De overheid op afstand

Civis Mundi Digitaal #131

door Erik Jansen

Bespreking van Paul Frissen, De integrale staat, kritiek van de samenhang. Boom, 2023.

 

Hoewel het algemene narratief is dat onder het neoliberalisme en de introductie van marktwerking de directe sturing van de maatschappij door de overheid is verminderd, is het omgekeerde waar. Ondanks alle claims van een terugtredende overheid, is het streven naar orde en beheersing door de politiek onverminderd groot. We zien dit bijv.  in het verlangen van politieke partijen om alle onrecht en ongelijkheid uit te bannen. De overheid is echter niet in staat om aan al die problemen recht te doen, noch deze recht te zetten. 

Paul Frissen waarschuwt in zijn nieuwe boek voor utopische politiek en voor te veel inmenging van de overheid in het transparant maken van de samenleving door verdere classificatie boven wat nodig is voor haar kerntaken als belastingheffing, zorg en onderwijs. Nader in kaart brengen van diversiteit leidt tot de wens voor ‘maatwerk’ en meer ‘integraal beleid’. Beide zijn niet alleen onmogelijk, maar ook onwenselijk. De overheid moet juist op afstand blijven om de verschillen in de samenleving te respecteren. De overheid dient zich neutraal op te stellen en moet niet meewerken aan het ‘zichtbaar’ maken en benoemen van diversiteit om ‘gelijke kansen’ of ‘inclusie’ te bevorderen.

 

Maatwerk
Geïnspireerd door de droom van de Verlichting, dat de samenleving maakbaar is, wordt op velerlei terrein nieuw beleid ontwikkeld. Voor dit beleid zijn meer data en inzicht nodig, wat vraagt om classificatie en normering. Omdat de classificatie geen rekening kan houden met de echte diversiteit in de samenleving, zullen er altijd modelmatige vereenvoudigingen plaatsvinden. Dat betekent dat bepaalde groepen of categorieën als zodanig niet herkend worden, en zo niet in aanmerking komen voor bepaalde voorzieningen. Om daar toch voor te kwalificeren dienen groepen zich ‘herkenbaar’ te maken waardoor ze ‘erkend’ kunnen worden. Dat geldt voor minderheden die zich emanciperen, maar ook voor nieuwe categorieën zoals de ‘long-covid’ patiënten, die strijden tegen het wettelijk ontslag na twee jaar ziekte. Hoe meer onderzoek er gedaan wordt, des te meer verschillen er zullen worden geëxpliciteerd en hoe meer de politiek in de verleiding komt daar specifieker beleid, ‘maatwerk’ op te zetten.

Zo is ‘E33’  een code die de politie al langer gebruikte voor ‘personen met verward gedrag’. Hieronder viel echter een grote verscheidenheid van gevallen, en de code was ook niet bedoeld voor een psychologische classificatie. Om hier toch beleid op te kunnen zetten is gezocht naar een explicitering in de vorm van de categorie ‘lichte verstandelijke beperking’ (LVB) uit de gehandicaptenzorg. Daar is een lichtere categorie van ‘zwakbegaafd’ aan toegevoegd. Deze classificaties geven toegang tot bepaalde zorg. Dit lokt een zichtbaarheid uit van deze groepen, al dan niet gemotiveerd door de steun die te verkrijgen is. Het aantal mensen met een verstandelijke beperking wordt nu geschat op tussen de 800.000 en 1.4 miljoen! Dat wil zeggen dat 8% van de bevolking nu in aanmerking komt voor enige vorm van ondersteuning, waarbij 98.000 van hen langdurig zorg krijgen voor een bedrag van 7,7 miljard.

 

Integraal beleid
Een tweede punt dat Paul Frissen in zijn boek op de korrel neemt is de wens tot ‘integraal beleid’. Geen enkel maatschappelijk probleem heeft een enkelvoudige oorzaak. Er is altijd sprake van verschillende economische, sociale of culturele determinanten, zoals armoede, slechte gezondheid, schulden, huiselijk geweld, sociale deprivatie, culturele achterstelling. En problematiek heeft een geografie: de achterstandswijk, de arme regio, de krimpregio. Verbetering op een deelaspect heeft weinig zin als andere oorzaken niet worden weggenomen.

Integraliteit lijkt een kenmerk van de huidige wereld en daarom moet het beleid ook integraal worden. De overheid is van nature verkokerd in diverse bestuurslagen en departementen. Dus het nieuwe ’vraaggerichte’ werken moet over die verkokering heen integraal georganiseerd worden, door de inzet van multidisciplinaire kennis om complexe problematiek zo omvattend mogelijk te signaleren en met coherente interventies te komen of te bestrijden. Integraliteit is hier dus een wereldbeeld, strategisch perspectief en handelingsrepertoire in één. Het integrale is dan ook een mythologie van de heelheid als gewenste toestand. Integraliteit wekt de indruk van meerdere gezichtspunten, maar berust uiteindelijk op een enkel centraal gezichtspunt. Dat faalt uiteindelijk omdat hoe meer de overheid in de problematiek duikt, des te complexer het wordt, en hoe meer de beheersbaarheid afneemt, en hoe meer dat ene gezichtspunt niet meer het juiste antwoord blijkt te zijn.

Het kan ook zijn dat de burger voor zijn zorg al te maken heeft met een grote verscheidenheid van overheidsdiensten of marktpartijen die door de overheid worden betaald, die door verschillende indicatiebureaus worden gestuurd, gemonitord en betaald. Ook hier komt vaak de wens naar voren voor een ‘integrale aanpak’, nu vanuit de burger gezien, waarbij de verschillende zorgaanbieders onderling beter gaan coördineren, bureaucratie wordt vermeden, en de patiënt ‘ontzorgd’ wordt, in plaats van dat de patiënt zelf met de afzonderlijke zorgaanbieders moet afstemmen. Zoals in de MvT van de Jeugdwet wordt gesteld: één gezin, één plan, één regisseur, een Noord-Koreaanse leuze volgens Paul Frissen. Zie ook de bespreking Naar een integrale zorg in dit nummer van Civis Mundi.

 

Normering en maakbaarheid
Er zijn diverse problemen met classificatie en normering. Zo bepaalt de Cito-toets een score die aangeeft of een leerling geschikt is voor HAVO-VWO (25%) of voor MBO (50%). Geschiktheid voor het vervolgonderwijs zegt, of dit nu theoretisch of praktisch is, niet zoveel over de latere gewenste beroepsvaardigheden. Maar de aanvankelijke classificatie en normering blijven lang doorwerken. Het model (de normaalverdeling van intelligentie) wordt hiermee een maatschappelijke werkelijkheid van theoretisch en praktisch geschoolden, terwijl misschien een combinatie van beide eigenschappen beter zou zijn voor de praktijk.

Het maakbaarheidsdenken is in zijn instrumentele en functionele rationaliteit in de kern utopisch van karakter, hoewel de technocratie zich doorgaans in een pragmatisch gewaad hult. Zij spreekt de waarheid, of beter nog: laat de feiten spreken. De politiek kan daarop politieke keuzes als rationele keuzes presenteren. De normering zelf is echter meestal niet waardenvrij. In de redelijke rechtvaardigheid van de moderne beleidsmachine zit vaak een vorm van paternalisme verborgen. Immers, de vanzelfsprekendheid van de rechtvaardigheid (om het goede te doen) maakt dat veel beleidsinterventies te legitimeren zijn zonder instemming of morele aanvaarding door degenen op wie het beleid gericht is. Zo wordt het preventiebeleid meestal gemotiveerd vanuit het ideaal van volksverheffing. De hogeropgeleiden die de weg naar gezonde voeding en voldoende bewegen hebben gevonden willen dit graag overbrengen op de andere bevolkingsgroepen die nog zweren bij het verbrande vlees en het gerstenat.

Paul Frissen stelt voor dat aan classificatie de volgende eisen gesteld moeten worden: (1) Geen stigmatiserende labels, (2) Geen nieuwe ongelijkheid, (3) Geen discriminatie  en onvrijheid, (4) Ongewenste verschillen moeten worden vermeden.

 

Diversiteit
Multiculturaliteit en multiculturalisme is een maatschappelijke kwestie geworden. Er is een hele nieuwe industrie opgetuigd rond diversiteit: cursussen, trainingen, adviesbureaus. Bedrijven en de overheid moeten recht doen aan de diversiteit in de samenleving die tot uiting komt in godsdienst, cultuur, etniciteit, genderidentiteit, etc. Bedrijven en overheid zouden baat hebben bij een meer diverse samenstelling van het personeel en het geeft verschillende groepen meer gelijkheid en bestrijdt discriminatie. De diversiteit wordt verder benadrukt door persoonlijke uniciteit. Gender is bijvoorbeeld niet langer biologisch gedetermineerd maar een culturele keuze. Waar blijf je als overheid met je eenvoudige m/v, waar de maatschappij roept om een heel gender-alfabet?

Waar vroeger de overheid zich ver kon houden van het maatschappelijke middenveld en de kerken en sociale bewegingen de diversiteit binnen hun eigen ‘zuilen’ konden accommoderen of tegengaan, daar is door de ontzuiling dit beleid onder de politiek gekomen. Zodanig dat reformatorische scholen geen homo-leraar meer mogen weigeren. Maar de vraag is of dit gewenst is. Juist omdat de overheid ook macht moet uitoefenen is het niet verstandig als de politie moet optreden tegen dit soort inbreuken op de algemene norm.

 

Toekomst is onbekend
Wat betekent een grote afstandelijkheid van de overheid ten opzichte van de samenleving voor de grote maatschappelijk vraagstukken van klimaat, ongelijkheid, gezondheid? Juist nu de roep klinkt om een overheid die orde op zaken moet stellen om de grote transities in gang te zetten. Ook hier wijst Paul Frissen op de mythe van de integrale beheersbaarheid en het gevaar van overschatting. De convenanten, akkoorden, en horizontale afstemming zijn doorgaans collectivistisch, als ‘deal’ tussen partijen aan tafel, met weinig ruimte voor afwijking en pluraliteit.

Daarnaast is de toekomst niet kenbaar, maar contingent. Zo analyseert hij het ‘transitie denken’ van Jan Rotmans, die voorziet dat de oude fossiele wereld op een min of meer natuurlijke wijze wordt overvleugeld door de wereld van de alternatieve energie, want zonne- en windenergie worden steeds goedkoper en laten de olie en gasbedrijven straks met ‘stranded assets’ zitten. Dit alles met de boodschap dat overheid en bedrijven niet aan de verkeerde kant van de geschiedenis moeten blijven staan, maar moeten inspelen op de transitie die onvermijdelijk gaat komen. Paul Frissen karakteriseert dit als een ‘historicisme’ dat een holistische ontwikkeling poneert boven op de sociale en economische ontwikkeling, zoals Karl Marx ooit de ‘Verelendung’ voorspelde uit de ontwikkeling van de  productiefactoren. Jan Rotmans geeft als advies “omarm de chaos”, maar Paul Frissen waarschuwt dat het inderdaad weleens tot een grote onbedoelde chaos kan leiden.

 

Tot besluit
Paul Frissen heeft weer een opmerkelijk boek geschreven dat in zijn observaties en voorbeelden bijzonder geestig en beeldend is. Helaas is de conclusie dat de overheid op haar handen moet gaan zitten en dat ze zich verre moet houden van grote ambities en zich hoogstens zou moeten beperken tot het ‘piecemeal social engineering’ van Karl Popper. Helaas voor al diegenen die graag een grotere rol voor de overheid zien. 

De roep om maatwerk is het antwoord op de ontzagwekkende variatie in de wereld en zijn burgers. Integraliteit is vervolgens de verwoording van het verlangen naar samenhang, samenwerking en totaliteit. De wereld spiegelt zich in de staat, vooral ook omdat de staat zichzelf opvat en constitueert als een spiegel van en voor de wereld. Integraal maatwerk is dan de contradictoire uitdrukking van deze gespiegelde verlangens van samenhang.

Ten slotte waarschuwt hij voor misleiding door de vaak geproclameerde publieke waarden in de zorg, in het sociale domein, en in het onderwijs: nl. toegankelijkheid, kwaliteit, betaalbaarheid. Die waarden zijn onverenigbaar en niet realiseerbaar, noch op basis van solidariteit, noch op basis van marktwerking.