut en transcendent oriëntatiepunt dat het leven van de mens richting geeft, waaraan hij zin en betekenis ontleent.” Broch typeert de tijd daarna als als een (ongewisse) ruimte “tussen het nogniet en het niet-meer.” Filosofie, cultuur en moraal bieden geen houvast en geen zekerheden meer. “De literatuur kan hierbij helpen,” bij de duiding van de tijd (p21). Die Schlafwandler (1931) dient als voorbeeld. Broch beschrijft daarin het proces van ontwaarding, waarin de mensen steeds dieper in slaap dommelen, waardoor het verval van waarden hen ontgaat.

 

 

De Romantiek als gevoelvolle terugblik, anarchie als opstand 

Verval van waarden in drie fasen: romantiek, anarchie en nieuwe zakelijkheid

Dit verval van waarden beschrijft hij in drie fasen van het einde van de romantiek via anarchie naar nieuwe zakelijkheid. Toenemende welvaart door wetenschap en technologie, democratisering en emancipatieprocessen konden echter het naderend onheil daarna niet afwenden. Nietzsche had “de grote zondvloed van de barbarij” al voorvoeld (p22). De ‘laatste mens’ uit het voorwoord van Also sprach Zarathustra is een voorbeedld van zo’n verdoofde slaapwandelaar, aan wie de tekenen des tijds ontgaan. Ook de mensen op het marktplein aldaar en de mensen in Der tolle Mensch zijn nihilisten, voor wie God al dood is en aan wie het verval van waarden ontgaat.

De romanticus zoekt in gevoelswaarden en “gevoelsconventies... naar een ideaal“ om de betekenisloosheid te ontvluchten”, als een “residu van waardesystemen die in wezen al voorbij zijn, maar waaraan gevoelsmatig nog steeds belang gehecht wordt.”

De anarchist “komt in een wereld getekend door onrecht in opstand” (p23). Het onderscheid in goed en kwaad ontgaat hem (vaak) in zijn fanatisme, dat waarden als het ware vervangt en zijn leven beheerst.

De zakelijke mens zoekt zijn toevlucht in controle door berekenend handelen. In berekenende rationaliteit en nutsdenken verliezen waarden hun zeggingskracht. Het biedt de schijn van de  “zekerheid van een slaapwandelaar”. Zij lijden niet meer aan het verval van waarden omdat zij zoals de laatste mens “het geluk hebben uitgevonden” (p23). De romanticus en de anachist ervaren nog wel het verval en het verlangen naar waarden. 

https://www.digitalekunstkrant.nl/2010/10/28/de-nieuwe-zakelijkheid-van-otto-dix/ 

Waardestelsels en intuïtieve basisaxioma’s

“De mens leeft volgens Broch in waardestelsels, een geheel van waarden dat het handelen van de mens richting geeft en omkadert. Deze waarden zijn rationeel in zoverre de driften, neigingen en affecten (het irrationele) het gedrag niet bepalen” (p24). Ze zijn echter niet in de ratio gegrond, maar in “intuïtieve axioma’s, een ‘waarheidsgevoel’”. (Het bestaan van) God als basisprincipe is bijv. een basisaxioma. Dit is weggevallen omdat het te abstract werd. Logisch denken ging het gevoel domineren, en het streven naar rationeel gefundeerde waarheid ging het waarheidsgevoel overheersen. Dit heeft het proces ingeleid “van een vijfhonderd jaar durende ontbinding van de waarden... Dit is de beweging van platonisme naar positivisme, van de taal van God naar de taal van de dingen”. Het protestantisme, het humanisme, de moderne wetenschap en het individualisme zijn allemaal symptomen van deze ontbinding, van het wegvallen van een absolute grond” (p25).

“Broch maakt een onderscheid tussen een deelwaardesysteem… en het gemeenschappelijk waardesysteem, waarin de verschillende delen betekenis krijgen in een geheel [...bijv] het geloof in de christelijke God. Dit geheel is gefragmenteerd geraakt. De afzonderlijke waardegebieden zijn van elkaar losgemaakt en niet langer in staat ‘een gemeenschappelijk waardesysteem te vormen’” (p25). Economische waarden zijn dominant geworden en hebben in hun netten de mensen verstrikt, die zich onzeker bewegen in een gefragmenteerde wereld.  

Herman Broch 

Op zoek naar naar een grondloze grond en uiteindelijke eenheid

Als antwoord “zoekt Broch naar een Logos, een platoons idee dat opnieuw eenheid kan brengen in de Europese cultuur. Niet een abstracte grond, maar een mystieke eenheid die men herinnert aan de goddelijke vonk die eenieder in zich draagt. Voor Nietzsche is dit slechts romanticisme.” Nietzsche ziet de mensen genoodzaakt hun eigen waarden te scheppen. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Volgens Bloch “moet de mens hiertoe eerst ontvankelijk zijn, ‘als zijn ik uitdooft en zijn grenzen doorbroken zijn’... Ondanks dat de mens in ‘het Niets’ geslingerd wordt, blijft er een vermoeden van een goddelijke waarheid. De grondeloosheid blijkt de onuitwisbare eenheid van de mens te dragen, waardoor hij zich verbonden weet met ‘al wat leven is’”

“Wij weten dat ieder in het diepst van zijn ziel het vonkje draagt en dat de eenheid onuitwisbaar blijft, onuitwisbaar de broederlijkheid van het vernederd mensenschepsel uit wiens diepste angst onuitwisbaar... een goddelijke genade oplicht, de eenheid van de mens die in alle dingen aan het licht komt, over ruimte en tijd heen, de eenheid waarin alle licht van de heiliging van al wat leven is aanvangt” (p26, Broch, Huguenau of de zakelijkheid, p43).

 De huidige tijd

“In hoeverre lijden wij aan het verval? Of is het zo dat de consumptiemaatschappij genoeg afleiding biedt om met Netflix aan zachtjes in slaap te dommelen?” (p26). Vult de consumptie de leegte op en domineert de economie de gefragementeerde waardegebieden? Welk lot hangt er boven ons hoofd als wij luisteren naar milieu- en klimaatwetenschappers, economen over de inflatie en journalisten over de eerste oorlog in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog? “Waar bevinden wij ons?” Dolen we nog steeds rond in een eindeloos Niets, zoals Der tolle Mensch van Nietzsche? Voelen we de adem van de leegte? Of is de ontstellende gebeurtenis van het verval van absolute waarden nog niet tot ons doorgedrongen in onze aanhoudende slaapwandeling en consumptieve verzadiging?

Het volgende fragment uit een gedicht van Georg Trakl lijkt naar de vonk, het licht in ons te verwijzen.

 

Georg Trakl, Gezang van de afgescheidene

 

[...] En een lampje schijnt, het goede, in zijn hart

En de vrede van het maal; want geheiligd is brood en wijn

Door Gods handen, en uit nachtelijke ogen kijkt

Stil je broer je aan, dat hij moge rusten van zwerftochten vol doornen.

O het wonen in het bezielde blauw van de nacht [...]

Want stralender altijd ontwaakt uit zwarte minuten van waanzin

De duldende op de versteende drempel

En iets koel blauws omringt hem geweldig en het stralende einde van de herfst,

Het stille huis en de sagen van het woud,

Maat en wet en de maan beschenen paden van de afgescheidenen.

Vertaling: Eric Bolle 

  

Nationalisme en nihilisme, Musil en Cacciari

Eric Bolle relateert Robert Musil aan Nietzsche, op wiens werk hij is gepromoveerd en aan de Italiaanse filosoof Massimo Cacciari (1944). Musil en Cacciari “brengen het nihilisme in stelling tegen het nationalisme,” dat tegenwoordig met het populisme aan invloed lijkt te winnen. Politiek gezien “betekent nihilisme eenvoudig gezegd dat men er niet meer in slaagt de noodzakelijke politieke beslissingen te nemen op... door een ruime meerderheid gedeelde gronden.” De vergadercultuur leidt tot “gedogen en voortmodderen” (p. ). Men verdringt al vergaderend het nihilisme en gaat eraan voorbij.

“De innerlijke mens staat centraal in Musils grote roman [Der Mann ohne Eigenschaften...]. Deze roman is... een spirituele zoektocht... De hoofpersoon is een erfgenaam van Nietzsche... en de middeleeuse mysticus Meister Eckhart” (p28). Volgens Eckhart moeten wij alle uiterlijkheden laten voor wat ze zijn en “niet bang zijn voor het niets, want het niets is het enige dat leidt tot God... De weg daartoe is het stille gebed waarin wij helemaal niets voor niemand vragen, afstand doen van onszelf en onze eigenschappen.”

Ulrich, de hoofdpersoon van de roman wil niet één worden met God maar met de wereld. Hij wil van zijn identiteit af. “Hij wil naamloos versmelten” (p29). Musil beschrijft een “wonderbaarlijk gevoel van ontgrenzing en grenzeloosheid van zowel het uiterlijk als het innerlijk, dat de liefde gemeen heeft met de mystiek... bevrijd is van het realiseren van doelen... Het nihilisme wordt contemplatief ervaren.” Meditatie wordt genoemd als methode om deze toestand te bereiken, die meestal vluchtig en snel voorbij kan gaan. 

 

Nationalisme

Musil vraagt zich ook af wat tot verbondenheid tussen mensen kan leiden en hoe dat zit met het nationalisme. De nationalistische roes aan het begin van de Eerste Wereldoorlog gaf mensen even een merkwaardig gevoel van nationale verbroedering. Misschien een beetje te vergelijken met een voetbalwedstrijd, de uitspraak indachtig van Rinus Michels ‘voetbal is oorlog’? “Terugblikkend op het jaar 1914 stelt Musil in 1921 een psychisch vacuüm vast... in zijn essay Die Nation als Ideal und Wirklichkeit” (p29). Men heeft het achteloos laten gebeuren.

Een natie is een georganiseerd volk en kenmerkt zich door “een vals wij”. Men betekent niets echt iets voor elkaar. De organisatie ervan is “een bureaucratisch wij”. Bijv. “samen tegen corona”. “Het zoeken naar verbondenheid wordt ongeloofwaardig wanneer men onvoldoende ruimte biedt aan anderen en anders zijn. Natie is een inbeelding.”

De hoofdpersonen van Musil zoeken naar een nieuwe internationale wereldorde. Dat is tegenwoordig ook actueel. Niet slechts het economisch globalisme van het neoliberalisme, maar ook ethisch gezien meer verbondenheid en solidariteit, die tijdens de coronacrisis onder meer overschaduwd werdt door de nationale runs op vaccins. Verbondenheid is voor Musil: “Men wil samen met [de beminde] hem of haar in een opnieuw ontdekte wereld leven.” Het is “een ethische belevenis... Men wordt een ander mens.” (p30).

Cacciari wijst op het belang van Musil nu we worden “geconfronteerd met nieuwe vormen van nationalisme [en...] anti-Europese gezindheid.” “De man zonder eigenschappen slaagt erin zichzelf te bevrijden van het denken in termen van beheersen en toe-eigenen, hij bereikt “de volledige afwezigheid van bezit en van bezitsdwang... En dat geldt ook voor het bezit van de waarheid, hij zoekt asiel in het niets” (p30). Dus niet in de natie. In die zin kan het niets van het nihilisme een tegenwicht bieden tegen nationalisme en identiteitsdenken. Het nationalisme ontwijkt het nihilisme van zonder eigenschappen te zijn.

“Wanneer onduidelijk is waarom wetten worden ingesteld, wetten tegenstrijdig zijn... niet worden uitgevoerd, verliest men het vertrouwen in de politiek” (p31). Er ontstaat politiek nihilisme. Dat is iets anders dan (onpolitiek) bewustzijn van existentiële beperkingen. Oog hebben voor de betrekkelijkheid van de eigen waarheid kan een tegenwicht bieden tegen nationalistische en andere (vooral irrationeel en emotioneel geladen) overtuigingen.

“In de vergadercultuur in Musils roman ontbreekt in Europa de centrale idee die haar tot eenheid moet smeden.” Cacciari ziet in (het omgaan met) verschillen en uitwisseling het kenmerkende van Europa. Daarbij is het belangrijk “elkaars anders zijn te respecteren en de voordelen daarvan in te zien.” (p31). In de Donaumonarchie was er ook ruimte voor verschillen tussen volken. Maar het conflict zou geëscaleerd zijn doordat het te weinig ruimte kreeg. Omgaan met conflicten is een hele kunst, die de Europese naties voordurend noodgedwongen beoefenen in een steeds proberen tot elkaar te komen. Een besef van een diepere, spirituele eenheid, zoals eerder naar voren kwam, zou daarbij ondersteunend kunnen zijn, maar daar gaat de schrijver hier niet op in. De gemeenschappelijke vnl. christelijke, Grieks-Romeinse cultuur naast de verwante autochtone volksculturen gaf ooit een gemeenschappelijke grond. Is daarvan nog genoeg over om voldoende verbondenheid te geven in de fragmentatie, waarvoor alleen economie en politiek geen soelaas beiden?

 

Comparatieve filosofie: over karma

Julie Arends, die een opleiding tot boeddhistisch geestelijk verzorger volgt aan de VU, wijst er op dat “compassie, vergeving, transcendentie en ethiek... integrale termen zijn in het vakgebied van geestelijke verzorging [en...] universeel zijn aan alle religies” (p33). Kunnen dergelijke noties dan ook een basis bieden voor interculturele verbondenheid en nationalisme overstijgen? Deze kwestie uit de vorige bijdrage is bij haar niet aan de orde. Zij gaat in op het begrip karma dat actie betekent, maar vaak wordt opgevat “als een gevolg van vroeger handelen.”

Karma is echter meer dan dat. Het is “ons handelen zelf” en omvat al ons handelen inclusief “de onontkoombare causaliteit die door ons handelen in beweging wordt gezet, [en...] de richting bepaalt waarin ons leven zich ontwikkelt... Onze daden, bepalen ons wezen [...inclusief] de verdichte kluwen van vroegere daden.” Dit impliceert geen fatalisme. “We hebben de mogelijkheid steeds opnieuw onze richting te kiezen... Wat een handeling ‘goed’ maakt, is dat deze tot goede gevolgen leidt (weg van lijden); wat een handeling ‘slecht’ maakt, is dat deze tot slechte gevolgen leidt (meer lijden).” Goed en slecht in de zin van heilzaam of “niet in harmonie met de natuur der dingen... en natuurlijkerwijze tot onprettige gevolgen leiden” (p35,36). Dat wordt intrinsiek door het handelen zelf bepaald, niet door een derde of bemiddelende partij. Iedereen ervaart de werking van karma aan den lijve en in de geest. Dat hoeft een ander niet te vertellen.

“Hunkering, aversie en onwetendheid” leiden tot onjuist handelen. Handelen vanuit tegenovergestelde kwaliteiten zouden leiden tot verlichting. De vruchten van het handelen zouden onontkoombaar zijn als een natuurwet. “De verantwoordelijkheid voor karma ligt volledig bij eenieder” (p36). “In boeddhistisch denken is geen onveranderlijk ‘ik’: er wordt niet uitgegaan van een individuele kern of ziel. Karma is geen entiteit en is steeds in beweging” (p37).

“In het boeddhisme heeft vergeving geen relevantie.” Ook oordelen en veroordelingen spelen een andere rol en hebben een andere betekenis en context dan in westerse tradities. Handelen lijkt veeleer een autonoom proces, waarvan de effecten onontkoombaar zijn, ongeacht vergeving of veroordeling. “De verantwoordelijkheid van de boeddhist is... om met haar eigen karma aan de slag te gaan [...en] een andere richting in te slaan... We nemen er de volledige verantwoordelijkheid voor.”

Vergeving en beoordeling, vooral zelfinzicht, speelt in het boeddhisme echter wel degelijk een belangrijke rol, maar anders dan bij ons. Het vraagt nader onderzoek daar meer over te begrijpen.

Intercultureel onderzoek kan helpen ook de eigen cultuur beter te begrijpen en de interculturele dialoog te bevorderen op weg naar meer wereldeenheid en realisatie van de gemeenschappelijke humaniteit die ons mensen verbindt. 

 

Filosofie van wetenschap en techniek, Een Griekse tragedie; Einstein, Bergson en de Tijd

Dat we “de realiteit niet meer begrijpen... in een wereld die steeds vreemder wordt” (p3) heeft te maken met ontwikkelingen in de moderne fyscia. “Traditionele opvattingen over de orde der dingen,

regelmaat en samenhang, causale wetmatigheden en soms zelfs de alledaagse ervaring. Nu moest eensklaps genoegen worden genomen met een abstracter, volgens sommigen zelfs probabilistisch universum, waarin die orde, samenhang en het houvast van de natuurlijke categorieën minder vanzelfsprekend leken” (p42).

Een en ander komt naar voren in de controverse tussen Einstein en Bergson over de relativiteitstheorie. Het zou hebben geleid tot een verdere fragmentatie van kennis- en cultuurgebieden en het uiteengaan van filosofie en fysica. Grote fysici als Bohr, Einstein, Heisenberg en Pauli, allen Nobelprijswinnaars, waren nog filosofisch onderlegd en bouwden bruggen. Filosofie en metafysica, belichaamd door Bergson, delfden echter het onderspit in de controverse. 

  

Enkel inspiratiebronnen van de schrijfster van het essay 

Filosofie van politiek en cultuur. Half-gecultiveerd terrein: over civilisatie en andere wilde dingen

Linde De Vroey schreef het winnende essay van de jaarlijkse essaywedstrijd van Filosofie-Tijdschrift en het Erasmusfonds. Zij vertelt hoe zij haar heil en toevlucht zocht in de natuur tijdens (lockdowns van) de coronacrisis. Ze ontdekte dat de natuur er niet alleen is in “verre landstreken... onaangetast door de... moderne civilisatie,” maar ook dichtbij op onverwachte plekken om ons heen, zoals “braakliggende terreinen... spoorwegbermen, de randen van akkers” (p46).

“De natuur is dan ook het laatste toevluchtsoord, een plek waar we ons kunnen terugtrekken om onze desillusies in de zogenaamd beschaafde wereld van de mensen te vergeten. Want de natuur kent gevaren, ongemakken, ziekte, pijn en dood, maar niet de achterbakse wreedheid van de mens, noch de verstikkende benauwdheid van het burgerlijke leven. En de natuur heeft haar armen altijd geopend voor hen die, voorbij alle hoop en wanhoop, alleen maar op zoek waren naar een klein beetje troost”.

Dat gold al in de oudheid voor de Griekse zanger Orpheus, de middeleeuwse tovenaar Merlijn en meer recent bij Henry David Thoreau, die in een hut in de bossen ging wonen en daar zijn meesterwerk Walden schreef. “Hij noemde zichzelf dan ook een ‘half-gecultiveerde burger’... in het grensgebied tussen een bestaan in de beschaafde wereld en een bestaan in de natuur” (p47). Geldt dat ook niet voor velen van ons? Kennen wij ook niet een mythisch “verlangen naar een terugkeer naar de natuur,” dat is overgedragen in het paradijsverhaal en andere mythisch verhalen, zoals een Gouden Tijdperk, “de droomtijd van de mensheid”?

“Ons lichaam en ons brein zijn nog steeds geprogrammeerd op een natuurlijke omgeving, en onze ziel wordt telkens weer naar dat buitenleven teruggetrokken. In Losing Eden [2020]... zet de Britse journaliste op een rijtje [dat] alles in onze menselijke constitutie is afgestemd op de natuur” (p48).

De natuur werkt helend en ontspannend, terwijl wij elke dag ook met de (consumptieve) keuzen die wij maken de natuur verder uitroeien. De auteur gaat in op rewilding en “terugkeer naar een ongeciviliseerde toestand [of...] hernieuwde betrokkenheid” met de natuur, die een vorm van beschaving is volgens George Monbiot in Feral: Searching for Enchantment on the frontiers of Rewilding (2013).

Het gaat hem om een combinatie van cultuur en natuur: “de beschaving heruitvinden”, persoonlijke verantwoordelijkheid nemen voor onze levensstijl en ons consumptiepatroon. “Ons lot en dat van de natuur zijn onherroepelijk met elkaar verbonden” (p49). Misschien kan onze verbondenheid met de natuur ook onze onderlinge menselijke verbondenheid weer versterken nu de natuur in toenemende mate wordt belaagd en onze gezamenlijke solidariteit vraagt.