Civis Mundi Digitaal #130
Bespreking van Martin Mittelmeier, Vrijheid en duisternis, hoe de 'Dialectiek van de verlichting' het boek van de eeuw werd. Ten Have, 2022.
In 1934 emigreren Max Horkheimer en Theodor (‘Teddy’) Adorno op de vlucht voor de nazi’s van Frankfurt via Genève naar de Verenigde Staten om daar het werk van hun Institut für Sozialforschung (later in de volksmond de ‘Frankfurter Schule’) voort te zetten. Na enige jaren in New York aan de Columbia University verhuizen ze naar California waar ze op een paradijselijke plek aan de kust bij Los Angeles, Pacific Palisades, beiden een huis laten bouwen. Ze hebben grote moeite om het instituut in de lucht te houden, want de donaties van de vermogende familie Weil, die vanaf de jaren twintig het instituut financierde, zijn niet voldoende. Tussendoor proberen ze te werken aan een boek dat het filosofisch fundament moet leggen voor een nieuwe culturele maatschappijanalyse, omdat de traditionele marxistische, de op economie gebaseerde analyse, niet geleid heeft tot een socialistische revolutie, maar juist tot de fascistische machtsovername. Martin Mittelmeier, een jonge Duitse ideeënhistoricus, geeft in zijn boek Vrijheid en duisternis, een fascinerend tijdsbeeld van de jaren in California en de ontstaansgeschiedenis van het boek Dialectiek van de Verlichting.
Onder de radar van de geheime dienst
Max Horkheimer en Theodor Adorno zijn beiden opgegroeid in rijke en cultureel wel ontwikkelde burgerlijke milieus. Adorno heeft zich muzikaal zeer goed ontwikkeld en wilde eigenlijk ook musicus en componist worden, maar heeft zijn draai gevonden in het recenseren van muziek en het schrijven van culturele essays. Horkheimer is meer de organisator en instituutsdirecteur, maar zou graag wat meer theoretisch werk doen. Beiden zijn overtuigd communist, net als hun geldschieter Hermann Weil, en later zijn zoon Felix Weil. Echter om in de VS vaste voet aan de grond te krijgen en ook subsidies voor nieuw onderzoek te verwerven, moeten zij hun ‘marxistische’ gedachtegoed wat onder de radar houden, hetgeen maar gedeeltelijk lukt, want de voorganger van de CIA constateert in interne memo’s al vrijwel meteen dat het hier om een stelletje rasechte communisten gaat. Verder zijn ze natuurlijk nog als Duitsers verdacht.
Een tweede probleem is dat beiden, opgegroeid in de idealistische Duitse filosofie met de nadruk op culturele geschiedschrijving, grote moeite hebben om zich aan te passen aan het meer empirische onderzoeksklimaat in de VS, dat minder van de theorie uitgaat maar vooral via enquêtes, interviews en het verzamelen van data op praktische wijze probeert maatschappelijke aspecten in kaart te brengen. Het historisch en cultureel gerichte onderzoek van Horkheimer en Adorno sluit daar minder op aan; vele onderzoeksvoorstellen sneuvelen dan ook.
Terwijl ze zich door alle praktische zaken, die een emigratie en het bouwen van huizen met zich meebrengen, proberen heen te worstelen, hopen ze nog wat tijd over te houden voor hun eigen onderzoekswerk. Omdat het woord kapitalisme en marxisme niet genoemd mag worden formuleren ze hun onderzoeksonderwerp in termen van “systeem”, “instrumentele rede” en “cultuur”. Het centrale thema dat ze willen bewerken is de impact van de Verlichting op het denken en het maatschappelijk bewustzijn, en de uiteindelijke verwording in het fascisme. Helaas komt het schrijven er lang niet van door alle persoonlijke en zakelijke beslommeringen.
Jetset leven
Ondertussen leven ze een jetset leven te midden van een grote groep artistieke Duitse emigranten die in California in de buurt van Hollywood zijn neergestreken, zoals Bertolt Brecht, Hanns Eisler, Thomas Mann, Arnold Schönberg, en vele andere Duitse auteurs, componisten, filmsterren en producers. Adorno maakt zich verdienstelijk door Thomas Mann te helpen met zijn roman Doctor Faustus waarin een componist zijn ziel verkoopt aan de duivel. Mann heeft behoefte aan een beeldende beschrijving van de muzikale composities die het verloop van het verhaal diepgang moeten geven. Met zijn muzikale achtergrond en kennis van de klassiekers, is Adorno daar goed in. Verder vlindert Adorno wat rond door vrijwel alle dames het hof te maken, die meestal echter niet veel op hebben met deze would-be dandy en ijdeltuit, die meer praat dan luistert.
De man-vrouw verhouding was nog zeer traditioneel. In de Duitse filosofie was de man de drager van de culturele ontwikkeling. De vrouw was meer ondersteunend en diende als muze. Toch was Gretel Karplus, de vrouw van Adorno, een ontwikkelde vrouw, gepromoveerd in de chemie, en een aantal jaren lid van de directie van haar familiebedrijf, voor de nazi’s dat verhinderden. Horkheimer en Adorno dicteerden haar de teksten en brieven die zij uittypte en verder uitwerkte. Opmerkelijk genoeg was zij het ook die de briefjes typte die haar man Teddy aan zijn amoureuze relaties verstuurde. Er waren echter ook vrouwen met meer moderne opvattingen, die zich niet wilden beperken tot de traditionele ondergeschikte rol binnen het huwelijk, maar ook kortstondige flirts apprecieerden. Horkheimer zelf was wat stugger in de omgang en had zelf niet zo veel op met de Amerikaanse cultuur van party hoppen met de girls en de big and strong men.
Heel mooi beschrijft Mittelmeier hoe de sfeer, aanvankelijk feestelijk, langzaam verstoord raakt door de berichten uit Duitsland. Bij flarden dringen de verschrikkingen van de Shoah door. Het antisemitisme was uitgelopen op een weerzinwekkende moord op alle Joden. In plaats van het fascisme te bestuderen, kwamen er steeds meer vragen over de achtergronden van het antisemitisme. Zo wilde de American Jewish Society wel onderzoek financieren dat niet zozeer de culturele achtergronden zou onderzoeken, maar wel of bepaalde sociale persoonlijkheidskenmerken en karaktereigenschappen voorsorteerden op racisme en fascisme. In antwoord daarop ontwikkelde Adorno samen met andere onderzoekers de bekende F-schaal, die op basis van een vragenlijst de gevoeligheid meet voor autoritair denken.
Het boek
Tussendoor beginnen ze in de avonduren dan toch aan hun eigen project, het boek over de Verlichting. Ze willen vooral de ontwikkelingsgang schetsen van de mens vanuit de animistische prehistorie, via de “menselijke” goden naar de monotheïstische godsdiensten, en uiteindelijke naar de secularisering en de Verlichting. Ze willen aantonen dat de instrumentele rede, die zich vooral in mathematische vorm uitdrukt, tot een ‘onttovering’ van de werkelijkheid leidt en geen kader meer biedt voor historisch, ethisch en moreel denken. Uitgaande van Kant en alleen met rationele argumenten kun je bijvoorbeeld prima de meest verderfelijke, op lust gebaseerde, praktijken waarderen zoals de Sade die in zijn boeken beschrijft. In die stijl dachten ze ook dat het fascisme de consequentie en ontsporing was van de moderniteit.
De aanvankelijke opzet was om met meerdere mensen aan het project te werken, maar Friedrich Pollock die in New York was achtergebleven en vooral de economische invalshoek vertegenwoordigde, was bezig met andere zaken. Walter Benjamin, die de historische context nader had kunnen duiden, had bij zijn vlucht uit Duitsland bij de Spaanse grens zelfmoord gepleegd, maar net daarvoor zijn manuscript Über den Begriff der Geschichte, aan Hannah Arendt meegegeven om naar de VS te smokkelen en aan het instituut te overhandigen. Het stuk was echter zeer apocalyptisch en duister; ze konden er niet zo veel mee. Herbert Marcuse had een baantje gevonden bij de geheime dienst (voorloper van de CIA) en schreef rapporten over de Sowjet-Unie en verkoos om in Santa Monica te blijven. Ten slotte konden ze Erich Fromm, die de sociaalpsychologische invalshoek voor zijn rekening nam, niet langer betalen. Hij ging voor zichzelf werken en had met zijn eerste boek Angst voor vrijheid, de vlucht in autoritarisme, destructivisme, conformisme, het eigenlijke thema van het project van Horkheimer en Adorno, in 1941 meteen groot succes. Adorno vond het maar revisionistisch.
Ze togen dus samen aan het werk met alleen de invalshoek van filosofie, cultuur en literatuur. Ze gebruikten daarbij eerdere publicaties die ze nog eens tegen het licht hielden en in eendrachtige samenwerking omwerkten tot het eerste deel van het boek over “Mythe en Verlichting”, met twee ‘excursen’ naar de Odyssee van Homerus en Juliette of de voorspoed van de ondeugd van de Sade. Ook besteedden ze veel tijd aan de stijl en vorm. In lijn met eerder werk van Adorno werd gekozen voor een hermetische, associatieve stijl, die breed uitwaaierde en veel zijdelingse culturele verbindingen legde. Ook probeerden ze zoveel mogelijk de dialectische stijl in de opbouw van de hoofdstukken en van de paragrafen te verwerken waardoor tegenstrijdige beweringen (these en antithese) elkaar aflosten of weer versmolten (synthese). Dit alles gaf wel een bijzondere poëtische uitstraling maar wie argumenten en een grote lijn uit het betoog probeert te destilleren komt helaas bedrogen uit.
Afronding
Tragisch was wel dat door de ontwikkelingen in Duitsland de “ontsporingen” van de Verlichting als thema steeds meer ging wringen met de berichten over de Jodenvervolging. De uitroeiing werd weliswaar op industriële schaal aangepakt, maar was die rassenhaat wel een ontsporing van de moderniteit, was het niet veel meer een regressie naar een voor-burgerlijk stadium van animisme en angst voor het vreemde? Ze kwamen er niet goed uit en besloten een apart hoofdstuk te maken over de achtergronden van het antisemitisme. Maar dit deel sluit niet erg aan bij het eerste deel en blinkt al helemaal niet uit in filosofische rigour. Het bevat vooral argumenten die aan de sociaalpsychologische analyse van Erich Fromm doen denken.
Toen najaar 1944 het einde van de Tweede Wereldoorlog leek te naderen, kregen ze haast met het afronden van het werk. Adorno had nog een stuk liggen over de Amerikaanse cultuurindustrie. Dit essay had geen direct verband met het thema van het eerste deel, maar werd wel als ontsporing van de moderniteit gezien. Zo ontstond inderhaast, met het deel over het antisemitisme, het boek dat de titel van het eerste deel kreeg.
Na eerst in een stenciluitgave onder vrienden en collega’s te hebben gecirculeerd werd het manuscript in 1947 door Querido uitgegeven. Daarna leed het een anoniem bestaan tot in de jaren zestig. Herbert Marcuse had zelf het thema van de commercialisering van de cultuur hernomen in Een-dimensionale mens. Na het succes van dit zeer aansprekende boek, kwam ook Dialectiek van de verlichting weer in de picture. Het heeft de reputatie van Adorno niet kunnen redden. Hij moest niets hebben van de studentenopstand van de jaren zestig en tijdens een bezetting van zijn faculteit in 1967 riep hij de hulp van de politie in. Een half jaar later stierf hij, een maand voor het verschijnen van de eerste herdruk.
Het boek van de eeuw
Martin Mittelmeier heeft een bijzonder onderhoudend boek geschreven over de verwikkelingen in de Californische diaspora. Het biedt een waardevolle aanvulling op het besproken boek zelf, al vervult het je met plaatsvervangende schaamte hoe de schrijvers de ontwikkelingen in Hitler Duitsland hebben onderschat. De auteur blijft het werk “het boek van de eeuw” noemen maar met evenveel recht kan het de mislukking van de eeuw genoemd worden.
Martin Mittelmeier probeert ook nog iets van de thematiek te duiden, maar blijft in verdienstelijke pogingen steken. Zo benoemt hij het thema van de angst die de mens volgens het boek ooit ervoer ten opzichte van de natuur, en die zich herhaalt als het individu zich wil losmaken van de groep, en die telkens terugkomt bij de ontmoeting met het vreemde. Die angst kan alleen worden opgeheven door het antagonisme tussen mens en natuur op te heffen. Die laatste zin komt echter uit ander werk en is niet in de geest van het boek. Net vier pagina’s verder citeert Mittelmeier ook een uitspraak van Adorno dat mensen die “natuuraanbidding, natuurgeneeswijzen, wandelen, maar bovenal het menselijke ideaal van natuurlijkheid propageren, in wezen schurken zijn” (p. 92). Hoezo “antagonisme opheffen tussen mens en natuur”? Kortom, met deze heren kunnen we alle kanten op.
Het werk blijft een monstrum, al leent het zich wel voor fraaie bespiegelingen. Voor een nadere kennismaking met het boek zie de bespreking De schaduwzijden van de verlichting in dit nummer van Civis Mundi (#130). Het is ook logisch dat Stefan Hertmans er – gezien de poëtische stijl van het werk – in zijn boek Verschuivingen (zie bespreking CM#129) veel waardering voor heeft.
Fraai is de bijrol die Hannah Arendt in het boek van Martin Mittelmeier vervult als moreel geweten van de Duitse diaspora. Zij is degene die het manuscript van Walter Benjamin bij het instituut aflevert en heeft al vroeg de nodige kritiek op de decadente kliek in California. Ook de oppervlakkige onderzoeksvoorstellen van het instituut rond het thema antisemitisme irriteren haar. Als Adorno in een geschrift de woede van de revolutionairen tijdens de Franse revolutie tegen de aristocratie vergelijkt met de woede van de Duitsers tegen de Joden dan is voor haar de maat vol (“die man komt er bij ons niet meer in”). Zij zal in de jaren vijftig het thema van de ‘instrumentele rede’ nog een keer overdoen in haar boek De menselijke conditie (zie bespreking in CM#128). In die zin is, net als bij Een-dimensionale mens van Herbert Marcuse, het boek wel een belangrijke inspiratiebron gebleken voor andere meesterwerken. Martin Mittelmeier heeft in ieder geval een goed leesbaar en zeer interessante ideeëngeschiedenis afgeleverd.