Aarde en milieu

Civis Mundi Digitaal #124

door Jan de Boer

Waarom wij de enige aarde verwoesten die wij hebben
Duurzame landbouw bedreigd: een analyse
Klimaatopwarming: op weg naar een onleefbare wereld
Klimaatopwarming en overlevingskansen
Vijftig jaar internationale topconferenties over het klimaat en fossiele brandstoffen
De mythe van de energie-transitie
Oorlogen en ecologie
Elektrische auto's, maar niet voor iedereen
Elektrische auto's… lang leve de steenkool!

Waarom wij de enige aarde verwoesten die wij hebben

 

Ik heb mij altijd verbaasd hoe, ondanks waarschuwingen, de mensheid omgaat met de klimaatopwarming, de verwoesting van ecosystemen en biodiversiteit, en daarmee haar eigen graf graaft.

Twee Franse neurowetenschappers, Thierry Ripoll en Sébastien Bohler, hebben daar nu los van elkaar in recent gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek het antwoord op gevonden: biologisch determinisme jaagt de mensheid op in een run naar de catastrofe.

De hersens van gewervelde dieren en zoogdieren bezitten diepe cerebrale structuren, waarvan de in het centrum liggende beloningsstructuur het striatum is. Deze zenuwstructuur is verantwoordelijk voor vijf basismotivaties die tot op de dag van vandaag bij de mens werkzaam zijn: eten, voortplanten, het verkrijgen van een sociale status, het minimaliseren van inspanning en het oppikken van informatie. Zij spoort levende wezens aan gevolg te geven aan deze gedragingen die hun kansen op overleving vergroten, zonder daaraan een grens te stellen, en zij geeft hun daarbij plezier in de vorm van een molecule: dopamine. Toen mensen op het evolutionele toneel verschenen, erfden zij deze basismotivaties.

Een 300.000 jaar geleden is de komst van de « homo sapiens » verbonden met de uitbreiding van de hersenschors die ons abstractievermogen, taal, planning en samenwerking toekende. Dit deel van de hersens staat in het centrum van een grote massa uitvindingen die gericht zijn op de bevrediging van de basisverlangens van het striatum. Een voorbeeld: de vindingrijkheid van de hersenschors bevorderde de fabricatie van werktuigen die de « homo sapiens » in staat stelden zich op een efficiëntere manier van voedsel te voorzien. Gevolgd in het neoliticum, de jonge steentijd, door het zaaien, het fokken van vee, de rationalisatie van grond en de eerste vorming van steden. De voedselproductie bleef op deze manier toenemen tot aan de industriële landbouwcultuur. Vandaag de dag gaan wij, geleid door het stratium, dat niet geprogrammeerd is voor zelfbeperking of bewust genomen politieke beslissingen, door met steeds meer en steeds rijker voedsel produceren. Overvoeding, zwaarlijvigheid en een kwart van de uitstoot van broeikasgassen zijn te wijten aan het ontbreken van grenzen in de bevrediging van onze voedingsbehoeften.

Het doel van groei, van toename, is inherent aan al wat leeft. Neem het geval van een zich verspreidende soort geïntroduceerd op een eiland zonder roofdieren, met wie zij samen zou hebben kunnen evolueren. Deze soort zal zich vermenigvuldigen tot aan het einde van het ecosysteem waarin zij zich heeft gevestigd. Soms zodanig dat ze het volledig verwoest en zichzelf in gevaar brengt. In het algemeen bereikt zij een plafond, om daarna af te nemen en zich uiteindelijk te stabiliseren in een proces dat alle inheemse soorten heeft doen verdwijnen.

Wij, mensen, zijn zo’n verspreidende soort op een groot eiland: onze Aarde. Wij worden geleid door het stratium en daardoor met veel te veel mensen op deze planeet. De evolutie die ook ons heeft geprogrammeerd om te vermenigvuldigen is blind: zij kent niet de eindigheid van onze planeet. En wij hebben via bewust genomen politieke beslissingen een sociale, economische, financiële en technische wereld gecreëerd om dit principe van eindeloze vermenigvuldiging van de mensheid te voeden. Het is mijns inziens – toch een tekortkoming in de conclusies van beide neurologen – te gemakkelijk om alles enkel af te schuiven op het stratium: wij hebben met onze meer geëvolueerde hersens wereldwijd ook bewust politieke keuzes gemaakt om mede door (staats)kapitalistische systemen maximaal te kunnen produceren en consumeren. Dit ten koste van ecosystemen en biodiversiteit en daarbij klimaatopwarming op de koop toegenomen. Hier is geen sprake van determinisme.

Wij zijn zo onderworpen aan deze twee tegengestelde spanningen: enerzijds de archaïsche evolutieve krachten die ons aansporen om ons te vermenigvuldigen – gecombineerd met door bewuste beslissingen aangedreven hebzucht – en anderzijds een in het meer geëvolueerde deel van onze hersens ontstane bewustwording, die ons tot op zekere hoogte de grenzen van de planeet doet beseffen, maar zonder dat wij daaruit echt de consequenties trekken. Onze toekomst op deze Aarde hangt af van de uitkomst van dit conflict.

En daar ben ik niet gerust op. Hoe meer men leeft in een wereld waarin men alles en ook direct aanbiedt, hoe minder men in staat is om geduld uit te oefenen en het onmiddellijke plezier te weigeren voor toekomstige doelen. Geleid door het stratium, dat geen enkele vorm van zelfbeperking kent, gesteund door bewuste politieke keuzes inzake onbeperkte economische groei en consumptie, is er een voortdurende spiraal van bevrediging van materialistische pleziertjes, die zelfs niet meer de notie van geluk kennen. Zo gauw aan een pleziertje is voldaan, is de volgende al in aantocht: nog een derde reisje, weer een nieuwe smartphone, een nieuwe auto…

Willen we overleven, dan moet de politiek ons in alle opzichten zeer drastische beperkingen opleggen. Is dat in een democratie mogelijk?

 

Wie meer hierover wil lezen:

« Human Psycho. Comment l’humanité est devenue l’espèce la plus dangereuse de la planète » - Sébastien Bohler (Bouquins)

« Pourquoi on détruit-on la planète? Le cerveau d’homo sapiens est-il capable de préserver la Terre? » Thierry Ripoll (Le Bord de l’eau).

 

Geschreven in juni 2022

 


Duurzame landbouw bedreigd: een analyse

 

De voedselstrategie van de Europese Commissie, « Farm to Fork », voor de ingewijden « F2F », ligt onder vuur. Deze « Green Deal » is bestemd om de Europese landbouw op de weg naar duurzaamheid te brengen van nu tot 2030 door de uitstoot van broeikasgassen te verlagen, de biodiversiteit beter te beschermen en Europeanen in staat te stellen gezonder te eten. Het document van een twintigtal bladzijden voorziet in het bereiken van bio-productie van 25% van het landbouwoppervlak in 2030, in het verminderen van het gebruik van pesticiden met 50% en het gebruik van stikstofkunstmest met 20%. Toen het programma in mei 2020 gepresenteerd werd, wierp het nauwelijks vragen op. De tekst was niet dwingend en moest het onderwerp van discussies worden om zich zo te vertalen in Europese richtlijnen of in het (overigens niet zo groene) Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De tekst werd op 19 oktober 2021 met een grote meerderheid in het Europees Parlement aangenomen.

Een paar maanden later draaide echter de wind. Een aantal staatshoofden was door de inval van Rusland, die een stop op de Oekraïense export van graan tot gevolg had, van mening dat Europa nu haar mogelijkheden om haar productie op te voeren moest benutten en daarom terug moest komen op bepaalde doelen van « Farm to Fork ». Dit met grote instemming van de Franse president Macron, die binnenlands pleit voor een landbouwbeleid gebaseerd op productieverhoging door schaalvergroting, automatisering, robotisering en digitalisering, waarbij het gebruik van pesticiden c.a. toegestaan wordt.

Verschillende professionele landbouworganisaties leiden een opstand tegen deze tekst. Op 29 april beschuldigde Christiane Lambert, medevoorzitter van de belangrijkste Europese landbouwfederatie COPA-Cogeca, Frans Timmermans, vicepresident van de Europese Commissie, van « onmenselijke » woorden en het voeren van een politiek die tot hongersnoden leidt.

Waarom is er zoveel tegenstand tegen deze tekst, terwijl zijn grote principes – duurzaamheid en gezondheid – toch algemeen aanvaard worden? Een eerste verklaring ligt in het feit dat deze politiek parallel geleid wordt door de algemene directies van landbouw en gezondheidszorg van de Europese Commissie, wat een zeker aantal vertegenwoordigers van de landbouwwereld in verwarring heeft gebracht. Een tweede reden is de mogelijk alarmerende inhoud van verschillende publicaties over de effecten van « Farm to Fork ». Kennis genomen hebbend van diverse scenario’s oordeelde het gezamenlijk onderzoekscentrum van de Europese Commissie dat een productieverlaging en een verhoging van voedselprijzen een mogelijk gevolg zouden zijn, daarbij echter wel waarschuwend voor het onvolledige karakter van deze cijfers. Het Amerikaanse ministerie van landbouw berekende dat de productievolumes met 12% zouden dalen als deze politiek gevolgd zou worden. Een derde analyse, gepubliceerd door de Nederlandse Universiteit Wageningen, had eenzelfde conclusie. Maar de conclusies van beide studies zijn op zijn minst aanvechtbaar. In de Verenigde Staten prijst de minister van landbouw, Tom Vilsack, een agrarisch model aan dat op intensivering van de productie berust, terwijl de analyse van de Universiteit Wageningen werd gefinancierd door de federatie van pesticidenfabrikanten van CropLife.

Is het mogelijk om exact de impact van de F2F te evalueren? Er is geen enkel model ontwikkeld wat betreft de totale strategie, die onder meer maatregelen tegen verspilling bevat. Zonder twijfel zal dit beleid effect op productievolumes hebben, maar de klimaatopwarming en het verlies aan biodiversiteit hebben als gevolg dat de landbouwrendementen een plafond bereikt hebben en wellicht zelfs gaan dalen. De verveelvoudiging van onvoorspelbare meteorologische gebeurtenissen, verlate vorst en langdurige droogtes laat de landbouwers op een harde manier weten dat de geproduceerde volumes afhangen van het klimaat.

Vervolgens moet de kwestie van geproduceerde volumes ook gezien worden in de strijd tegen voedselverspilling – men schat dat 20% van de Europese productie weggegooid wordt of op een andere manier verloren gaat – en vooral in het licht van de vergroening van de voeding. Europeanen behoren tot de grootste consumenten van vlees op onze planeet en het verminderen van dierlijke producten op ons bord heeft veel voordelen voor de gezondheid, het klimaat en de biodiversiteit, alsook voor de beschikbaarheid van graan: meer dan de helft van de akkerbouw op ons continent dient uitsluitend voor veevoer, als aanvulling op de massaal geïmporteerde soja die mede verantwoordelijk is voor grootschalige ontbossing.

Europa voedt beslist niet de hele wereld. Haar positieve agrarische handelsbalans is te danken aan het feit dat zij producten met een hoge toegevoegde waarde exporteert als wijnen, sterke drank en getransformeerde producten (denk aan vlees, kaas, en chocolade). Maar volgens het « Institut du développement durable et des relations internationales » importeert Europa 11% van de door haar geconsumeerde calorieën, met name plantaardige eiwitten.

Oog in oog met een op dit moment verdeeld Europees Parlement en lidstaten staat de Europese Commissie er alleen voor om « Farm to Fork » te verdedigen. De Commissie verzekert in mijn ogen terecht dat haar strategie Europa ook in staat stelt de afhankelijkheid van fossiele energie en Russisch gas te verminderen. Eind juni is er een eerste ronde in dit gevecht, wanneer er een reglement voor het gebruik van pesticiden gepresenteerd wordt: een eerste uitwerking van Farm to Fork. Een ander gevecht gaat zich afspelen rond de nationale invullingen van het beslist niet erg groene GLB. Zo heeft de Commissie de Franse regering gevraagd een ambitieuzer plan voor de landbouwtransitie op te stellen dan ingediend was. Macron ziet echter niets in de door de Commissie voorgestelde landbouwtransitie, en aangezien hij alles in zijn eentje beslist, is het antwoord van de nieuwe minister van landbouw, Marc Fesneau, bij voorbaat bekend.

 

Geschreven in juni 2022

 


Klimaatopwarming: op weg naar een onleefbare wereld

 

Het meest verontrustende nieuws over de klimatologische actualiteit is voor mij de creatie binnen het « Paris Peace Forum » van de mondiale « Commissie voor het beheer en aanpak van de risico’s van de klimatologische overschrijding »: een gebeuren op 17 mei waaraan onbegrijpelijk en merkwaardig genoeg niet of nauwelijks aandacht in de media is besteed. De vijftien leden van deze commissie, waaronder vroegere Europese commissarissen, staatshoofden en ministers van de Noordelijke en Zuidelijke landen, zullen zich buigen over problemen die tot dusverre nog nooit op zo’n niveau bestudeerd zijn. Deze keer is er officieel sprake van nadenken over de voorwaarden van het gebruik van geo-engineering technieken, dat wil zeggen van methodes van klimaatverandering op grote schaal: niet alleen wat betreft hun uitvoerbaarheid, hun zegeningen en hun risico’s, maar ook hun beheer.

Het simpele feit dat deze technieken nu officieel op de agenda staan, zou een grote verontrusting tot gevolg moeten hebben. Want het betekent allereerst dat de hoop op het voorkomen van een catastrofale verandering van het aardse klimaat door drastische maatregelen aan het vervliegen is. Vervolgens doet de radicaliteit van bepaalde voorziene oplossingen om het bewonen van een oververhitte planeet te kunnen handhaven ons de ernst van de situatie inzien. Een aantal van deze technieken waren nog maar een paar jaar geleden een nachtmerriescenario (zie « Klimaatontwikkeling en geo-engineering » in nr. 113). Zij liggen nu officieel op tafel, nog net niet op die van de diplomatie van de Verenigde Naties, maar wel ten minste op die van hun antichambre, hun voorportaal.

« Als de aanzienlijke en snelle vermindering van de uitstoot van broeikasgassen het centrale doel van alle klimatologische politiek is, moet de gezamenlijke actie tegen de klimaatopwarming rekening houden met alle mogelijke antwoorden om actief de risico’s te verminderen, » liet deze nieuwe commissie bij haar aantreden weten. « Deze opties houden aanzienlijk uitgebreide aangepaste maatregelen in om de klimatologische kwetsbaarheid terug te brengen, de eliminatie van koolstof om CO2 uit de atmosfeer te halen en mogelijk ook geo-engineering om de planeet af te koelen door binnenkomende zonnestraling te verminderen ».

Deze simpele oproep van geo-engineering doet een taboe vallen. Dit door de chemicus Paul Crutzen in 2006 voorgestelde principe houdt in dat men in de hoge atmosfeer aerosoldeeltjes injecteert, bestemd om een deel van het zonlicht te verduisteren en zo de mondiale temperatuur te doen dalen. Maar het kunstmatig verlagen van temperaturen heeft een fikse prijs: het regelmatig sturen van tienduizenden ballonnen in de stratosfeer om daar zwavel te verbranden en er zo heel fijne zwaveldeeltjes te verspreiden, of het gebruik van een gigantische vloot vrachtvliegtuigen om jaarlijks miljoenen tonnen zwaveldeeltjes op meer dan 10 kilometer hoogte te droppen. En dat zonder met de bijbehorende effecten rekening te houden: verstoring van moessons, regionaal minder regen, verandering van zeestromingen, toename van vervuiling van de atmosfeer door het daarin terug vallen van de zwaveldeeltjes uit de stratosfeer, verdere verzuring van de oceanen, etc.

En daarbij brengt deze geo-engineering techniek ons in een uiterst gevaarlijke situatie: als het na enige tijd onmogelijk wordt deze complexe en peperdure injecties van aerosoldeeltjes in de stratosfeer te vervolgen, bijvoorbeeld wegens een oorlog of een economische crisis, dan zullen de temperaturen met een duizelingwekkende snelheid stijgen die elke aanpassingsmogelijkheid illusoir maakt. De droom van wereldwijde beheersing van het klimaat stelt in werkelijkheid de mensheid voor een nog nooit gedachte situatie van vitale afhankelijkheid van snel ontwikkelende technologieën.

Sinds een vijftiental jaren wordt er in wetenschappelijke kringen over deze kwesties gedebatteerd. De overheersende ideeën zijn in het algemeen dat geo-engineering voor vermindering van zonnestraling toegepast kan worden, maar dat wel verder onderzoek plaats moet vinden voor het geval een plotselinge verergering van de klimaatopwarming de leefbaarheidssituatie onhoudbaar maakt.

In december 2008, op het Congres van de « American Geophysical Union », werd een rondetafelconferentie van klimaatonderzoekers en andere wetenschappers aan dit thema gewijd. Niet alleen werden de resultaten van klimaatmodellen bij gebruik van geo-engineering besproken, maar ook de levensgrote problemen van het mondiale beheer en toepassen van dergelijke systemen, problemen waarmee de nieuwe bovenbeschreven commissie zich ongetwijfeld mee bezig zal moeten houden. Wie heeft de thermometer van de planeet in zijn hand? Kunnen bepaalde landen eenzijdig gebruik maken van dergelijke technologieën? Hoe worden zij die slachtoffer worden van de consequenties schadeloos gesteld?

Op het einde van deze rondetafelconferentie maakte de chemicus Alan Robock (Universiteit Rutgers, New Jersey), één van de beste specialisten van dit onderwerp, de opmerking dat geo-engineering ook de kleur van de hemel doet veranderen: van diep blauw naar een wit-achtige kleur. « Men mag mij uitleggen hoe de miljarden mensen schadeloos gesteld zullen worden die nooit meer onze mooie blauwe hemel zullen zien. » Wie had kunnen denken dat dit wat bittere grapje van nauwelijks vijftien jaar geleden nu op de agenda van overpeinzingen van belangrijke diplomaten en vroegere staatshoofden staat?

 

Het mag duidelijk zijn: wij zijn de strijd tegen de klimaatopwarming aan het verliezen door steeds, koste wat kost, vast te houden aan ons op oneindige groei gebaseerde productie- en consumptiesysteem en het begrip soberheid weg te wuiven. Geo-engineering, met al zijn bekende en onbekende problemen, is een gevaarlijke illusie waar men zich nu aan vastklampt. De mensheid, met voorop de politiek, die kennelijk niet in staat is om de harde en kostbare maar noodzakelijke maatregelen te nemen om onze aarde leefbaar te houden, krijgt nu steeds duidelijker de rekening gepresenteerd, al zullen de meeste mensen en politici wel weer als struisvogels hun kop in het zand steken. Het doet mij denken aan een laatste zin in mijn gedicht « De apocalyps », waarin de laatste overlevenden bidden: « God, Jehovah, Allah, Boeddha… vergeef ons onze toekomst ». Hun gebed werd niet verhoord.

 

Geschreven in juni 2022

 


Klimaatopwarming en overlevingskansen

 

De zomer is terug, en daarmee aangename beelden van vakantieplezier. Helaas veroorzaakt de klimaatverandering nu ook de nodige zorgen, met als sleutelwoorden: droogte, branden en hittegolven. De uitzonderlijke hittegolf die een aantal landen als India treft, waar extreme temperaturen worden gemeten, voegt aan deze verontrustende context een apocalyptisch gevoel toe. En dit stelt aan ons allemaal de volgende centrale vraag: kunnen mensen en de natuur zich aan deze buitengewone hittegolfperiodes, waarvan experts voorspellen dat ze steeds vaker en intenser zullen plaatsvinden, aanpassen?

In fysiologisch opzicht is de mens gezegend met een buitengewoon doeltreffende temperatuur regulerende functie: transpireren, oftewel zweten. Wanneer de temperatuur van de huid rond de 30 graden overschrijdt, worden de zweetklieren geactiveerd en het zweet bevrijd. Dit oppervlaktewater verdampt door het gebruiken van de in onze huid aanwezige thermische energie en dat helpt om te verhinderen dat de temperatuur van ons lichaam de kritieke grens van 42,3 graden overschrijdt. Daarboven vervormen onze proteïnen zich, met als gevolg ontregeling van biochemische processen en uiteindelijk de dood.

Het afkoelingsmechanisme is erg simpel en berust op het feit dat de moleculen van het vloeibare water bij elkaar blijven door elektrostatische aantrekkingskracht. Het verdampingsproces sluit aan bij het loslaten van de zweetlaag en de verdwijning daarvan in de atmosfeer. Bij het zich losmaken van hun soortgenoten ontnemen de moleculen energie aan de huid en proberen zij de temperatuur te verlagen. Op deze manier, zelfs in rust en bij 20 graden, verdampt men 1020 watermoleculen per seconde!

In principe is dit mechanisme het meest doeltreffend wanneer het weer op zijn heetst is. Er doemt evenwel een probleem op, want de stroom van het lichaam verlatende watermoleculen wordt tegengewerkt door de stroom van binnenkomende watermoleculen vanuit stoom in de atmosfeer, die ons lichaam voortdurend bombardeert. Wanneer de vochtigheidsgraad zeer hoog is, vermindert deze tegenstroom in hoge mate de doeltreffendheid van het transpireren en annuleert deze zelfs wanneer de atmosfeer verzadigd is van vochtigheid. Om dit matigende effect van het water in de atmosfeer integraal te berekenen, definieert men de notie van « vochtigheidstemperatuur » (TH): de laagste temperatuur die men kan verkrijgen op een geïsoleerde plaats door zoveel water als nodig is te laten verdampen om de verzadiging van de lucht te verkrijgen. Zij wordt gemeten al ventilerend met een door vochtig linnengoed omgeven thermometer. De TH van een met water verzadigde lucht geeft de werkelijke temperatuur aan, bij een droge lucht is zij lager.

Dit concept is uiterst belangrijk om de overlevingsmogelijkheden van de mens in geval van een hittegolf te beoordelen, want in zijn definitie berekent het de doelmatigheid van transpiratie. Bij benadering geeft de TH een schatting van de minimale temperatuur die de huid kan krijgen als er sprake is van voortdurende transpiratie. Als de TH de 35 graden overschrijdt, krijgen de levensomstandigheden een dodelijk karakter. Recent onderzoek wijst uit dat de grens al bij 31 graden ligt. En dat zelfs als men niet beweegt, in de schaduw verkeert en voldoende water drinkt.

Het warmterecord van 16 mei in New Delhi (51 graden) kwam overeen met een TH van 30 graden bij een luchtvochtigheidsgraad van 30 procent. Vergeleken met de hittegolf in Europa in 2003 (meer dan 50.000 doden) bij een TH van slechts 26 graden leert ons dit dat het overleven van mensen (over andere dieren maar niet te spreken) in dichtbevolkte gebieden bij een regelmatige TH van 31 graden absoluut onmogelijk is. Met andere woorden, bij toenemende klimaatopwarming in bovenstaande zin is het niet mogelijk ons daaraan aan te passen. Er blijft niets anders over dan om deze gebieden te verlaten. De toekomst bergt dus zacht gezegd weinig beloften.

Met dank aan Wiebke Drenckhan (van het Franse « Centre National de la Recherche Scientifique ») en Jean Farago (universiteit Straatsburg).

 

Geschreven in juli 2022

 


Vijftig jaar internationale topconferenties over het klimaat en fossiele brandstoffen

 

Nu 50 jaar geleden werd op 16 juni 1972 in Stockholm de eerste Conferentie van de Verenigde Naties over het milieu afgesloten. Hoewel milieuvraagstukken nauwelijks in het Handvest van de Verenigde Naties (1945) worden genoemd, evenals de mogelijkheid dat de menselijke ontwikkelingsmodellen de bewoonbaarheid van de planeet zouden kunnen aantasten, bracht de conferentie deze toch naar de voorgrond en werden ze zo een mondiale doelstelling.

Wat speelde zich af bij het naderen van de conferentie van Stockholm, voordat het « mondiale milieu » op ieders lippen lag en ecologie miljoenen mensen de straat op bracht (20 miljoen mensen in april 1970 op de eerste Dag van de Aarde)? Terwijl het mondiale BBP met een factor 2,5 gegroeid was, en de mondiale handel tussen 1950 en 1970 met een factor 4, takelden de massale verandering van bewapening en de wijze van productie, handel en consumptie het aardse woongebied al flink toe. De Koude Oorlog genereerde al duizenden kubieke meters nucleair afval. De overgang naar een door olie gedomineerd energiesysteem verveelvoudigde de energieconsumptie in de twintigste eeuw met een factor 16 en bevorderde de verstedelijking, de heerschappij van de auto en een gemotoriseerde en van chemie doordrenkte landbouw. Vervuiling bedreigde de natuurlijke evenwichten in bossen, oceanen en vochtige gebieden en tastte het levenskader en de gezondheid van stedelingen aan. Vooral in een context van ontspanning tussen Oost en West, van anti-imperialisme (oorlog in Vietnam, post-koloniale strijd, burgerrechtenbeweging) en radicalisering van jongeren veranderden de aspiraties van de maatschappijen en de horizon van de diplomaten.

Vier belangrijke samenvattingen droegen bij aan de groeiende zichtbaarheid van ecologie: het boek « Silent Spring » (1962) van de Amerikaanse biologe Rachel Carson, het rapport « Restoring the Quality of Our Environment » aangeboden aan het Witte Huis in 1965, het Meadows-rapport « De grenzen van de groei » (1972) en het boek « Only One Earth » (1973), geschreven door Barbara Ward en René Dubos in opdracht van de VN. Deze legden de basis voor de topconferentie in Stockholm.

Twee van de uiteindelijk 109 aanbevelingen van de topconferentie in Stockholm pleiten voor waakzaamheid betreffende « activiteiten die een groot risico op klimaat-effecten met zich meebrengen ». Al was klimaatopwarming slechts één van de talrijke problemen, met vervuilingen, olievlekken, ongecontroleerde verstedelijking, afval, de beperkingen van hulpbronnen en schade door pesticiden, die zich bundelden om zo het concept van een « mondiaal milieu » te vormen, het was niettemin aanwezig. De rol van brandstoffen bij de uitstoot van broeikasgassen was sinds het begin van de twintigste eeuw bekend, maar men moest tot het midden van de jaren 1950 wachten voordat de toenemende CO2 in de atmosfeer in de gaten werd gehouden. De geologische diensten van de Verenigde Staten kondigden eind jaren 1950 aan dat er al een stijging van het zeeniveau in de oceanen aan de gang was. In 1967 voorzagen de eerste 3D-modellen van het klimaat een planetaire klimaatopwarming: + 0,5 graad Celsius tussen 1970 en 2000, daarna tussen +2 en +4 graden Celsius in de loop van de éénentwintigste eeuw.

Er bestaan ook scenario’s van een mondiale afkoeling, maar in de wetenschappelijke consensus van de jaren 1970 waren deze verreweg in de minderheid. Vanaf de jaren 1950 en zeker rond 1972 profiteerden de atoomaanhangers van bovenstaande gegevens om nucleaire energie als oplossing tegen broeikasgassen te presenteren. Als vervolg op twee rapporten uit 1970 en 1972, gecoördineerd door MIT dat wetenschappers uit heel veel landen bijeenbracht, werd officieel bevestigd dat de mens zeer wel klimaatveranderingen kan veroorzaken.

Wat heeft er in deze vijftig jaar plaatsgevonden nu, ondanks honderden topconferenties, verdragen en milieu-conventies, de planetaire ontregeling voortdurend ernstiger wordt (behalve een paar succesjes als het herstel van de ozonlaag)? Een officiële route voor een mondiale vermindering van de uitstoot van broeikasgassen is nog nooit vastgesteld, en ieder jaar (buiten Covid-19) worden weer uitstoot- en temperatuurrecords gebroken. Er zijn veelvuldige factoren om dit uit te leggen: onze verslaving aan ons op oneindig ingestelde productie- en consumptiesysteem, politieke angst voor het opleggen van drastische maatregelen… maar ik beperk mij hier tot de strategie van tegenoffensieven van de economische elites.

Het recente opdiepen van hun nota’s en interne documenten hebben onthuld hoezeer zij – met hun zeer sterke uitstoot van broeikasgassen – de kwestie van de klimaatopwarming sinds de jaren 1960 van zeer nabij hebben gevolgd. De hoogste leiders van de oliemaatschappij Exxon werden vanaf juli 1977 gewaarschuwd dat « de mensheid het mondiale klimaat beïnvloedt » en die van Elf, nu Total, vanaf 1986. Tussen 1984 en 1992 orkestreerden dezelfde en andere maatschappijen, bang dat hun rentabiliteit zou verminderen door internationaal beleid ter beheersing van de uitstoot, uitgebreide operaties inzake klimaatontkenning en lobbyen, bijvoorbeeld door te zeggen dat er geen enkele cijfermatige verplichting over uitstoot vastgelegd is in het conventie-kader dat in Rio in 1992 aangenomen werd.

Als er één les uit de milieugeschiedenis te trekken is, is het dat kennis absoluut geen voldoende voorwaarde is voor politieke actie.

 

Geschreven in juli 2022

 


De mythe van de energie-transitie

 

Prijzen die de pan uit rijzen, spanningen over de bevoorrading van gas, groeiende energie-onzekerheid, klimaatopwarming… In deze tijd waarin het loslaten van de fossiele industrie als remedie tegen alle kwalen wordt gezien, is het goed te beseffen hoe onze energie-afhankelijkheden tot stand zijn gekomen en, gegeven hoe wij ons lot nu blindelings aan de ingenieurs van de « energie-transitie » toevertrouwen, het antwoord nooit alleen technisch kan zijn.

Elke maatschappij heeft een energiesysteem dat haar ecologie, haar milieu en haar sociale structuren vormgeeft, waarbij primaire hulpbronnen (zonnestraling, hout, water, steenkool) omgezet worden in nuttige energie (spierkracht, warmte, mechanische beweging, elektriciteit) en/of in aangepaste vorm (paardenkracht, stoommachines, watermolens, zonnepanelen). De aanvaarding en de evolutie van deze energiesystemen zijn niet tot stand gekomen via vreedzame transities, maar via heftige debatten en spanningen, met vandaag de dag als resultaat een onophoudelijke toename van alle consumptie: wij hebben nog nooit zoveel hout, steenkool, olie en zogeheten duurzame hulpbronnen gebruikt als nu. Waar energiesystemen vroeger bestudeerd en gezien werden als het resultaat van menselijke inventiviteit, is het nu tijd om daarmee af te rekenen en de energiekwestie te zien als de vrucht van sociale verhoudingen, verbeelding en politieke keuzes van iedere maatschappij.

Milieu-historisch onderzoek laat allereerst zien hoe buitengewoon energievretend onze maatschappijen zijn. Tussen 1820 en 2000 is het mondiale energieverbruik ten minste verveelvoudigd met een factor 25 (« World Energy Consumption. A Database », Paolo Malanima, 2022). En dat is slechts een gemiddelde, dat enorme verschillen verbergt: in 2015 consumeerde een Noord-Amerikaan 282 gigajoule per jaar, tegenover 4,5 voor een inwoner van het Oost-Afrikaanse Malawi. Hedendaagse maatschappijen steunen in hoge mate op deze capaciteit: het produceren van energie in enorme hoeveelheden om hun omgeving vorm te geven en vooral ook om hun macht te vergroten.

Maar in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, heeft dit proces nooit een lineair of een natuurlijk karakter gehad. Waar nu overal de « vooruitgang » wordt geprezen, verhieven zich al vanaf de negentiende eeuw stemmen die de schade aan het milieu aan de kaak stelden: vervuiling en ongelukken, het lelijk worden van de wereld, plundering van natuurlijke hulpbronnen, imperialisme… Men vereert de natuur des te meer naar mate zij verwoest wordt. Ondernemers en ingenieurs gaven toen veelal voorrang aan soberheid of probeerden geen dure en moeilijk te produceren fossiele brandstoffen te gebruiken door bijvoorbeeld het ontwikkelen van oude « natuurlijke energieën » als waterkracht, windmolens en de spierkracht van dieren, die vervolgens weer buitengesloten en vergeten werden. Maar de eerste door Ferdinand Porsche geproduceerde auto was elektrisch.

Economen, geologen, intellectuelen en politici maakten zich vroeger al ongerust over de omvang van onze koolstofbeschaving, met name tijdens het debat over de « steenkoolkwestie » in de jaren 1860-1870: zou de uitputting van de reserves het Britse koninkrijk niet in chaos storten? Bij elke economische crisis, prijsverhoging of oorlog die de bevoorradingsstroom blokkeerde, werd er opnieuw gediscussieerd. Er waren er die in de jaren 1870 al een koolstofheffing, een CO2-heffing, voorstelden om zo verspilling en overconsumptie te vermijden. Inderdaad, er is wat dit betreft niets nieuws onder de zon.

De noodzaak om de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen af te remmen heeft nooit verhinderd dat fossiele brandstoffen de uitbreiding van industriële maatschappijen bleven en blijven vergezellen. Bovendien stoot deze noodzaak zowel gisteren als vandaag op een veelvoud van remmen die elke actie ondergraven: politieke onverschilligheid en slapheid, de invloed van lobby’s, de verdeeldheid van de internationale gemeenschap, een overdreven vertrouwen in de menselijke inventiviteit, die geacht wordt altijd wel een oplossing voor het probleem te vinden, of zelfs: het is erg duur en erg moeilijk om zo’n oud en ingewikkeld technisch systeem te veranderen…

Wij leven sinds twee eeuwen met de gedachte dat er een correlatie is tussen de beschavingsgraad van menselijke maatschappijen en hun energieconsumptie. Het gaat mij er niet om elke verbetering van materieel comfort af te wijzen, maar de huidige vraatzucht, de verslaving aan onze op oneindige groei gebaseerde productie en (energie)consumptie met haar nadelige effecten op mens en het milieu is buitengewoon groot en bovendien contra-productief. De Canadese wetenschapper Vaclav Smil is er terecht van overtuigd dat een jaarlijkse energieconsumptie hoger dan 110 gigajoule geen enkele reële weldadige invloed op het leven heeft; het tegendeel is het geval (« World History and Energy », Encyclopedia of Energy, Elsevier, 2004).

Vraatzuchtig, verwoestend, verarmend… de fossiele wereld is het resultaat van een keuze, van krachtsverhoudingen die geleid hebben tot het voorkeur geven aan macht… en zijn « kwetsbaarheden », om met de socioloog Alain Gras te spreken (« Fragilité de la puissance », Fayard 2003). Het is totale onzin om steeds weer meer technologische beloftes te doen en daarop te vertrouwen, of ons in te beelden dat nieuwe hulpbronnen de oude hulpbronnen altijd wel zullen vervangen. Wij moeten ook onze verbeelding van de macht en van de fantasie achter ons laten die ons verblindt en ons doet vrezen voor een terugkeer naar barbaarsheid als de noodzaak van soberheid verkondigd wordt. De mensheid zal nog heel veel tijd nodig hebben om dit soort gedachten te veranderen. Maar helaas, die tijd ontbreekt ons. Daardoor gaan de klimaatopwarming en de verwoesting van de biodiversiteit gewoon en in versneld tempo door, en dreigt onze menselijke beschaving langzaam ten onder te gaan.

 

Geschreven in juli 2022

 


Oorlogen en ecologie

 

In een uitzending over de oorlog in Oekraïne op de Franse tv op 22 april waarschuwde Iryna Stavchuk, de Oekraïense onderminister van milieu en natuurlijke hulpbronnen, vrijwel onopgemerkt ter gelegenheid van de Dag van de Aarde: « De natuur heeft geen grenzen, en ook zij wordt verkracht en gemarteld door de Russische invasie ». En inderdaad kan aan de verschrikking van het menselijke bloedbad in Oekraïne een ecologische ramp toegevoegd worden, waarvan we nog maar met moeite de omvang kunnen meten.

In dit sterk geïndustrialiseerde en tweede nucleaire land in Europa, een erfenis uit het sovjet-tijdperk, zijn de risico’s op vervuiling van de bodem en van natuurlijke ondergrondse waterbekkens niet op de vingers van twee handen te tellen. Marie-Ange Schellekens, onderzoekster milieurecht aan de universiteit La Rochelle en specialiste in preventie van conflicten en milieuveiligheid, laat mij weten dat « chemische fabrieken in een bijzonder kwetsbaar land gebombardeerd zijn en worden. Oekraïne omvat slechts 6% van het Europese grondoppervlak, maar wel 35% van de Europese biodiversiteit met een 150 beschermde soorten en talrijke vochtige zones die van internationale belang zijn, en als zodanig ook door de Conventie van Ramsar in 1971 erkend zijn. Maar het land heeft ook een verouderende industrie. »

Om beurten strategisch doel, oorlogswapen of wederzijds slachtoffer is het milieu in de lange geschiedenis van volkeren en hun conflicten nooit gespaard gebleven. Van de gevechten van Darius tegen de Scythen in 513 v.Chr. tot aan de in brand gestoken olieputten in Koeweit door het leger van Saddam Hussein in 1990 is de strategie van de verbrande aarde en de vergiftiging van bronnen altijd een vreselijk wapen geweest. Marie-Ange Schellekens: « Een grote meerderheid van de conflicten heeft een milieu-dimensie als je daarbij de kwestie van hulpbronnen insluit. »

 

Volkeren en verwoeste ecosystemen

In deze geschiedenis van vuur en bloed hebben de grote conflicten van de twintigste eeuw een verdere grens overschreden. De industriële oorlogen, in staat om hele volken te verpletteren, verwoesten ook duurzaam ecosystemen. Een eeuw na de wapenstilstand tussen Frankrijk en Duitsland (1918) laten tientallen tonnen achtergelaten granaten nog steeds hun chemicaliën in de ondergrond bij de rivieren de Somme en de Maas vrijkomen. Miljoenen mijnen in Afghanistan, Nigeria en andere landen vervuilen duurzaam de landbouwgronden aldaar, waarbij de bevolking veroordeeld is tot angst en voedseltekorten. De exorbitante ecologische prijs van oorlogen is met de tragedie van menselijke drama’s in de politieke gedachtevorming lange tijd een dode hoek gebleven. Ook vandaag de dag staat de milieu-impact van conflicten over het algemeen niet op de politieke radars, ondanks een zeer langzame bewustwording op nationale schaal en een internationaal juridisch kader dat bepaalde praktijken verbiedt.

Sinds een tiental jaren documenteert een nieuwe generatie historici van wetenschap, techniek en milieu de historische rol van industriële oorlogen in de milieucrisis. Hun onderzoek laat zien dat de effecten van moderne conflicten op het leven zich niet beperken tot het slagveld. Deze vervuilingen, hoe dramatisch ook, zijn zelfs eerder « de boom die het bos van de indirecte consequenties op lange termijn verbergt, » stelt Fabien Locher, onderzoeker bij het « Centre de recherches historiques de l’Ecole des hautes études et sciences sociales » (EHESS) » samen met historicus en onderzoeker Jean-Baptiste Fressoz, auteur van « Révoltes du ciel. Une histoire du changement climatique » (Seuil, 2020).

De conflicten van de twintigste eeuw, die de ontwikkeling van steeds machtiger en energie-intensieve technologische ontwikkelingen stimuleerden, veranderden volledig de bestaande productieprocessen door het aanmoedigen van het gebruik van fossiele energie: de primaire bron van klimaatopwarming door de mens. « De industriële oorlog is de onderliggende structuur van alle vervuilingen, » zegt de historicus en specialist van industriële vervuilingen. Jean-Baptiste Fressoz en Christophe Bonneuil schrijven in hun boek « L’Evénement de l’Anthropocène » (Seuil, 2013) dat dit nieuwe geologische tijdvak gekarakteriseerd wordt door de komst van de mens als belangrijkste kracht voor veranderingen in hun milieu.

Van oorsprong militaire technologieën zoals de computer en atoomsplitsing hebben, als eenmaal de vrede is teruggekeerd, natuurlijk hun weg gevonden in de burgerlijke wereld en daar hun stempel op gedrukt. De Eerste Wereldoorlog opende de weg voor de motorisering en mechanisering met benzine, evenals die voor vliegtuigen. Dit werd vervolgens versterkt door de Tweede Wereldoorlog, zoals de Engelse historicus David Edgerton in zijn « The Shoc of the Old, Technologie and Global History since 1900 » (Profile, 2006) laat zien. Het door het Amerikaanse Dupont uitgevonden en geproduceerde nylon voor de parachutes van D-day in Normandië werd na de oorlog hergebruikt in de productie van visnetten. De komst van de industriële landbouw is ondenkbaar zonder de ontwikkeling van pesticides afkomstig uit strijdgassen. De Amerikaanse historicus Edmund Russel beschrijft in « War and Nature » (Cambridge University Press, 2001) hoe door de militairen van de « Chemical Warfare Service » dezelfde moleculen werden gebruikt voor het fabriceren van chemische mengsels bestemd voor militairen als voor agrarische producten. Zo hebben de Amerikaanse autoriteiten, ondanks twijfel over giftigheid, op grote schaal de insecticide DDT gebruikt om tijdens de oorlog in de Stille Oceaan malaria te bestrijden. Ik denk dat dat nooit het geval zou zijn geweest in vredestijd. Maar de oorlog creëerde een uitzonderingssituatie die landen ertoe bracht de langetermijneffecten naar het tweede plan te brengen. Twintig jaar later (1962) beschreef de biologe Rachel Carson in haar boek « Silent Spring » de verwoestingen ervan.

Naast dat oorlogen in directe zin verantwoordelijkheid dragen voor de klimaatopwarming, stimuleren zij ook de winning van delfstoffen en dringen zij de bescherming daartegen veel verder terug dan de prospectie van natuurlijke hulpbronnen in nieuwe gebieden. Gedurende de Tweede Wereldoorlog deed het gebrek aan olie Duitsland een techniek ontwikkelen om steenkool in olie te veranderen. Deze wordt inmiddels op grote schaal toegepast, onder meer in China en Zuid-Afrika. Tezelfdertijd deed de uitbreiding van de Amerikaanse luchtmacht de exploitatie van het sterk vervuilende aluminium verveelvoudigen, dat na de oorlog in frisdrankblikjes en in de bouw alledaags werd. De in symbiose levende militaire instituties en industriëlen hebben in de twintigste eeuw een beslissende rol gespeeld wat betreft beleid inzake onderzoek en winning van hulpbronnen, beleid dat het milieu en samenlevingen wereldwijd veranderd heeft. Het is een situatie die niets aan actualiteit heeft ingeboet: de winning van zeldzame aardmetalen voor militaire doeleinden destabiliseert vandaag de dag hele regio’s en draagt bij aan het kopen van gebieden: een bron van nieuwe conflicten.

 

Het doorvorsen en modelleren van de Aarde

In deze zoektocht zijn kennis en de exploratie van nieuwe gebieden essentieel. De Koude Oorlog in het tweede deel van de twintigste eeuw begunstigde een intense wetenschappelijke mobilisatie die vanaf 1950 nieuwe theoretische wetenschapsgebieden inzake het leven op onze planeet het licht deed zien. Dat had als gevolg dat in de twee grote politieke blokken het idee postvatte dat het toekomstige conflict mondiaal zou zijn, dat het zich zou afspelen onder zeeën, in de lucht en zelfs buiten de atmosfeer, en dat men daartoe van nu af aan de Aarde in kaart moest brengen, moest onderzoeken en moest modelleren als een ruimte voor de evolutie van legers, onderzeeboten en nucleaire raketten.

De militaire inspanningen om zich voor te bereiden op de derde wereldoorlog deden nieuwe kennis inzake seismologie, oceanografie, etc. omhoog komen, en vooral ook het idee dat het « systeem Aarde » functioneert als een geheel van elementen en de interacties daartussen. Deze kennis deed een onderlinge afhankelijkheid beseffen, die in geval van ontregeling kan leiden tot een globale crisis. Er wordt vaak gedacht dat ecologie en de aardwetenschappen zijn voortgekomen uit het werk van natuuronderzoekers en biologen, maar zij zijn ook rijkelijk afkomstig uit onderzoek door legers en wetenschappers in dienst van de strijdkrachten. Al in 1947 had in het Pentagon, het Amerikaanse ministerie van defensie, de eerste bijeenkomst plaats gewijd aan de consequenties van de temperatuurstijging, het smelten van gletsjers en klimaatverandering.

Deze wetenschappelijke vooruitgang had ook nadelen, want zij opende de weg naar ongedachte wapens en wapensystemen. Op een hoogtepunt van de spanningen tussen de twee blokken werd een beslissende stap in de Vietnamoorlog gedaan, enerzijds in het toepassen van nieuwe technieken, anderzijds wat betreft de bewustwording dat er hier een drempel werd overschreden. Tussen 1961 en 1971 sproeide het Amerikaanse leger rond de 70 miljoen liter van een onkruidbestrijdingsmiddel, te weten het sterke ontbladeringsmiddel « Agent Orange », geproduceerd door het bedrijf Monsanto, uit over de Vietnamese bossen. Het doel was de bomen te ontbladeren om zo de vijand beter te kunnen ontdekken, maar het gif besmette ook duurzaam de bevolking en de ecosystemen. Vandaag de dag heeft het nog altijd een grote impact op de vruchtbaarheid van de grond en op de gezondheid van de daar wonende volkeren door een veel grotere kans op kankers en aangeboren misvormingen. De daaruit voortgevloeide gevoerde processen, uitsluitend voor schadevergoeding aan invalide militairen (!), bewijzen dat men in die tijd volledig op de hoogte was van de giftigheid van Agent Orange.

De Verenigde Staten hebben in Vietnam ook voor de eerste keer geëxperimenteerd met geo-engineerig technieken. In de operatie « Popeye » werden wolken chemisch « ingezaaid » om de neerslag te versterken en zo kunstmatig het moessonseizoen te verlengen om de progressie van de vijand te vertragen. Van 1967 tot 1972 hebben Amerikaanse vliegtuigen meer dan 2000 missies uitgevoerd om in de Vietnamese hemel het chemische zilverjodide te verspreiden. Deze praktijken hadden wereldwijde verontwaardiging tot gevolg en nieuwe politieke bewustwording, met name in Amerikaanse milieukringen, aldus David Brower, stichter van « Friends of the Earth ». Voor de eerste keer werd men zich ervan bewust dat de Verenigde Staten een nieuw soort conflict in de praktijk brachten: zij verklaarden de oorlog aan het natuurlijke milieu om zo de vijand te neutraliseren en te verslaan.

 

Alleen Irak is voor bewuste milieuvernietiging veroordeeld

Uit deze tijd stamt het woord « ecocide », door de bioloog Arthur W. Galston gebaseerd op de term « genocide », en gebruikt voor de milieuvernietigende oorlog in Indochina. Twee jaar later werd het woord gebezigd door de Zweedse premier Olof Palme tijdens de opening van de eerste conferentie van de Verenigde Naties inzake het milieu. Aan de conventie van Genève die sinds 1949 de mensenrechten in conflicten regelt, werden in 1977 twee artikelen toegevoegd die « methodes of oorlogsmiddelen (…) ontworpen voor (…) het veroorzaken van uitgebreide, duurzame en ernstige schade aan het natuurlijk milieu » verbieden, als ook schade aan het milieu « als represaille ». De conventie inzake het verbod van technieken voor verandering van het natuurlijk milieu voor militaire doeleinden (Enmod) adopteerde een jaar eerder de toevlucht tot geo-engineering voor vijandelijke doelen.

Kan het internationaal milieurecht de loop van oorlogen wijzigen? Tot op heden worden deze conventies nauwelijks en slecht toegepast, zelfs nu sinds 2000, na het aantreden van het Internationale Strafhof, ernstige schade aan het milieu als oorlogsmisdaad erkend is. Marie-Ange Schellekens: « De interpretatie-moeilijkheden van de teksten maken hun toepassing erg ingewikkeld, met name het definiëren van ernstige en duurzame schade aan het milieu ». Tot dusverre is alleen Irak in 1991 door een speciale commissie veroordeeld, ook voor schadeloosstelling van Koeweit, voor het in brand steken van meer dan 600 oliewinplaatsen door de strijdkrachten van Saddam Hussein. Niets verhindert vandaag de dag om de in Oekraïne begane vernielingen te veroordelen. Maar de obstakels zijn talrijk. De internationale justitie is een log lichaam en de ernst van de Russische misdaden ten opzichte van de bevolking dreigt de aan het milieu toegebrachte zware schade naar het tweede plan te verwijzen.

Maar voor generaal Vincent Breton « zullen in de toekomst vervolgingen voor « misdaden tegen het milieu » steeds vaker plaatsvinden, en het is niet uitgesloten dat deze conflicten eens het onderwerp zullen zijn van een internationale milieucontrole. De ecologische impact van een oorlog of van een militaire actie zal een steeds groter element zijn in een beslissend proces van de conflicten in de toekomst, » aldus Breton in een recent collectief werk, « La Guerre chaude » (Presses de Sciences Po), dat de strategische uitdagingen van de klimaatopwarming analyseert. Oorlogen onder milieucontrole? Dat perspectief lijkt nog mijlenver van ons vandaan, gezien de zondvloed van vuur en massale verwoestingen in Oekraïne. Hoewel de conflicten en hun voorbereidingen meer dan rijkelijk hebben bijgedragen aan de klimatologische catastrofe, zal de ecologische crisis de militaire strategieën veranderen, meent Vincent Breton. Ik help het hem hopen.

Sinds 2014 hebben de rapporten van het IPCC verscheidene hoofdstukken gewijd aan de komende conflictrisico’s. Door de toename van de frequentie en de omvang van natuurrampen en daarbij het onderstrepen van de moeilijkheden van toegang tot water en de voedselonveiligheid, die tientallen miljoenen klimaatvluchtelingen tot gevolg hebben, zal de klimaatontregeling de spanningen verscherpen en doen toenemen. « De Staat in het algemeen en de legers in het bijzonder zullen zich in de eerste linie van deze « groene oorlogen » bevinden », laat de sociologe Razmig Keucheyan weten in haar essay « La nature est un champ de bataille » (La Découverte, 2018). Hele regimenten worden al gevraagd bij omvangrijke natuurrampen, in de strijd tegen gigantische branden of bij acties voor burgers, zoals in de Antillen na de passage van de orkaan Irma of bij New Orleans na de cycloon Katrina. In Japan waren het militairen die de bevolking rond Fukushima geëvacueerd hebben.

 

Tegengestelde sommaties

Binnen enkele tientallen jaren heeft het begrip « klimatologische onveiligheid » ook gestalte gekregen bij het toekomstdenken van militairen. Sinds 2010 hebben zo bijvoorbeeld de Verenigde Staten de klimaatopwarming geïntegreerd in hun jaarlijkse strategische bijbel, de « National Security Strategy » (NSS). « Er zijn er die zich afvragen of de NAVO, een militair verbond, zich bezig moet houden met de klimaatverandering. Mijn antwoord is « ja », wij moeten ongerust zijn », aldus de algemeen secretaris van de NAVO, Jens Stoltenberg, in 2021. « De instituties moeten een geweldig werk verzetten wat betreft vooruitzien en aanpassing, want militaire bases moeten operationeel blijven, ondanks de stijging van het zeeniveau en extreme meteorologische gebeurtenissen ».

Ingehaald door de klimatologische urgentie moeten legers een antwoord geven op tegengestelde sommaties: enerzijds de CO2-voetafdruk van militaire acties terugbrengen, daarbij rekening houdend met de milieu-uitdagingen van conflicten, anderzijds een antwoord geven op de operationele imperatieven die steeds toenemen. Nicolas Regaud, oud-onderzoeker van het « Institut de recherche stratégique de l’Ecole militaire: « De ecologische oorlog bestaat niet. De politiek verwacht niet dat het leger een goede CO2-balans heeft, zij wil dat de opgedragen missies gerealiseerd worden ».

In deze nieuwe « geostrategie van het klimaat » blijft energie nog voor heel lange tijd de zenuw van de oorlog. Bij de steeds vakere oproepen in Europa om de verwarming een paar graden lager te zetten en een trui aan te trekken om de afhankelijkheid van fossiele energie van Rusland te beperken, kun je je de vraag stellen, aldus de filosoof Pierre Charbonnier in het blad « Le Grand Continent », of er hier sprake is van een vreedzaam wapen voor autonomie. De crisis zoekt daarentegen nieuwe bronnen van fossiele energie, vreest de historicus Jean Baptiste Fressoz – en ik ben daar zeker van, want je ziet het om je heen gebeuren: de actuele stijgende koersen maken nog sterker vervuilende fossiele energie als vloeibaar gas winstgevend. Niemand die eraan twijfelt dat de vandaag de dag genomen beslissingen de loop van de conflicten van morgen bepalen. In 2004 heeft de Keniaanse biologe en Nobelprijswinnares voor haar herbebossings-acties, Wangari Maathaï, zich niet vergist toen zij zei: « De vrede op Aarde hangt af van de capaciteit om ons natuurlijk milieu te beschermen ».

 

Geschreven in juli 2022

 


Elektrische auto’s, maar niet voor iedereen

 

Op 8 juni besloot het Europees Parlement dat de verkoop van nieuwe auto’s met warmtemotoren (diesel, benzine) vanaf 2035 verboden wordt. Dit om bij te dragen aan het doel van koolstofneutraliteit voor 2050 en daarmee de klimaatopwarming te bestrijden. Maar het verbod geldt niet voor iedereen, want voor de zeer rijke Europese burger bestaat er dan nog altijd de mogelijkheid om een superdure auto van beperkte oplage als een Ferrari, Bugatti of Rolls-Royce te kopen. Inderdaad, zoals George Orwell in zijn « Animal Farm « schreef: iedereen is gelijk, maar sommigen zijn gelijker dan anderen. » Natuurlijk verdwijnen de huidige auto’s op benzine en diesel niet onmiddellijk van de wegen, dat kan nog een paar decennia duren. In Frankrijk betreft dat een 40 miljoen auto’s.

Die overgang gaat niet zonder pijn. Alleen al in Frankrijk gaat dit gepaard met het verdwijnen van ten minste 100.000 banen, die echt niet geheel gecompenseerd worden door nieuwe banen door de ontwikkeling van elektrische auto’s, waarvoor heel andere competenties worden gevraagd.

Betekent de invoering van de elektrische auto dat de eigenaren van deze 40 miljoen auto’s straks de trotse bezitters van elektrische auto’s worden? Dat zou dan betekenen dat alleen al in Frankrijk er rond de 600.000 nieuwe snelle oplaadposten geschapen moeten worden, en dat er 70% meer elektriciteit nodig zou zijn: waar moet al die elektriciteit vandaan komen? De gemiddelde aanschafkosten van een elektrische auto zijn in Frankrijk op dit moment – zo is hier berekend – 45% duurder dan die van een gemiddelde auto op diesel of benzine. En dat verschil gaat nog oplopen door de omhoog vliegende prijzen van metalen als lithium en kobalt, nodig voor de batterijen die nog een beperkte levensduur hebben en dan ook nog eens gerecycled moeten worden. Overigens, elektrische vrachtwagens bestaan niet, de batterijen zijn te zwak, een elektrische auto kan ook geen caravan trekken, etc. Europa is volledig afhankelijk van het buitenland wat betreft deze noodzakelijke zeldzame metalen voor de batterijen waarvan de winning buitengewoon milieuvervuilend is en die Europese landen dan ook maar wat graag uitbesteed hebben. Het lijkt mij logisch om je af te vragen of deze winning dan toch ook maar in Europa plaats moet vinden. Die mogelijkheden zijn er zeker, maar worden door de bevolking in de omgeving van de winplaatsen niet enthousiast ontvangen, zoals recentelijk in Servië bleek. Daar heeft de regering bakzeil moeten halen.

Als ik wat kosten betreft alles op een rijtje zet, is het bezit van een elektrische auto straks voorbehouden aan een rijke minderheid van de bevolking. Dat zal de nodige spanningen geven. Het voorstel van het Europees Parlement moet door de regeringen van de lidstaten besproken en geaccepteerd worden. Ik zie op deze weg dus de nodige beren.

Wat de fabricatie van elektrische auto’s en batterijen betreft, heeft China een enorme voorsprong op de Europese autofabrikanten. China beheerst de hele fabricatieketen, inclusief de winning van de benodigde zeldzame metalen. Mede daardoor zijn Chinese elektrische auto’s een stuk goedkoper dan die van de Europese autofabrikanten. De elektrische auto wordt zo een fraai Chinees exportproduct. En waar rijden die honderdduizenden elektrische auto’s in China op? Inderdaad, op elektriciteit gewonnen uit steenkool. Straks ook in Europa? Schone elektrische auto’s lijken bedrog!

 

Geschreven in juni 2022

 


Elektrische auto’s… lang leve de steenkool!

 

 

De fabriek die in 2021 de meeste CO2-uitstoot ter wereld produceerde, staat in Zuid-Afrika. Zij behoort tot « South African Synthetic Oil Limited » (Sasol) en haar belangrijkste activiteit is het vloeibaar maken van steenkool om dat in benzine te veranderen, laat historicus en wetenschappelijk onderzoeker Jean-Baptiste Fressoz mij weten. Met 57 miljoen ton per jaar stoot deze fabriek in haar eentje meer CO2 uit dan landen als Portugal, Noorwegen of Zwitserland. Zij produceert dan ook 7,6 miljoen ton benzine, een derde van wat het land nodig heeft.

Het vloeibaar maken van steenkool is een zeer belangrijke techniek betreffende « energie-soevereiniteit ». De geschiedenis ervan begint in Duitsland gedurende het interbellum, toen de chemicus Friedrich Bergius het hydrogeneringsprocédé van steenkool ontwikkelde. Gedurende de Tweede Wereldoorlog vlogen de vliegtuigen van de Luftwaffe op deze synthetische brandstof, evenals een deel van de tanks in de Duitse opmars in Rusland. Weliswaar een stout stukje technologie, maar economisch en uit milieu-oogpunt een complete ramp: de reactie had plaats bij 400 graden Celsius en een druk van 100 atmosfeer, en er was 4 tot 6 ton steenkool nodig om 1 ton benzine te produceren, hetgeen 10 tot 15 keer duurder was dan benzine vervaardigd uit olie.

Ondanks alles begonnen in de jaren 1930 landen als Frankrijk, Engeland en zelfs het steenkoolarme Italië ook met dit proces, ter wille van hun energie-soevereiniteit en om redenen van de verwachte uitputting van oliebronnen op lange termijn. Het vloeibaar maken van steenkool verdween vervolgens niet in de ruïnes van het nazisme. Integendeel, na de oorlog werden de Duitse experts graag uitgenodigd om met name naar Zuid-Afrika, arm aan olie maar rijk aan steenkool, te komen. In 1955 creëerde de regering daar Sasol en subsidieerde het haar productie om de economische sancties vanwege de apartheid tegen te gaan en zijn energie-soevereiniteit te bewaren. Met de oliecrises in de jaren 1970 werd Sasol de door de hele wereld benijde technologische leider op dit gebied. De Amerikaanse regering van Jimmy Carter creëerde een publieke onderneming, de « Synthetic Fuels Corporation » die verwacht werd (met een subsidie van 20 miljard dollar) in de jaren 1990 drie miljoen vaten per dag te produceren.

Maar het is vooral in China na de derde oliecrisis van 2007-2008 dat het vloeibaar maken van steenkool een hoge vlucht nam. Shenhua en Yitai, twee van de grootste mijnondernemingen ter wereld, die in hoofdzaak in Shanxi en Chinees-Mongolië opereren, stortten zich massaal op de fabricatie van synthetische brandstoffen. Bijna onbestaand in 2009 bereikte de Chinese productie 2 miljoen ton in 2010, 15 miljoen ton in 2017 en volgens de laatste beschikbare statistieken 35 miljoen ton in 2019. Als men daaraan toevoegt de in China uit steenkool geproduceerde 80 miljoen ton methanol, kan men aannemen dat tussen een vijfde en een zesde van de Chinese brandstof gefabriceerd wordt uit steenkool. Hoewel over het algemeen geassocieerd met de klimaatkwestie en beschouwd als een « decarbonaterende » techniek heeft de elektrische auto het belang van steenkool versterkt, want de helft van de elektrische voertuigen ter wereld rijdt in China, waar twee derde van de elektriciteit geproduceerd wordt uit steenkool. De Britse schrijver George Orwell (1903-1950) heeft met zijn boeken vaak gelijk gekregen: « 1984 » met « Big Brother is Watching You », en « Animal Farm » met « iedereen is gelijk, maar sommigen zijn gelijker dan anderen ». En in 1937 schreef hij in zijn boek « The Road to Wigan Pier »: « Je kunt gemakkelijk heel het noorden van Engeland doorkruisen zonder je rekenschap te geven dat honderd meter onder de weg mijnarbeiders bezig zijn steenkool te houwen ». « En toch, » vervolgt hij, « zijn zij het die de auto doen voortgaan ».

Deze opmerking van George Orwell lijkt ook nu nog altijd juist te zijn, zelfs nog meer dan in 1937, want nog nooit hebben mijnwerkers en steenkool zoveel auto’s doen rijden!

 

Geschreven in mei 2022