Hoe mensen aan het denken te zetten

Civis Mundi Digitaal #124

door Patricia van Bosse

Boekbespreking van David McRaney, How minds change, The surprising science of belief, opinion and persuasion. Portfolio/Penguin, 2022

 

Dit is een optimistisch boek. Het onderzoekt hoe mensen van mening veranderen en gaan nadenken over hoe ze tot hun standpunten zijn gekomen. In deze gepolariseerde tijden, waarin groepen vol onbegrip tegenover elkaar staan, is het een boodschap die hoop geeft. De auteur beschrijft methoden die gebruikt worden in de VS om mensen van mening te doen veranderen: Deep Canvassing, Street Epistomology, Smart Politics, Motivational Interviews. Ook gaat hij op zoek naar de neurofysiologische, psychologische en sociologische verklaringen over waarom de technieken werken. Want dat doen ze.

Mensen geven niet allemaal heel snel, maar sommigen na een kort gesprek hun vooroordelen op of schuiven in ieder geval een eind op in de richting van meer nuance. Het hoort tot de menselijke mogelijkheden om van mening te veranderen, om anderen te beïnvloeden, onder de juiste omstandigheden kan dat snelle veranderingen in de maatschappelijke opvattingen te weeg brengen. Alvast een conclusie: meer feiten helpen meestal niet, veel belangrijker is het om een verbinding aan te gaan en goed te luisteren naar het verhaal van de ander.

 

De auteur

David McRaney studeerde psychologie en journalistiek. Hij is wetenschapsjournalist gespecialiseerd in cognitieve processen. Sinds 2009 maakt hij de veelbeluisterde podcast You are not so smart, waarin hij denkfouten en vooroordelen bespreekt. Zijn boek met dezelfde titel en de opvolger You are now less dumb werden bestsellers in de VS.

 

 

 

In dit boek How minds change duikt hij in de praktijk en wetenschap achter het overtuigen van mensen. Daarnaast komt aan de orde hoe het veranderen van mening spontaan gaat. De aanleiding om het boek te schrijven was zijn verwondering hoe in korte tijd in de VS het standpunt over het homohuwelijk van afwijzing naar acceptatie ging. Zijn onderzoek hiernaar leidde hem langs mensen die aanbellen en gesprekken voeren aan de deur of op straat volgens bepaalde methoden. Voorbeelden en de stappen volgens welke de gesprekken gevoerd worden, zijn in het boek opgenomen. Voorts interviewt hij mensen die zich losmaakten uit een dogmatische groep en anders gingen denken. Heel verhelderend zijn de wetenschappelijke inzichten uit verschillende disciplines die een verklaring kunnen bieden hoe de methoden werken.

 

Deep Canvassing

In de VS is het gebruikelijke politieke campagnemethode in de aanloop naar verkiezingen de deuren langs te gaan en gesprekken aan te gaan over de keuze die mensen willen maken. Canvassing wordt dit genoemd, maar of dit veel uithaalt is niet bekend. Voortbouwend hierop is Deep Canvassing ontwikkeld door mensen uit de LBGTQ gemeenschap in Californië, nadat ze een paar keer verliezen geleden hadden in het stemhokje over bepaalde voorstellen. Ze wilden de kiezers beter begrijpen en zo is de methode van deep canvassing ontstaan, die in de afgelopen 10 jaar is toegepast en steeds verder is ontwikkeld. Ook zij bellen aan en gaan in gesprek over een bepaald onderwerp. Intussen gaat dat niet meer vooral over de acceptatie in de sfeer van de LBGTQ mensen, maar kan dat over van alles gaan.

https://deepcanvass.org/

 

 https://callhub.io/deep-canvassing-script/

 

 Wat lijkt te werken, is dieper ingaan op de persoonlijke ervaringen en niet op feiten. Mensen worden gevraagd waar ze voor het eerst hoorden over het onderwerp van gesprek. Als mensen gaan inzien dat hun ideeën ergens vandaan komen en gaan uitleggen hoe ze ertoe zijn gekomen, geeft dat nieuwe inzichten en gaan ze hun eigen tegenargumenten formuleren. Als de geïnterviewde dan gevraagd wordt, of ze iemand persoonlijk kennen voor wie het onderwerp speciaal van belang is, gaan mensen verhalen vertellen die vaak helemaal niet uitdrukken wat hun eerdere opvatting was. Aan het einde van het gesprek lijkt het soms dat mensen zichzelf hebben overtuigd van een andere mening.  

 

Het belang van een persoonlijk verhaal

Er is vrij veel onderzoek gedaan naar Deep Canvassing. Als eerste bleef het gevoel van verbinding en vertrouwen van belang dat de deep canvasser moet creëren. Het gevoel dat iemand zich niet beoordeeld voelt, respectvol bejegend, dat er echt en met belangstelling wordt geluisterd. Een recente vinding is dat als de stappen van het deep canvassen worden toegepast, zonder dat er door beide gesprekspartners een persoonlijk verhaal verteld wordt, het niet meer werkt.

Het gaat om: het respectvol luisteren naar iemands persoonlijke ervaringen en vervolgens zelf ook een verhaal vertellen, waarbij de ander luistert. Het hoefde niet eens een verhaal te zijn dat iemand zelf heeft meegemaakt, als het maar gaat over een persoon die door het onderwerp dat besproken wordt is geraakt. Zelfs een filmpje laten zien van iemand anders is effectief. Zonder zo’n verhaal is de overtuigende kracht van deep canvassing verdwenen.

Een verklaring waarom dat zo belangrijk is, is de kracht van ’narrative transport’. Het gevoel dat je op gaat in een verhaal zodat je jezelf een moment vergeet, in een boek, podcast, TV programma, film. Of een verhaal van iemand die aanbelt bij je voordeur. Een verhaal moet drie elementen bevatten:

  1. een component die ervoor zorgt dat je aandacht niet wegglijdt,
  2. een component die steeds een sterke emotionele reactie teweeg brengt en
  3. een component die een beeld oproept.

Als we opgaan in een verhaal, wordt tegenargumenten opzijgezet. We gaan ons niet voorbereiden op een antwoord. Een verhaal probeert niet onze mening te veranderen, het bedreigt de autonomie en identiteit niet.

In de samenvattende woorden van David McRaney: de eerste stap is om te zeggen ik ben een sociale mensaap, jij bent een sociale mensaap en we hebben het goed met elkaar voor. Vervolgens delen we informatie op een manier waardoor we niet ons gedwongen voelen om elkaar tegen te spreken.

 

 

      If you want people to take off their coats, don’t blow it off,

               make it warm and they will take it off by themselves

 

 

Street Epistomology

De motivatie van Anthony Magnabosco, een van de oprichters van Street Epistomology, om gesprekken met mensen op straat aan te gaan, kwam voort uit een atheïstische overtuiging en de irritatie dat allerlei dogmatische religieuze elementen hun weg vonden naar scholen. Intussen heeft zich zijn aanpak mede dankzij de feedback van velen, waar hij expliciet om vraagt, op zijn youtube video’s en website verder ontwikkeld. De methode lijkt op socratische gesprekken en is toepasbaar op ieder onderwerp waarvan iemand overtuigd is. Het gaat erom mensen te stimuleren om een betere manier van denken te gebruiken, nooit om conclusies te trekken wat waar is, moreel beter, of belangrijk is. Het gaat niet om bepaalde overtuigingen, maar om het waarom en hoe van de standpunten. Het verschilt daarin van Deep Canvassing, dat wel een doel heeft, namelijk te laten zien dat bepaalde ideeën op vooroordelen zijn gebaseerd. Op Youtube zijn vele voorbeelden van gesprekken opgenomen. Zie https://anthonymagnabosco.com/

 

Smart Politics

Karin Tamerius is een psychiater die een methode heeft ontwikkeld die oorspronkelijk bedoeld is voor progressieve mensen (in de VS) om beter te kunnen praten met conservatieve familieleden. Zij ontwikkelde tijdens Trumps presidentschap ook een ’unclebot’, een eenvoudig programma om de rol van zo’n familielid, of iemand anders met andere opvattingen te belichamen. Intussen is de opvolger daarvan de ’climatebot’, hoe te praten met mensen die klimaatverandering ontkennen. Ook zij benadrukt dat de voorwaarde om een dergelijk gesprek te laten werken is, dat de relatie tussen jou en de andere persoon goed is en blijft tijdens het verloop van het gesprek.

Steeds moet je laten zien dat je niet een ’zij’ bent uit de wij-zij tegenstelling. Ook moet je er zelf voor oppassen dat je de ander niet als een ’zij’ categorie beschouwt. De sleutel van haar methode is om de motivatie van de ander te leren kennen. Ze gebruikt een piramide voor motivaties: aan de basis is comfort, dan verbinding,  begrip, compassie en tenslotte pas aan het topje verandering. Als het gaat om het beïnvloeden van politieke overtuigingen, zullen we niet meteen naar het topniveau van de piramide moeten gaan, maar naar de lagere niveaus om de mogelijkheden voor mensen om te veranderen te vervullen. https://www.joinsmart.org/

 

 

Motivational interviewing

Volgens Karin Tamerius gebruiken alle methoden die hierboven beschreven zijn, en ook andere die in omloop zijn, inzichten uit wat in therapieën ’motivational interviewing’ wordt genoemd.

Essentieel is ook daar een relatie en vertrouwen tussen de gesprekspartners te cultiveren.

Mensen veranderen alleen van mening als ze een lerende instelling hebben, ze zullen uit de wij-zij tegenstelling moeten komen. Als iemand zich niet veilig voelt, is hij niet gemotiveerd te leren. Ook zal iemand uit de ’precontemplatieve fase’ moeten raken. Dat kan soms door nieuwe informatie die de motivatie uitdaagt, soms als hun agency is bedreigd, soms als vorige ervaringen ze een gevoel van hopeloosheid om te veranderen hebben gegeven, soms zitten ze vast in een ’rationalisatie loop’.

Tientallen jaren ervaring om mensen te helpen om van verslavingen af te komen hebben veel ervaring opgeleverd. Het hangt van het individu af wat mensen nodig hebben. In therapieën, kunnen verschillende aspecten aan de orde komen. Als het gaat om de boven beschreven technieken zal het onderzoeken van het redeneren het belangrijkste zijn. Als mensen enigszins open staan voor contemplatie, ervaren ze enige ambivalentie. Dan wordt hen gevraagd het vertrouwen in hun mening te scoren op een schaal, bijvoorbeeld van o tot 100. Een volgende vraag is waarom hun score niet lager is. Mensen gaan dan hun ambivalentie onderzoeken en zullen hun eigen tegenargumenten gaan formuleren.

Een groep psychologen heeft het onderzoek naar de verschillende ’overtuigingsmethoden’ vergeleken. Er is een tweedeling te maken: methoden die ze ‘topic rebuttal’ noemen, waar het gaat om de betere feiten. Dit is goed toe te passen in wetenschappelijke omgevingen, omdat er een toewijding is aan de daar gebruikte methoden, waarin het belang van betrouwbare feiten groot is. Het andere type methoden, waaronder die in het boek zijn besproken, gaan uit van ‘technique rebuttal’: hoe verwerkt iemand informatie en waarom heeft iemand meer vertrouwen in een bepaalde conclusie boven een andere. Hoe kwam iemand er toe om deze conclusie te trekken?

 

Neurofysiologie van de jurk

Om te onderzoeken hoe mensen tot heel verschillende opvattingen komen is McRaney te rade gegaan bij neurofysiologen. Het verklaringsmodel dat zij gebruiken, gaat ervan uit dat de informatie van de zintuigen en onze gedachten daarover, de input zijn van een ’hallucinatie’ die we de wereld noemen en die we voortdurend bijstellen op grond van nieuwe ervaringen en nieuwe gedachten. We zijn dit idee dat onze ervaring van de wereld een simulatie is in de hersenen al vaker tegengekomen, zie de bespreking van ’How emotions are made’ van Lisa Feldman Barett, CM 110  en The Case Against Reality van Daniel Hoffman, zie CM 114.  Voortdurend doet het brein voorspellingen op grond van eerdere ervaringen. We stellen bepaalde waarnemingen bij, omdat we  ’weten’ hoe ze moeten zijn, bijv. in een donkere kast zien we dat een trui donkergroen is, of in het donker dat een auto blauw is, we kunnen dat eigenlijk niet werkelijk zien, maar het brein helpt door onze ervaring te fotoshoppen.

Vaak is er sprake van dubbelzinnigheid in onze waarnemingen, maar dat lossen de hersenen op en kiezen voor de ene of andere versie, gebaseerd op eerdere ervaringen of wellicht ook op verschillen in individuele fysiologische kenmerken. Over de meeste dingen zijn we het in grote lijnen eens, maar soms lossen mensen de dubbelzinnigheden verschillend op. Een goed voorbeeld hiervan is ’De Jurk’. In 2015 ging een foto van een jurk viraal op het internet. De helft van de mensen vond dat deze jurk zwart-blauwe strepen had, de andere helft dat de strepen goud-wit waren. Het was niet mogelijk om van standpunt te wisselen. Hoe kwam dit?

 

 

De verklaring die gegeven wordt is dat het niet duidelijk was in wat voor licht de foto was genomen en dat bracht veel ambiguïteiten te weeg. Sommigen die veel tijd hadden doorgebracht in een omgeving met kunstlicht zagen iets anders dan degenen die vooral daglicht hadden meegemaakt. Ze losten de onduidelijkheid anders op. Een belangrijk punt is dat we ons nooit bewust worden van dat proces, we hebben er geen keuze in hoe we kiezen in een ambigue situatie.

De neurofysioloog Pascal die zich vooral met visuele waarneming heeft beziggehouden: ’er zijn wel dertig stappen in het visuele proces voordat iets ons bewustzijn bereikt. We zijn ons niet bewust van die stappen, alleen van het resultaat ervan. Daarom begrijpen we niet dat we het niet eens zijn met elkaar’. (hfs 3) zie voor meer informatie en voorbeelden https://pensees.pascallisch.net/

 

 

Omdat we weten dat aardbeien rood zijn, zien we ze op deze afbeelding als rood, terwijl de kleur eigenlijk zacht grijspaars is. De hersenen ’fotoshoppen’ deze informatie.

Deze onderzoeken richten zich op concrete zintuiglijke ervaringen. Deze zijn veel eenvoudiger te onderzoeken dan de samenhangende hiërarchieën van steeds grotere abstractie die we geloof, houding, waarden noemen. Daarin spelen onder andere onze motivaties, onze identiteit, de noodzaak bij een groep te horen, de sociale kosten, vertrouwen, onze reputatie een rol.

Hoe we tot een houding of waarde, het resultaat van al deze elementen, komen heeft te maken met de manier waarop we dubbelzinnigheden in onze waarnemingen en gedachten soms al in een heel vroeg stadium oplosten, en dat is een onbewust proces. De weg hieruit is om ’cognitieve empathie’ te ontwikkelen naar onszelf en naar anderen, waarbij we ons niet zozeer op het resultaat richten, maar meer op hoe en waarom we iets zien zoals we het zien of ervaren. Onze hersenen werken als de autocorrect van de telefoon en we weten dat die soms fouten maakt in zijn voorspellingen. Al we alles blind accepteren wat onze hersenen ons presenteren, is het alsof we de autocorrect ook altijd maar accepteren.

 

Aanpassen of veranderen

Als we iets tegenkomen dat niet overeenkomt met onze verwachting, zullen we daar extra aandacht aan geven. De hersenen zijn voortdurend bezig om de oude modellen van de wereld te deconstrueren en te herbouwen om de nieuwe informatie te verwerken. Soms doet zich een nieuwe variant voor en kunnen we het model in stand houden en alleen ons repertoire uitbreiden. Dat noemen we aanpassen. Maar soms moeten we ons model grondiger veranderen. De hersenen verbruiken echter veel energie. Uit zuinigheidsoverwegingen zullen we voorzichtig zijn om al te snel grote veranderingen door te voeren. Eerst proberen we te accommoderen, dus inpassen in het bestaande model. Pas als dat een aantal keren niet lukt en dat teveel oncomfortabele gevoelens oproept, zijn we bereid het model te veranderen.

Piaget heeft deze processen beschreven zoals die zich voordoen in individuen, met name in kinderen. Kuhn heeft beschreven dat zich ook iets dergelijks voordoet in de wetenschap in zijn bekende boek The Science of Scientific Revolutions. Hij noemde het een paradigmaverandering. Piagets visie komt grotendeels overeen met die van Kuhn, maar er is een verschil tussen hen op één punt. Piaget stelde dat er geen totaal nieuw model wordt gecreëerd, maar dat er altijd voortgebouwd wordt op het eerdere model. Dat wordt, soms weliswaar grondiger dan anders, aangepast en gecorrigeerd, maar het oude wordt altijd geïntegreerd in het nieuwe model.

Een voorbeeld: een kind leert dat een dier met vier poten en een staart een hond wordt genoemd. Als het kind vervolgens een paard ziet en dat ook hond noemt, zeggen de ouders dat het een paard is. Het kind leert niet alleen dat nieuwe woord, maar ook dat er een categorie bestaat van dieren met vier poten en een staart en dat daarbinnen meer variatie is dan het eerst dacht. Waar Kuhn een periode zag in de wetenschapsbeoefening van overeenstemming over een paradigma en vervolgens een plotselinge verandering, ziet Piaget een voortdurende en evenwichtige verandering in organismes die zich steeds aanpassen, steeds een nieuw evenwicht zoeken.

Het is in evolutionair opzicht gevaarlijk om een fout model te hanteren, het is ook gevaarlijk om onwetend te zijn. Als we met nieuwe informatie geconfronteerd worden, schipperen we tussen deze mogelijkheden. In de hersenen treedt er echter altijd een verandering op in het model van de wereld als we geconfronteerd worden met andere ideeën en opvattingen.

 

Groepsidentificatie, ofwel de tribale aard van onze overtuigingen

Er is nog een dynamiek werkzaam in mensen die een rem is op het veranderen van mening, nl. de tribale aard van onze overtuigingen. Een belangrijke taak van de hersenen is om het lichaam goed te laten functioneren en te beschermen tegen gevaren. Analoog daaraan lijkt er een mechanisme werkzaam om ons psychologische zelf te beschermen: onze overtuigingen, waarden en geloof. Die hangen sterk samen met het gevoel van een wij, een groep waar we deel van uitmaken. Dat is diep verankerd in het functioneren van ons brein. Een wij impliceert echter ook meteen de anderen, een zij.

Er zijn volop onderzoeken gedaan waaruit naar voren komt hoe sterk dit mechanisme is. Ook vormen zich wij en zij-groepen rondom zeer willekeurige kenmerken, zo sterk is de psychische neiging ons te identificeren met een groep. Zo gauw we deze identificatie hebben, bevoordelen we onze eigen groep en zouden we zelfs de andere willen benadelen. We hebben sterk de neiging loyaal te zijn aan het frame dat gebruikt wordt in onze groep. Ons gevoel van onszelf is er ook mee verbonden, andere opvattingen bedreigen dan ook veelal ons gevoel van zelf.

Voorbeelden van hoe belangrijk het behoren tot een groep is, om van mening te veranderen zijn de interviews met mensen die zijn weggegaan uit Westboro, een zeer orthodoxe kerk in de VS. Alle contacten met familieleden werden dan verbroken. Het bleek steeds dat de uittreders eerst een andere groep hadden gevonden, voor ze deze ingrijpende stap zetten. Aanleiding voor het weggaan waren dan ook niet de extreme opvattingen binnen de groep, maar onplezierige gewoontes en voorvallen in het dagelijkse leven. Pas na hun uittreding veranderden ze van mening over bijvoorbeeld de rol van vrouwen, joden, LHBTG ers etc.

Een amusante anekdote is ook de verandering van opvatting van Charlie Veitch, een invloedrijke ’thruther’, die geloofde dat 9/11 een ’inside job’ was. Bij hem blijkt dat zoeken naar betekenis in zijn leven en het opgenomen worden in een groep die zijn ideeën deelde, van grote invloed was om een aantal jaren onderdeel te zijn van deze beweging. Op Youtube en later ook als spreker speelde hij er een grote rol in. Pas toen hij al meedeed met een andere groep die veel opener was, nam hij afstand van zijn ideeën.

Voor een televisieprogramma had hij intensief contact met deskundigen op het gebied van gecontroleerd laten neerstorten van gebouwen, vlieginstructeurs en met mensen die familieleden verloren waren bij de aanslagen. Ook het optrekken met de tv-ploeg die niet in die sfeer zat, maakte dat hij als enige van de geportretteerde complotdenkers van mening veranderde en op tv zijn ommezwaai bekend maakte. Dat viel niet goed in zijn oude groep, en dat is een al veel vaker gesignaleerd verschijnsel. Als McRaney hem vraagt hoe mensen uit een bepaald frame dat al hun denken richting geeft te krijgen, zegt hij dat het niet zo heel moeilijk is: spreek hen aan op hun diepere waarden en motivaties.

McRaney beschrijft dat wetenschappers, academici, artsen getraind zijn en veel meer bereid zijn hun vooronderstellingen te bevragen. Hun behoefte om ergens bij te horen wordt op een andere manier vervuld en de behoefte om accuraat te zijn is groter dan bij hen die minder deze instelling hebben. Aan de andere kant zijn in het algemeen degenen die intelligenter zijn, beter opgeleid of meer data tot hun beschikking hebben beter in staat om hun gevoelens en daarop gebaseerde opvattingen te rationaliseren en rechtvaardigen. De weerstand tegen verandering is daarom groter..

 

Argumenteren

McRaney heeft zich jaren lang vooral bezig gehouden met de fouten in het denken die mensen maken. We weten niet wat we niet weten en gokken daarom veel. De ‘confirmation bias’ is een van de meest voorkomende fundamentele cognitieve neigingen. We zoeken naar bevestiging van een gevoel en vragen ons niet af, of er informatie is die dat weerspreekt. Zelf denken we dat ons wereldbeeld is gebaseerd op de rede en goed overdachte uitgangspunten. Er zijn allerlei onderzoeken, die aangeven dat we vooral achteraf erg goed zijn om redelijke argumenten te verzinnen bij onze vermoedens en gevoelens.

De evolutionaire ontwikkeling heeft gemaakt dat we zo loyaal zijn aan onze eigen groep. We moesten het territorium verdedigen en waren concurrenten van andere groepen. Onder die omstandigheden was het erg nuttig als drie vroege mensachtigen op een heuvel ieder een andere kant op keken. De verschillende perspectieven die onderling gedeeld werden, gaf een evolutionair voordeel om gevaar op tijd te onderkennen. Later ontstonden de abstracties die leidden tot wat we cultuur noemen.

De menselijke hersenen werden er ongelofelijk goed in om elkaar over ideeën te informeren. We deelden onze waarnemingen en er ontstond een gemeenschappelijk wereldbeeld, dat steeds met kleine wijzigingen werd doorgegeven. Ieder had alleen zijn eigen perspectief, er werden fouten gemaakt bij het doorgeven van informatie, er waren individuen met erg sterke persoonlijke doelen, maar toch was het voordeel van de voortdurende stroom van informatie uit de hele groep heel groot. Tegelijk ontwikkelden we een waakzaamheid om zomaar informatie van de ander aan te nemen.

Ook was het nodig om de cohesie in de groep te bewaren en daarvoor was een globale consensus nodig. We ontwikkelden manieren om misinformatie, bedrog en het verliezen van de stabiliteit van de groep te bewaken. De betrouwbaarheid van degene die informatie geeft, was belangrijk. Maar natuurlijk maken we soms foute inschattingen. Nieuwe ideeën die nuttig zijn, worden soms vanwege de grote sociale kosten, of omdat ze te uitzonderlijk zijn verworpen. Om dat risico van het missen van gunstige nieuwe ontwikkelingen te verkleinen was een nieuwe vaardigheid nuttig: argumenteren. Als we mensen vragen naar de argumenten waarom ze een bepaalde overtuiging hebben, kunnen we die uitwisselen en soms zien we dan dat we bepaalde informatie missen of dat anderen betere redenen kunnen formuleren. 

 

 

Mensen zijn erg goed om de fouten in het redeneren van anderen te ontdekken, maar slecht om die van henzelf te zien. Onderzoeker Mercier vertelt de auteur: ’We hebben steeds gedacht dat redeneren een middel was om de individuele cognitie te versterken. Maar dan is het een heel slecht aangepast middel. Het doet precies het omgekeerde van wat we zouden willen dat het doet: we zoeken vooral naar redenen waarom we het bij het juiste eind hebben.’ In een groep werkt het echter uitstekend, als er anderen zijn die wel de fouten kunnen herkennen. Ieder perspectief heeft waarde, het is van waarde als we argumenten produceren die bijdragen aan een uiteindelijke evaluatie van de groep. Oorspronkelijk was het nuttig om een snel oordeel te vellen en ’voldoende goede’ rechtvaardigingen te geven. Als anderen tegenargumenten gaven konden we ons denken bijstellen en ons model van de wereld updaten. Het is in eerste instantie een lui proces voor het individu, het proces om tot een afgewogen conclusie te komen wordt uitbesteed aan de groep. Als mensen een gemeenschappelijk doel hebben en er een sfeer van vertrouwen heerst, leidt argumenteren ten slotte tot het beste resultaat voor de hele groep.

De auteur citeert een aantal onderzoeken waarin het nut blijkt van het uitwisselen van argumenten in een groep om tot de juiste oplossing van opgaven te komen, terwijl individuen veel meer fouten maken. Stafford: ’de menselijke rede is geëvolueerd om anderen te overtuigen én sceptisch te zijn over de redenen die anderen hebben om jou te overtuigen’ (hfst 7).

Dit roept de vraag op waarom sociale media niet die rol van de groep altijd overnemen. Een verklaring is dat de context waarin het argumenteren plaats vindt, ook belangrijk is. Op de sociale media zijn mensen afgesneden van groepsdynamieken, als ze geen andere perspectieven te horen krijgen, argumenteren ze in essentie met zichzelf. Een optimistische invalshoek van deze onderzoekers is dat de ’filter bubbels’ een tijdelijk probleem zijn. Ze bestaan, maar op het internet is volop discussie te vinden over slechte ideeën en ergens zal men iets tegenkomen dat lijkt op onze mening. Dan kunnen we leren welke zwakheden onze eigen redeneringen hadden. Ze zijn optimistisch dat we betere online omgevingen kunnen scheppen. ’Zoals het is met bacillen, die waren er altijd, net als misinformatie, maar we hebben de waarde geleerd van het wassen van onze handen. Zo zal het tenslotte ook gaan met desinformatie, we zullen het equivalent leren van het wassen van handen om daarmee om te gaan’ (hfst 7).

 

Overtuigingskracht

Een wetenschappelijke benadering van het overtuigen van anderen ging altijd uit van een model van communicatie waarbij het ging om wie zegt wat tegen wie, via welk kanaal en met welk effect. Steeds werd vooral gekeken naar het effect dat werd gesorteerd, maar lange tijd waren de uitkomsten van de onderzoeken verwarrend tegenstrijdig. Het was verhelderend als twee manieren van denken werden onderscheiden, die de context van de boodschap vormde voor verschillende individuen. Als mensen gemotiveerd zijn een bewering te onderzoeken nemen ze ’de centrale route door Argumentenstad’, waar ze langzaam doorheen moeten gaan, hun aandacht erbij moeten houden en zorgvuldig navigeren. Maar niet iedereen is gemotiveerd en zal moeite willen doen om een boodschap die bedoeld is te overtuigen verder te onderzoeken. Het hangt ook samen met cognitieve mogelijkheden om dat te doen. Sommigen willen zorgvuldige conclusies kunnen trekken en hebben een gevoel van verantwoordelijkheid om te zien of de beweringen hout sneden, maar dat geldt niet voor iedereen.

De rondweg rond Argumentenstad is een manier om snel door te kunnen rijden, we zien weliswaar weinig details en alleen de meest opvallende of meest simpele implicaties worden duidelijk. We gaan af op een paar emotionele impressies.  Hoewel het boek niet genoemd wordt in de gebruikte literatuur lijkt dit op wat Kahneman in de bestseller Thinking Fast and Slow heeft beschreven als systeem 1 en systeem 2 denken (zie CM 51 voor een bespreking. McRaney bouwt in zijn eerdere blog, boek en podcast wel expliciet voort op hun werk). 

Als het de bedoeling is om houdingen over complexe onderwerpen waarbij feitelijke informatie van belang is te veranderen moeten we weten wat de ander motiveert. Als ze bereid zijn aandacht te geven aan het onderwerp, zullen ze de centrale route nemen. Als dat in mindere mate zo is, is het belangrijk dat de informatie gegeven wordt door een betrouwbare bron, in een omgeving die bevorderlijk is om wat nieuws te leren.

In aanvulling hierop wordt een ander model beschreven waarin eenzelfde onderscheid tussen met aandacht denken of ’lui’ denken gebruikt wordt. In dit model wordt duidelijk dat als er niet met aandacht naar een onderwerp gekeken wordt, eenvoudige vuistregels gebruikt worden, die meestal onze opvattingen bevestigden en die van onze groep weerspiegelden. Het bleek ook, dat we als er een handige vuistregel beschikbaar is, we daar vaak op terugvallen, ondanks onze motivatie en verlangen om juiste informatie te hebben. Omdat het gezien de grote hoeveelheid informatie waarmee we geconfronteerd worden eigenlijk ook onmogelijk is, en de hersenen energieslurpers zijn, nemen we vaak cognitieve afsnijroutes.

 

Zekerheid

De neuroloog Robert Burton werd geconfronteerd met een studie waarin mensen grote moeite hadden om te erkennen dat ze vroeger anders over iets dachten, ook al was er een concreet bewijsstuk dat het zo was. Het gevoel van zekerheid over de nieuwe herinnering was zo sterk dat het niet mogelijk leek te zijn om toe te geven dat men dat vroeger anders zag. Hij onderzocht de neurofysiologie van het gevoel van zekerheid en publiceerde er een boek over: On Being Certain.

 

 

Hij concludeert dat het inderdaad om een gevoel gaat: de zekerheid over bepaalde herinneringen, dat we de juiste overtuigingen hebben. Het gaat niet om een conclusie gebaseerd op rationele overwegingen, het is een bepaald gevoel. De hersenen zijn voortdurend aan het werk om ons leven goed te laten lopen, als het gaat om naar de tafel reiken om een kop koffie te pakken, om een auto te besturen etc.  Als er iets bepaalds in het lichaam gebeurt, voelen we dat als dorst en dat kunnen we bewust in taal articuleren als ik heb dorst.  Van een eenvoudige som als twee plus twee is vier, voelen we dat het juist is en hoe dat nu ook komt, door onze eerdere rekenervaring of omdat we aangeboren gevoel voor wiskunde hebben, maakt hiervoor niet uit. Het gevoel van zekerheid op een onbewust niveau is net zoiets als het ervaren van dorst, je kan niet anders dan dat voelen. Het is een sensatie die voelt als een conclusie. Geloof en twijfel kunnen beter beschouwd worden als processen dan als dingen die we hebben, zoals boeken in de kast of bestanden in een computer. Geloof of twijfel zijn het resultaat van neuronen in bepaalde netwerken die steeds de sensatie van vertrouwen in een bepaalde richting afwegen. Zo voelen we of iets waar is of niet.

 

Het belang van de vraag waarom je wilt dat de ander van mening verandert

Verschillende mensen die de methoden gebruiken om mensen aan het denken te zetten, gaan zelf ook meer nadenken over de rechtvaardigingen voor hun opvattingen. Anthony Magnabosco: ’We zitten eigenlijk allen in hetzelfde schuitje, we proberen te begrijpen hoe en waarom we de gezichtspunten die we hebben ontwikkeld, rechtvaardigen. Als je je dat realiseert, begin je empathie te voelen. Je ontwikkelt ’epistemische nederigheid’ voor wat je zelf gelooft.’

Voor David McRaney werd de vraag waarom je wilt dat een ander van mening verandert steeds meer van belang. Als illustratie hiervoor vertelt hij een indrukwekkend verhaal. Hij ging bij een demonstratie van Street Epistomology in gesprek met iemand die als overtuiging om te onderzoeken koos voor zijn geloof in God. Na de eerste stappen vertelt de persoon een verhaal. Hij worstelde al jaren met de vraag omtrent het geloof in God en beschrijft een aantal stappen en ontmoetingen daarbij. De lading van deze vraag was groot voor hem.

Tijdens een bezoek aan Jeruzalem om ter plekke te onderzoeken of hij zijn geloof moet opgeven of niet, had hij in een kerk een teleurstellende ervaring met een lid daarvan. Hij loopt walgend naar buiten in de stellige overtuiging dat hij nu echt atheist is. Dan ziet hij een jonge vrouw in een nis buiten de kerk liggen en hoort haar huilen. Als hij naar haar toegaat, ziet hij een zelfmoordbriefje en aarzelt geen moment. Hij tilt haar op, zoekt een taxi en gaat naar een ziekenhuis. Het meisje heeft het overleefd. De reden voor haar zelfmoord was dat ze niet mocht trouwen met een man van een ander geloof van wie ze hield.

Ze hebben contact gehouden en alles is goedgekomen voor het meisje. Het was voor hem een keerpunt. Eerst voerde hij gesprekken en ging op een mentale manier op zoek naar argumenten om wel of niet te geloven. Deze gebeurtenis ervoer hij als ’de godheid in actie’ en sindsdien gelooft hij in God, zij het dat zijn vertrouwen in zijn geloof ongeveer 50 procent is, soms meer soms minder.

Op dat punt in het gesprek beseft David McRaney dat hij kan doorvragen en zijn twijfel kan versterken. Hij vraagt als er een apparaat bestond met een hendel die je kon bewegen, waarna je niet meer zou geloven, zou je die willen overhalen en teruggaan naar nul, waar je ooit was. Nee zegt de geïnterviewde. Het geloof ervoer hij als een keuze, maar er is geen reden om een andere keuze te maken. Dat zegt McRaney, is voldoende, dat hij weet dat er een dergelijke hendel bestaat en ze ronden het gesprek af. 

De methodes zijn technieken die je kunt leren toepassen. Er zou een stap nul aan alle technieken toegevoegd moeten worden, namelijk de vraag waarom je de ander zou willen veranderen.

 

Sociale verandering

Onze menselijke soort heeft een enorm voordeel dat we ons zo goed kunnen aanpassen aan allerlei omgevingen. Veel dieren en plantensoorten moeten het hebben van verandering van de genen. Wij kunnen innovaties doorgeven van brein tot brein en cultuur scheppen om met nieuwe situaties om te gaan, of dat nu gaat om klimaatveranderingen of om andere omgevingen. We hebben het vermogen ontwikkeld om met een groep consensus te vinden en snel vernieuwingen door te voeren. Daarnaast hebben we geleerd dat we ook misleid kunnen worden en dat dat gevaarlijk is. Als we een bepaalde mate van veiligheid hebben, zullen zich andere behoeften gaan manifesteren: het verlangen naar meer individualiteit, autonomie en zelfexpressie.

Nu we met steeds grotere aantallen in steden wonen, zijn familiebanden vaak zwakker en de groepsidentificaties sterker. Dat zijn de omstandigheden waar we mee te maken hebben. Maar hoewel mensen verschillen in hoe ze zich ofwel conformeren of snel een nieuw idee oppakken, zijn er toch voor allen steeds kleine veranderingen. Het sociale systeem kan heel stabiel lijken, maar op subtiele manieren zijn er continue veranderingen. Dan kan opeens iets een grotere verandering teweeg brengen, zoals ook een lawine door een kleine trilling in beweging kan komen.

We hebben al zoveel afgedankte modellen van de werkelijkheid achter ons gelaten, die we nu vaak heel curieus vinden. Er zijn al zoveel gedeelde geloofsartikelen verlaten, morele hoge normen zijn vervallen, wetenschappelijke theorieën die ooit definitief en onaantastbaar waren, zijn vervangen. Veel kleine schokken in onze overtuigingen en in de maatschappij worden geabsorbeerd, maar er kan zich opeens een cascade voordoen en dan komt er een nieuwe zienswijze en manier van ervaren tevoorschijn.

De les die McRaney hieruit trekt is, dat iedereen een bijdrage heeft aan het mentale klimaat, dat degenen die verandering willen bewerkstelligen, moeten doorzetten. Met enig geluk, want het moet de juiste tijd zijn, en als voldoende mensen meedoen zal die verandering er komen.

 

Naschrift

Een interessant inzicht in het boek is dat er door nieuwe informatie altijd enige verandering optreedt in een individu, ook al blijft het bij accommodatie en worden opvattingen niet grondig veranderd. Als ontwikkelingen in een bepaalde richting zich doorzetten, zullen mensen tezijnertijd meegaan met een andere visie. Dat geeft hoop in een tijd dat zich zo sterk gepolariseerde en ongenuanceerde opvattingen voordoen om toch te blijven communiceren.

Bij mensen is het diep evolutionair verankerd om een mening of visie uit te wisselen in een groep, liefst door te redeneren. Als we daarbij de tribale neigingen kunnen omzeilen dan werkt dat goed en komen we tot de beste inzichten. Het doet denken aan wat beschreven werd in The Dawn of Everything  van Graeber en Wenthop (CM 122 en 123), dat er in de prehistorie in opgegraven steden en dorpen waar geen tekenen van hiërarchische organisatie waren wel open pleinen en plekken leken te zijn waar mensen bijeenkwamen. Men gaat ervan uit dat die dienden om te beraadslagen over hoe de stad bestuurd zou moeten worden.

Deze evolutionaire neiging geeft hoop voor de democratie en hoe we de voorwaarden om dat goed te laten werken kunnen versterken. Het lijkt ook een idee bevorderlijk voor burgerberaden. In het besproken boek komt de rol van autocratische of populistische leiders en de tegenstelling met democratische organisatie echter niet aan de orde. Het zit wellicht enigszins impliciet in het belang van het overstijgen van de wij-zij tegenstelling.  

De optimistische opmerking dat we tezijnertijd zullen leren onze online omgevingen beter in te richten, zodat ze niet als echokamers functioneren, geeft ook hoop. Er is, lijkt me echter nog veel werk aan de winkel, maar de aanmoediging om door te gaan met het uitwisselen van ideeën is bemoedigend.