Het verraad van de elites

Civis Mundi Digitaal #126

door Piet Ransijn

Over Christopher Lasch, The Revolt of the Elites and the Betrayal of Democracy. Norton, 1996.

Bovengenoemd boek van de Amerikaanse historicus Christopher Lasch (1932-1994)

heeft raakvlakken met het boek Superklasse en met de boeken van Charles Wright Mills en Francis Fukuyama. De maatschappijkritiek van Lasch lijkt fundamenteler. Hij kreeg wereldwijde bekendheid door zijn boek De cultuur van het narcisme. Hij is van linkse huize. Zijn werk kent radicale en conservatieve thema’s. Hij werpt zich bijv. op als pleitbezorger van gezin en gemeenschap en als criticus van de zelfzuchtige liberale samenleving, waarin de elites hun verantwoordelijkheid niet (meer) nemen en kortzichtig hun eigen belangen nastreven. Aan het eind van de bespreking van Superclass kwamen de narcistische trekken van sommige leden naar voren. Lasch vond dergelijke trekken typerend voor onze neoliberale, consumptief gerichte cultuur.

 Eerdere boeken van Lasch: kritiek op het radicalisme en het liberalisme

Zijn vroege werken The New Radicalism in America: The Intellectual as a Social Type(1965) en The Agony of the American Left(1969) bekritiseren de Amerikaanse liberalen en radicalen. Links richtte zich niet meer primair op sociale rechtvaardigheid, maar op hogere lonen om meer te kunnen consumeren. Men nam de consumptieve leefstijl van middenklassen over, die zich weer spiegelden aan de hogere klassen. Dit ging ten koste van de moraal en het gemeenschapsleven. Zijn latere kritiek op de elite heeft een vergelijkbare strekking. 

 

Haven in a Heartless World: The Family Besieged (1977) gaat over het bedreigde gezinsleven (zie CM 88). De cultuur van het narcisme (1979), gevolgd door The Minimal Self: Psychic Survival in Troubled Times (1984), gaan in op de toenemende individualisering. Dit komt tot uiting komt in egoïsme en preoccupatie met een eigen fragiele zelf(beeld) en eigen belangen. De intensieve belangstelling voor het eigen ik... bepaalt het morele klimaat van de moderne maatschappij” (p46). Het otherdirected karaktertype, bleek ook narcistische trekken te kunnen hebben. Vluchtige en oppervlakkige contacten zetten sociale betrokkenheid en bestendige relaties onder druk. Men bekommert zich vooral om eigen aanzien en succes en hoe men overkomt (zie CM 125).

In The True and Only Heaven: Progress and Its Critics (1991) levert Lasch kritiek op het vooruitgangsgeloof, dat kenmerkend is voor het liberalisme en het socialisme, zij het op verschillende wijze. Het gaat over “de illusie van een seculier utopia... Burgers streefden naar privévoordeel ten koste van publiek belang... Waardeerde kortstondig plezier meer dan duurzame prestaties” (p47,48,51). Hij weegt uiteenlopende bewegingen en hun vertegenwoordigers om ze te licht te vinden, maar biedt geen alternatief. Uiteindelijk komt het aan op een zekere spirituele discipline en publiek gerichte moraliteit als ideologieën tekort schieten.

Lasch verwijst bijv. naar theoloog Reinhold Niebuhr, Moral Man in an Immoral Society (p374). Een inspiratiebron voor Martin Luther King. Zo komen er meer inspirerende schrijvers langs, zoals Ralph Waldo Emerson, Wiliam James en John Dewey. Uiteindelijk komt het aan op de ontwikkeling van morele en democratische kwaliteiten. Ideologieën schieten daarin tekort. Zoals liberalisme en kapitalisme zonder morele gevoelens leiden tot winstbejag en uitbuiting.

Ook aan het eind van The Revolt of the Elites relativeert Lasch onze vooruitgang, die de zingeving van tradities, religie en gemeenschapszin heeft verzwakt. “De prachtige machines die wij door de wetenschap kunnen construeren… hebben ons in staat gesteld onszelf voor te stellen als meesters van ons eigen lot. In een tijd die zich vrij van illusies waant, blijft de illusie van beheersing en meesterschap hardnekkig aanwezig. Maar we beginnen de grenzen van onze beheersing over de natuur te realiseren als een illusie die erg twijfelachtig is - om naar Freud te verwijzen. Een illusie die meer problematisch is dan de toekomst van de religie”. Lasch doelt op het boek van Freud over religie: De toekomst van een illusie. De beheersingsideologie die samenhangt met het vooruitgangsgeloof lijkt eerder een illusie dan de religie. Zoals Jung en anderen meent Lasch dat moderniteit te harmoniseren is door de ontwikkeling van een toestand van “ruimer en hoger bewustzijn” (p246).

 

The Revolt of the Elites 

De titel van The Revolt of the Elites is geïnspireerd door De opstand der horden (1930) van de Spaanse filosoof José Ortega y Gasset. De democratie wordt tegenwoordig meer bedreigd door de elites dan door de massa, zoals in de tijd van Ortega. Het betreft nu meer een symbolische dan een feitelijke opstand. Verraad in de zin van ontrouw aan hun maatschappelijke verantwoordelijkheid lijkt een meer typerende term bij de moderne elites dan opstand. Ze zijn nl. niet opstandig, maar hebben juist baat bij neoliberale status quo, zolang die maar winst en succes oplevert.

The Revolt of the Elites is een bundel artikelen. Deze zijn niet allemaal even relevant voor het onderwerp van de titel, waar vooral de eerste twee artikelen over gaan. Het derde gaat over sociale mobiliteit, de Amerikaanse droom van de self-made man die carrière maakt, maar slechts bij uitzondering wordt gerealiseerd. Ook arbeiders konden zo ‘kapitalisten’ worden. Sociale ongelijkheid was en bleef echter een schrijnende realiteit, die door algemeen onderwijs leek te verminderen, maar niet werd opgeheven.

Het boek heeft drie delen: 1. intensivering van sociale verdeeldheid, 2achteruitgang van democratisch overleg en 3. ‘de donkere nacht van de ziel’. Daarmee doet hij op het verlies van zingeving, religie en geestelijk leven, de ‘onttovering van de wereld’ en het prevaleren van eigenbelang. ‘Het afschaffen van schaamte’ als specifiek aspect van normvervaging. Er ontwikkelt zich “een samenleving waarin niets heilig is en daarom is niets verboden.” Het leven is niet meer “ingebed in een sacrale orde, dat wil zeggen in een conceptie van het universum, die ons vertelt ‘wat we niet moeten doen’… ‘Het is verboden te verbieden’” (p 222).

Een en ander hangt samen met “de invasie van de markt in ons privéleven, die onze morele infrastructuur van sociaal vertrouwen erodeert” (p 102). Bij Adam Smith was dat er nog en werd de samenleving “niet geheel gedomineerd door de markt... die niet wordt getemperd door banden van vertrouwen en solidariteit. 

 

Bedreigde democratie

Lasch begint met de vraag of de democratie toekomst heeft. Hij maakt zich daar evenals Fukuyama zorgen om, gezien het krimpen van de dragende middenklassen, de toenemende ongelijkheid en relatieve armoede, toenemende criminaliteit en het verval van vele wijken in grote steden.

“Elites, die de issues bepalen, hebben het contact met het volk verloren [en zijn...] gevaarlijk geïsoleerd geraakt van hun omgeving” (p3,4). Ze voelen weinig publieke verantwoordelijkheid en verplichtingen meer, die “in toenemende mate door de staat worden gepraktiseerd” (p45). De staat wordt vooral gesteund door belastingbetalers uit de arbeidersklasse en de middenklassen, die talrijker zijn dan de hogere klassen. Democratie berust niet alleen op democratische instituties, maar ook op burgerzin en burgerparticipatie. Als iedereen uit is op eigen gewin, gaat dat ten koste van de sociale cohesie. Het excessieve individualisme is het onderwerp van kritiek in De cultuur van het narcisme.

Vroeger bracht rijkdom burgerlijke plichten met zich mee, al had edelmoedigheid ook een zelfzuchtige kant. Door Rothkopf werd dit beschreven als “opzichtig geweten”, door goede werken die status en erkenning opleveren. Hij schrijft ook dat de superklasse “diepgaand in zichzelf geïnteresseerd is [in hun eigen belangen] en ver verwijderd van de meeste mensen op de planeet” (p xvii). Zo noemt Lasch “de verleiding om zich terug te trekken in een eigen wereld die exclusief van henzelf is” (p4).

Een dergelijke houding staat haaks op “de ethiek van burgerlijke verantwoordelijkheid van het oude geld... Zij begrepen dat uitersten van rijkdom fataal waren voor het democratische experiment... Democratie werkt het beste als eigendom zo wijd mogelijk verspreid was onder de burgers (p5,7). Toenemende kapitaalconcentratie is in dit opzicht een ongunstige trend.

Verder zijn de nieuwe elites veel meer kosmopolitisch evenals de multinationale bedrijven waarvoor zij werken. “Ze bestaan niet alleen uit managers, maar alle beroepen die informatie produceren en manipuleren... De nieuwe elites zijn opstandig ten opzichte van het middelmatige Amerika... Ze hebben een toeristenvisie van de wereld... Middle America symboliseert alles wat vooruitgang in de weg staat: ‘gezinswaarden’, dom patriotisme, religieus fundamentalisme, homofobie, achterhaalde visies over vrouwen” (p6,29). Democratieën van nationale staten worden meer en meer bepaald door multinationale ondernemingen en internationale organisaties. 

 

 Verschraling van het publieke debat

Lasch plaatst ook zijn bedenkingen bij “de verwording van het publieke debat. Democratie vereist een krachtige uitwisseling van ideeën en opinies. Evenals bezit dienen ideeën zo breed mogelijk te worden gedragen... Het democratisch debat ... degenereert volgens de visie van sommigen te gemakkelijk tot een wedijver in schreeuwen, waarbij de stem van de rede zich zelden laat horen... Meer gevormd door emotie dan door redelijk oordeel” (p10).

Lasch verwijst o.m. naar de invloedrijke schrijver, verslaggever en commentator Walter Lippmann (Public Opinion, 1922, 1965), adviseur van verscheidene presidenten. Ook hij vond het gebrek aan rationaliteit en rationele kennis vaak typerend voor opinies en debat. “In het ‘informatietijdperk’ zijn... burgers vaak opmerkelijk slecht geïnformeerd (p11). Kennis is vaak ideologisch. Lasch gaat hier verder op in het 9e artikel: ’The Lost Art of Argument’.

“Het gevaar voor de democratie komt minder van totalitaire of collectivistische bewegingen van elders dan van binnenuit, van de erosie van haar psychische, culturele en geestelijke grondslagen” (The True and Only Heaven, p24). Wijd verspreide onvrede bleek eerder een broeinest voor totalitaire dystopieën en hun illusoire beloften (zie Von der Dunk elders in dit nummer).

Zoals veel sociale wetenschappers heeft Lasch ook oog voor de publieke rol en de sociale functies van religie. Hij heeft echter geen religieuze achtergrond. Bij geprivatiseerde religie vermindert de sociale rol. Religie kan daardoor minder dogmatisch en meer vrijblijvend worden, maar ook aanleiding geven tot rivaliserende minderheidsvisies.

In het bovenstaande verwees Lasch naar Freud. Diens visie op religie in De toekomst van een illusie deelt hij niet, ook al is Freud een belangrijke bron voor hem. Dat geldt ook voor het Amerikaanse pragmatisme van William James en John Dewey, die evenals Lasch een pleitbezorger van de democratie was. 

 

Toenemende ongelijkheid is niet bevorderlijk voor democratie

Liberale waarden zoals gelijkheid, vrijheid, open debat en “de geest van vrij onderzoek” (p19) spelen een belangrijke rol in het werk van Lasch. Het principe van gelijkheid kan “grenzen stellen aan het imperialisme van de markt, die ieder sociaal goed in een consumptieartikel transformeert” (p21). Gelijkheid en democratie zijn niet gebaat met onbeperkte accumulatie van kapitaal.

“De verering van rijkdom bedreigt en verdrinkt alle concurrerende waarden... De belangrijkste bedreiging lijkt in onze tijd te komen van de top... niet van de massa” (p22,25). Dat is anders dan bij Ortega y Gasset, die de elite oproept een leidende rol te spelen tegen het verval van waarden bij massamensen.

Groeiende ongelijkheid neigt volgens Lasch naar een tweedeling tussen elite en massa, rijkdom en armoede. De democratisering van overvloed en luxe kent zijn grenzen en kenteringen. “Rijkdom is geconcentreerd in de handen van een kleine oligarchie.... De middenklasse kan maar beperkt groeien [in welvaart en...] ontsnapt niet aan zijn primaire rol van dienende klasse van de oligarchie” (p31).

Charles Wright Mills schreef dat de middenklassen niet zijn georganiseerd, zoals eerder de arbeidersklasse, hoewel deelname aan vakbonden is afgenomen en in de informatiemaatschappij de middenklassen meer prominent zijn geworden.

De welvaart van de nieuwe klassen “berust niet zozeer op eigendom als op de manipulatie van informatie en professionele deskundigheid” (p34). Deze trend heeft zich doorgezet.

Lasch gebruikt de term “symbolische analisten” voor medewerkers op het gebied van informatietechnologie en dataverwerking, enz. Een groep die in de lift zit qua rijkdom en status. Sillicon Valley noemt hij als een van de “geprivilegieerde gemeenschappen” (p37). De bakermat van de Tech elite. 

Verval van sociale verplichtingen, religie en moraliteit

De moderne maatschappij heeft een sterk materialistische en hedonistische oriëntatie, gericht op bevrediging van materiële en statusbehoeften. Al het uiterlijk gedoe heeft een innerlijk aspect, nl. het ontbreken van verinnerlijking en verdieping, waar Lasch ook oog voor heeft

“Amerikaanse managers zijn niet beter dan degenen die onder hen werken. Hun obsessie met winsten op korte termijn maakt hen zogezegd onverschillig voor de lange termijn. Een drang naar onmiddellijke bevrediging doordringt de Amerikaanse samenleving van hoog tot laag. Er is een algemene betrokkenheid met het zelf, met ‘zelfbevrediging’ en meer recent met ‘zelfwaardering’” (p213). Burgerlijke sociale verplichtingen zijn niet prominent meer in de geïndividualiseerde samenleving. Het eigenbelang gaat vaak voor het algemeen belang. 

 Het heeft volgens Lasch te maken met “het verval van de religie... In een samenleving waarin niets heilig is, is niets verboden.” Het is in de geseculariseerde maatschappij alleen “verboden iets te verbieden” (p221-23). Religie, ethiek en moraliteit gaan vaak samen. Religie is ook een bron van sociale orde, die zonder religie of substituut meer onder druk komt te staan.

Evenmin Max Weber en andere sociologen is Lasch gelukkig met de ‘onttovering van de [geseculariseerde] wereld’, die een wereld van geestloze en harteloze specialisten met zich meebrengt (p234). Onttovering gaat gepaard met “desillusie... relativisme, morele anarchie en culturele vertwijfeling en wanhoop... en vervreemding” (p241,243). Religie heeft daarop een antwoord.

Een mens heeft ook spirituele behoeften aan zingeving, oriëntatie, perspectief en geborgenheid in een groter geheel. Hij verwijst naar C G Jung, Modern Man in Search of a Soul en Wiliam James, The Varieties of Religious Experience. Hij verwerpt de visie van Freud van religie als een illusie, zie eerder citaat. 

  

Populisme en ecologisme als alternatieven voor liberalisme en socialisme

Als historicus beschrijft Lasch trends en tijdsbeelden. Zelfzucht, narcisme en consumentisme zijn niet bevorderlijk voor democratische waarden en sociale cohesie. Liberalisme en kapitalisme, radicalisme en socialisme bieden bij Lasch geen hoopgevend perspectief meer. Wat dan wel? Fukuyama ziet geen alternatief voor het liberalisme. Lasch ziet in het 19e-eeuwse Amerikaanse populisme een gewenste combinatie van radicalisme en conservatisme en op de gemeenschap georiënteerd communitarisme, die hem aanspreekt. Anders dan het huidige nationalistische populisme was dit 19e-eeuwse populisme een volksbeweging op het platteland van vooral kleine zelfstandigen, ambachtslieden, boeren en buitenlui, die zich keerden tegen stedelijke uitbuiting door handelslui. De radicale socioloog Thorstein Veblen sympathiseerde met deze beweging en keerde zich eveneens tegen de uitbuiting van handelslieden (zie CM 104-106 en The True and Only Heaven, p221, ‘The Essence of Nineteenth-Century Populism’).

Het huidige nationalistische populisme lijkt geen oplossingen te bieden voor internationale problemen als toenemende ongelijkheid en kapitaalconcentratie. Evenmin voor de milieu- en klimaatcrisis en vluchtelingenstromen vanuit gebieden die door oorlog en andere ellende worden geteisterd. Het (neo)liberalisme ligt onder vuur. De markt biedt geen adequate oplossingen voor genoemde problemen. 

Het socialisme bevindt zich al jaren in een recessie en lijkt het contact met zijn oorspronkelijke arbeidende achterban te hebben verloren ten gunste van het contact met marginale groepen zoals allochtonen, feministen en mensen die anders dan heteroseksueel zijn. Arbeiders en vooral de lagere middenklassen lijken een voedingsbodem te zijn voor het nationalistische populisme, dat protesteert tegen globalisering, de multiculturele samenleving en de influx van vluchtelingen, die vooral de lagere klassen parten spelen.

Lasch biedt vooral kritiek maar geen alternatief voor het falende liberalisme en socialisme. Beide zijn aftands geworden schrijft hij in The True and Only Heaven (hfst 1, ‘The Obsolescence of Left and Right’). De verzorgingsstaat bood geen alternatief voor het vrije marktkapitalisme. Vooruitgang werd verwisseld met onbeperkte economische groei die botst met beperkte hulpbronnen en de draagkracht van het milieu.

Lasch zou graag zien dat de elite zijn verantwoordelijkheid weer zou nemen. Dat de massa wat minder zou zijn gericht op consumeren en dat beiden zich meer zouden inlaten met democratische waarden als gelijkheid, rechtvaardigheid, moraliteit, rationeel overleg en debat.

Ook Rothkopf hoopt dat de superklasse eieren voor zijn geld kiest en zijn verantwoordelijkheid neemt. De superklasse kan een belangrijk aandeel hebben bij het oplossen van wereldproblemen. Het blijft echter nodig dat iedereen zijn bijdrage levert, door bijv. een constructieve en milieubewuste levensstijl en het koesteren van democratische waarden.  

De milieubeweging en het ‘ecologisme’ zetten in op de aanpak van vervuilende bedrijven en verduurzaming van onze productie en levenswijze door minder en anders te consumeren. Het ‘ecologisme’ lijkt een meer constructief alternatief te bieden dan het nationalistische populisme, dat vooral een protestbeweging lijkt tegen internationalisering en multiculturalisering. Evenmin als het 19e-eeuwse populisme biedt het huidige populisme een adequaat antwoord op hedendaagse problemen. Lasch en Fukuyama gaan echter vrijwel voorbij aan het ecologisme als nieuwe ideologie, waarbij de natuur, medemensen en medeschepselen belangrijke bronnen van waarden zijn. 

Andere literatuur over elites en ongelijkheid: Peter Turchin

Behalve Lasch zijn er vele anderen die zich met elites en sociale ongelijkheid hebben beziggehouden. Ook volgens andere historici zoals Peter Turchin kunnen de groeiende tegenstellingen en ongelijkheid tussen het volk en de elites leiden tot sociale onrust circulatie, opkomst en verval van elites. Maatschappelijke onrust en opstanden, waardoor zij hun machtsbasis verliezen, zijn niet in het belang van elites. Zie o.m. Turchin, Secular Cycles en Ages of Discord, zie CM 33 en 107:

Hoe toename en afname van ongelijkheid en welvaart in zijn werk gaat
Bespreking van het artikel van Peter Turchin, ‘Return of the Oppressed’, Aeon Magazine; zijn boek War and Peace and War: The Rise and Fall of Empires, New York, Plume Books, 2006 en de theorie van collectieve actie van Mancur Olson.

Historicus en evolutiebioloog Peter Turchin over toenemende ongelijkheid, bevolkingsdruk en overdaad van de elite in roerige tijden. Bespreking van Peter Turchin, Ages of Discord, Chaplin, Connecticut, 2016.

Over de elitetheorieën van Pareto, Mosca, Michels, Mills en Veblen is geschreven in CM 101-106. 

Bijlage 1: een nieuw sociaal contract

In de NRC stond 20 aug. een column van jurist en schrijver Maxim Februari: ‘Heel de wereld heeft het over een nieuw sociaal contract’. “Het is de voornaamste modetrend van het moment.” Het houdt verband met “grote vermogensongelijkheid, nieuwe technologie, uitholling van autoriteit, verschuiving van macht, gevoelens van sociale onrechtvaardigheid onder burgers... De wereld ligt overhoop.” Er zijn nieuwe afspraken en regelingen nodig.

Volgens de Indiase econoom Amartya Sen in The Idea of Justice zijn er twee soorten sociale contracten in het Verlichtingsdenken. Nl. van Hobbes, Rousseau en Rawls en van Adam Smith, Mary Wollstonecraft (de moeder van Mary Shelley), Karl Marx en John Stuart Mill. De laatsten zoeken vermindering van onrechtvaardigheid, evenals Sen. Zij zijn meer sociaal of sociaal-liberaal georiënteerd. Ook bij Lasch stonden rechtvaardigheid, moraliteit en sociale verantwoordelijkheid hoog op de agenda. Zou hij als pleitbezorger daarvan de komende tijd op zijn wenken worden bediend? De elite bepaalt in hoge mate wat er van gelijkheid, rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid terecht komt. 

Bijlage 2 Mensenrechten

“Van mijn ongeletterde moeder heb ik geleerd, dat rechten voortkomen uit plichten”, schreef Gandhi. Zo begint een artikel in de NRC van  31 juli: ‘Iedereen zijn eigen universele mensenrechten’. “In de Verklaring die de VN in dec. 1948 aannamen staat: ”eenieder heeft plichten jegens de gemeenschap, zonder welke volledige en vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid niet mogelijk is.”

De balans tussen eigenbelang en algemeen belang is een universeel thema, dat in verschillende culturen anders ligt. In het Westen zou meer nadruk liggen op individuele vrijheid. In het Oosten en Zuiden meer nadruk op het collectief. De universaliteit en het accent van mensenrechten worden verschillend gezien. Voor zgn. arme landen zijn sociaal-economische rechten, rechten van inheemse volken en van de natuur vaak belangrijker dan vrijheidsrechten. Vrijheid wordt immers beperkt door armoede en verkapt (economisch) imperialisme, waardoor o.m. bossen worden gekapt en rivieren worden vervuild en arme boeren worden weggeconcurreerd.

Zou er over universele plichten meer overeenstemming zijn? Hoe het ook zij, “de morele kracht [van mensenrechten] bleek onmiskenbaar.” Mensen en volken konden opkomen voor hun vastgelegde universele rechten, ook al worden deze verschillend benadrukt. Kunnen mensen ook opkomen voor de universele plichten die zijzelf en anderen hebben, naast de plicht om mensenrechten in acht te nemen? Als dat zo zou zijn, hebben we iets in handen om met name de elites te wijzen op hun taken en verantwoordelijkheden. Gezien de deplorabele toestand van de aarde en een groot deel van de mensheid, lijkt dat dringend gewenst. 

Bijlage 3 Bevoegdheden en beperkingen van overheidsmacht

Mensenrechten zijn o.m. bedoeld om burgers te beschermen tegen de macht van de overheid en deze te beperken. Hoe ver kan de overheid gaan met haar maatregelen? Deze vraag was actueel tijdens de coronacrisis en blijft actueel als deze weer de kop opsteekt. De regering poogde dit wettelijk te regelen met de fameuze noodwet, die aan herziening toe is. De bedoeling is de noodwet te vervangen door een wet. Het recente voorstel krijgt van vele kanten kritiek: van het Adviescollege, de Senaat, Burgemeesters en gezondheidsdiensten zoals de GGD. Kernpunt was de onduidelijkheid over de effectiviteit en schadelijkheid van evt. maatregelen, die de wet verplicht kan stellen. Dit roept de vraag op: ’Wie staat er nog achter de coronawet?’, zoals de kop luidde in de NRC van 9 aug.

Dergelijke kwesties kunnen ook in het geding zijn bij andere wetten, met name bij zgn. onrechtvaardige wetten, zoals bijv. een betrekkelijk laag belastingtarief voor multinationals en hoogvermogenden en ongeprijsde, vrijblijvende vervuiling van het milieu en uitbuiting van kinderen en arme mensen in lage lonenlanden.

De wet is een voorbeeld van de precaire relatie tussen burgers en overheid. In hoeverre kan de overheid burgers aanzetten of verplichten tot veilig en juist gedrag? En in hoeverre kan zij bepalen wat veilig en juist gedrag is? Daarover lopen de meningen uiteen. En ook over wat prioriteiten zijn. Waarom wordt er niet meer gedaan aan schrijnende ongelijkheid en onrecht, terwijl de accumulatie van kapitaal grotendeels onbelemmerd doorgaat? Waarom wordt bij de zgn. pandemie, die bij velen meer lijkt op een fikse griep, wel van alles uit de kast gehaald?

“De coronacrisis dwingt ons na te denken over de vraag: willen we een samenleving die het bestrijden van infectieziekten boven alles verheft en daarbij alle nevenschade accepteert?... Ouderen stierven in eenzaamheid... De zwaarste schade werd geleden door kinderen uit lagere sociaal-economische klassen.” Het dwingt ons ook na te denken over prioriteiten en afwegingen, over de rangorde van waarden en rechten en over de schade van maatregelen. “Het wetsvoorstel verandert de relatie tussen de burgers en de overheid fundamenteel”, aldus een opiniestuk in de NRC van 30 aug.

Vanuit het beginsel van de universele mensenrechten bezien, beginnen er dan alarmbellen te rinkelen. Verspreidingsrisico’s volgens statistische modellen worden maatgevend. “Zo riskeren we dat maatschappelijke waarden niet meer worden meegewogen als ze niet gemakkelijk in modellen te vangen zijn.” Een wet die tot afstand houden verplicht en persoonlijke contacten belemmert, bevordert niet de sociale cohesie en gemeenschapszin, die al jaren onder druk staat.

“De ‘ander’ wordt zo wettelijk vastgelegd als een mogelijke bron van gevaar... Het geeft de overheid een vorm van zeggenschap over onze gezondheid en over ons dagelijks leven die zij niet zou moeten hebben. Het maakt normaal wat nooit normaal mag worden.”

Er wordt een beroep gedaan op sociale verantwoordelijkheid om individuele vrijheden in te leveren. “Zoals al vaak gebleken is in de moderne geschiedenis zijn hervormingen die zich voordoen als toppunt van ethische vooruitgang neergekomen op een aantasting van de rechten van de gewone burger”, schrijft Lasch treffend in De cultuur van het narcisme (p206-07) in verband met “maatschappelijke controle en de openbare gezondheidsdienst.” Het evenwicht tussen individuele rechten en sociale plichten blijft een punt van overweging en debat. Daarbij zijn bepaalde grenzen in de grondwet vastgelegd.

Waarom zet de overheid zich niet net zo in bij het bestrijden van andere misstanden, waarvan er eerder een aantal zijn genoemd? Wie bepalen de agenda en de prioriteiten? Welke informatie wordt verstrekt en niet verstrekt? Waar wordt een issue van gemaakt en door wie en hoe? En wat is de rol en de verantwoordelijkheid van de elites?