Leven na de groei

Civis Mundi Digitaal #133

door Erik Jansen

Bespreking van Paul Schenderling, Er is leven na de groei, hoe we onze toekomst realistisch veiligstellen. Bot Uitgevers, 2022.

 

Er is een breed gedragen wens om een halt toe te roepen aan de economische groei en het toenemend beslag van onze consumptie op de natuurlijke omgeving. Maar is er wel “een leven na de groei?”, wordt het geen leven van crisis en armoede? Hoe staat het met de werkgelegenheid? En de betaalbaarheid van zorg en sociale zekerheid?

Paul Schenderling heeft samen met een collectief van medeauteurs en meedenkers uit verschillende politieke partijen een inventarisatie gemaakt van voorstellen voor een betere maatschappij: meer collectief, meer deeleconomie, meer openbaar vervoer, minder werken, meer kwaliteit van leven, geclusterd wonen voor ouderen, betere afstemming in de zorg, extensieve landbouw. Kortom een leven met minder materiële welvaart, maar met meer gezondheid en geluk. Een heel breed programma van kleinschalige en lokale initiatieven.

Gecombineerd met een afname van de materiële welvaart zou dat in de ogen van de auteurs voldoende moeten zijn om binnen de ecologische randvoorwaarden te blijven. De term ‘postgroei’ geeft dat aan: een einde aan de kwantitatieve materiële groei en juist meer ruimte voor kwalitatieve groei: persoonlijke groei, sociale groei, groei van de burgerparticipatie, groei van de biodiversiteit, en bovenal: groei van geluk en tevredenheid.

De vraag is alleen hoe we die ‘postgroei’ maatschappij realiseren. Het blijkt dat ‘duurzame ontwikkeling’ en ‘groene groei’ ons de afgelopen decennia niet veel verder hebben gebracht. De economie is blijven groeien en het beslag op de natuur en natuurlijke hulpbronnen is blijven toenemen. Zonder een rem op de materiële consumptie blijft het beslag op de natuurlijke omgeving groot. Een belangrijk ingrediënt van het postgroei voorstel is daarom een lastenverschuiving in navolging van Piketty [1]: een belasting op consumptie met gelijktijdig een verlaging van de lasten op arbeid. Dat de economische groei daarmee minder wordt, is niet een doel op zich, maar zal de resultante zijn van het beleid. Een “eerlijke” heffing op consumptie zet namelijk een rem op de consumptiegroei en daarmee op de economie als geheel. Eerlijk in de zin van progressief, dat de grootste gebruiker het meest betaalt.

 

Gemiste kansen
Sinds het rapport van de Club van Rome Grenzen aan de groei klinkt de roep om de economie te vergroenen, hernieuwbare bronnen van energie te ontwikkelen, en ons consumptiegedrag te veranderen. Sinds 1972 is er 265 miljard aan subsidies uitgegeven aan woningisolatie, zon- en windenergie, en voor verduurzaming van de industrie en landbouw, maar de economische groei is onverminderd doorgegaan, en ons beslag op de schaarse materialen is niet minder geworden. Het hielp ook niet dat de metalen en grondstoffen uiteindelijk minder schaars bleken dan de Club van Rome oorspronkelijk had ingeschat. Dat het rapport ook waarschuwde voor de milieuvervuiling, en dat daar ook de CO2 uitstoot onder was te rekenen, kreeg minder aandacht.

In 1988 volgde het Brundlandt report Our Common Future, dat opriep tot ‘duurzame ontwikkeling’. Het idee was om economische groei “duurzaam” te maken (dwz. groene groei). Maar er werd gelijktijdig wel verondersteld dat de industriële output in de wereld nog wel drie keer groter moest worden om alle landen hetzelfde welvaartsniveau te geven als de geïndustrialiseerde landen. Door efficiencyverbetering en het gezamenlijk beheer van de ‘commons’ zoals de oceanen, bossen en de ruimte, na te streven zou het energie- en grondstoffenverbruik kunnen worden teruggedrongen ten gunste van de biodiversiteit en milieukwaliteit. Vervolgens is echter zonder veel succes geprobeerd de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen door er verhandelbare emissierechten aan te koppelen (Kyoto-protocol 1992).

Pas recentelijk dringt het door dat de economische groei alle besparingen en efficiencyverbeteringen weer tenietdoet. Het manco zit hem in het feit dat veel maatregelen gericht zijn op de aanbodzijde, die de industrie efficiënter en duurzamer maakt maar weinig vraagt van de burger en de consument, anders dan zijn eigen woning te isoleren. De grotere efficiëntie en energiebesparingen leiden tot kostenreducties en die lokken weer nieuw consumptiegedrag uit, zoals meer vakanties. Uiteindelijk blijft de CO2-uitstoot groeien. Deze paradox staat ook wel bekend als de wet van Jevons, oftewel het ‘rebound’ effect. Het duurzamer maken van de aanbodzijde, terwijl we de consumptie ongeremd laten groeien, is dweilen met de kraan open. Het terugdringen van het milieubeslag moet daarom niet alleen gezocht worden in het efficiënter maken van apparaten en omzettingen, maar ook door het consumptiegedrag zelf te beperken, bijvoorbeeld door de consumptie meer te belasten en arbeid goedkoper te maken.

 

Andere maat voor welvaart
Maar hoe pakken we het politiek aan? Hoe krijgen we de mensen zo ver dat ze de consumptiebelasting gaan steunen? Volgens de auteurs zou een ‘beperking van de groei’ politiek prima verkocht kunnen worden met de uitleg dat consumptiebeperking niet leidt tot een verarming of een afname van de werkgelegenheid, maar dat het juist leidt tot een kwalitatief beter leven en dat financieel ook goed uitpakt. Om dat zichtbaar te maken moeten we de huidige maat voor welvaart, het Bruto Nationaal Product (BNP), dat geen rekening houdt met het milieuverlies en ook geen maat is voor sociaal en cultureel welzijn, loslaten en vervangen door een bredere index van welzijn.

De grotere nadruk op welzijn is geheel in lijn met de trend naar postmaterialisme: het hoger waarderen van persoonlijke relaties, cultuur en zingeving, boven rijkdom en status. Het blijkt dat een inkomen boven de €15.000 weinig toevoegt aan geluk en beleving. Veel religies en levensfilosofieën verkondigen al eeuwen dat rijkdom niet de zin van het leven kan zijn. Zorg voor de ander en voor de aarde is de meest rijke levensvervulling die men zich kan wensen. Tijd om dat weer in de praktijk te brengen.

Maar juist deze bronnen van geluk staan momenteel sterk onder druk door de nadruk op prestatie en economie. Onze “aandachtseconomie” met een hoog gehalte aan sociale mediagebruik tot wel 20 uur per week, leidt tot stress en burn-out. Bedrijven doen via marketing er alles aan om ons te verleiden tot meer schermtijd, netflixen, gokken, gamen, etc. Gelijktijdig lopen de kerken, verenigingen en maatschappelijke organisaties leeg. Ziekenhuizen, zorginstellingen, welzijnswerk en scholen die vroeger onderdeel waren van het maatschappelijke middenveld, de ‘civil society’, zijn geprivatiseerd en worden gerund als een bedrijf. Daarmee is ook de maatschappelijke leerschool, het bestuurlijke werk op vrijwillige basis, komen te vervallen, wat nu juist een goede ervaring was om jezelf democratische waarden en vaardigheden eigen te maken.

 

Lastenverschuiving
Voor de concrete maatregelen laten de auteurs zich inspireren door Piketty, die in Kapitaal en ideologie [1] drie varianten van een consumptieheffing heeft voorgesteld: (1) een individueel CO2 verbruiksbudget, (2) een CO2-belasting en compensatie via de inkomstenbelasting, en (3) een progressieve CO2-belasting.

De eerste maatregel is een soort toewijzing van emissierechten op individueel niveau. Op de energierekening wordt bijgehouden hoeveel budget je hebt en wat er ervan verbruikt is. Daarboven kost het extra.

De tweede maatregel is een belasting op producten en iedereen ontvangt compensatie door verlaging van de inkomstenbelasting. Dit is een makkelijk in te voeren maatregel.

Bij de derde maatregel is de heffing individueel en progressief. Dan is er wel enige boekhouding nodig om het totaal van CO2-uitstoot centraal te registreren. Iedereen zou een gratis basisbudget voor de eerste paar ton CO2 kunnen ontvangen en daarboven wordt het CO2-verbruik progressief belast en eventueel beperkt tot een bepaald maximum.

De auteurs prefereren de derde vorm, maar omdat deze moeilijker te implementeren is, zou in een overgangsperiode ook maatregel 2 gebruikt kunnen worden. De voorkeur voor een progressief tarief steunt op het idee dat diegenen die het meest consumeren sterker worden belast en dat veel en hard werken wordt afgeremd, want door ieder extra uur minder werk kun je minder kopen. De bedoeling is dat de heffing grotendeels wordt teruggeven via een verlaging van de inkomstenbelasting, al merken de auteurs wel op dat flankerend beleid, zoals investeringen in de infrastructuur voor een robuuster elektriciteitsnet ook indirect een gunstig effect kan hebben op de kosten voor de individuele burger.

 

Overige maatregelen
Het boek geeft verder nog een gedetailleerd toekomstbeeld van huisvesting, zorg, en generatieve landbouw.Terecht wordt in het boek veel aandacht besteed aan de huisvesting, die recent erg onder druk staat. De huursector zit volledig vast, met lange wachtrijen voor de sociale huur, stijgende huren in de commerciële sector, en vermogenswinsten die terechtkomen bij de eigenaars. Uitbreiding taken van woningcorporaties lijkt gewenst. Meer bouwen voor middengroep en voor ouderen. Maatregelen als verhoging overdrachtsbelasting, verplichte energieklasse van huizen, en afroming vermogenswinsten op woningen.

 

Discussie
Het is een omvangrijk boek met veel losse voorstellen over een breed scala van onderwerpen. De lastenverschuiving is op zich een interessante maatregel en al meerdere keren voorgesteld in de afgelopen decennia [2]. Als dit vanaf de jaren zeventig was doorgevoerd dan hadden we daar nu de vruchten van kunnen plukken en een samenleving gehad met meer reparatie en recycling, meer deeleconomie, en meer zinvolle werkgelegenheid. Zoals de auteurs opmerken was het altijd beter geweest om een boom vijftig jaar geleden te planten, maar de tweede beste datum is vandaag.

Een goed punt van het voorstel is dat bedrijven en ondernemers niet extra belast worden en dat er ook geen ‘afscherming’ nodig is zoals bij het ETS-emissierechten systeem, waar producten van buiten Europa apart belast moeten worden. Ook producten die geïmporteerd worden vallen onder de voorgestelde verbruiksbelasting. Verder is variant 2 eenvoudig in te voeren, en zal deze leiden tot een verschuiving naar meer arbeid, reparatie, en delen van duurdere gereedschappen en apparaten, als deelauto’s. Het geeft ook bedrijven een prikkel om producten op de markt te brengen die milieuvriendelijker zijn en een langere levensduur hebben.

De auteurs wijzen erop dat milieubeleid alleen geaccepteerd wordt als het eerlijk is, en verdedigen daarom een algemene verbruiksbelasting als een acceptabeler vorm van beïnvloeding boven meer specifieke maatregelen, zoals suikertaks en vleestaks, die al snel overkomen als betuttelend, en degressief zijn, want de lagere inkomens worden er harder door getroffen. Dit argument is misschien niet helemaal overtuigend, want accijns op tabak is ook degressief en ook betuttelend, maar werkt wel.

De cruciale vraag komt helaas niet aan de orde in het boek: leidt de verbruiksbelasting niet ook tot een “rebound” effect? Als arbeid goedkoper wordt dan is het de bedoeling dat het meer wordt ingezet, en dat dus meer mensen in de culturele of reparatiesector meer werk krijgen en dus meer inkomsten en die vervolgens weer uitgeven aan extra consumptie. Netto haalt het dan geen geld uit de economische kringloop. Het geld dat bespaard wordt zal al of niet via de overheid weer leiden tot extra energie- en materiaalgebruik. De enige manier om onze eigen groei te verminderen is door de belastingopbrengst te storten in een klimaatfonds voor de Derdewereld.

 

Tot slot
Het boek is veelzijdig maar daardoor ook wat chaotisch. Het wil een totaalbeeld schetsen van een nieuwe maatschappij met daarbij een breed scala van maatregelen om dat te bereiken. Maar die ideeën doen sterk denken aan de jaren zeventig, vooral de kleinschaligheid. Een paar van de maatschappelijke tendensen die juist averechts werken, worden niet geadresseerd. Zo passeren bij het tekort van betaalbare huurwoningen allerlei economische factoren zoals de verhuurdersheffing, het verzelfstandigen van de woningcorporaties, de invloed van particuliere beleggers, etc. terwijl de woningverdunning niet aan de orde komt. Vroeger was de gemiddelde woningbezetting 3-4 en die is nu gedaald naar onder de 2. We zijn op weg naar een maatschappij met alleen éénpersoonshuishoudens. Allemaal niet erg bevorderlijk voor de deeleconomie. Het openbaar vervoer kwijnt en het is niet makkelijk om de burger uit zijn auto te krijgen. Gaan we daar wat aan doen?

De consumptiebelasting is op zich goed te verdedigen, maar er mogen ook geen wonderen van verwacht worden. De opgaven waar we voor staan (reductie van de CO2-uitstoot van 10.000 ton naar 1.000 ton per inwoner) gaat niet vanzelf, en zeker niet als de belastingdruk beperkt blijft tot het rijkere deel van de bevolking. Er zal meer gedragsverandering nodig zijn.

Tenslotte herhaalt het boek zichzelf veelvuldig in het aanprijzen van het eigen inzicht: “Het loslaten van het groeiparadigma schept mogelijkheden om te werken aan een eerlijkere en duurzamere samenleving. Een samenleving waarin onderlinge betrokkenheid en maatschappelijke initiatieven niet langer verstikt worden door het dominante streven van bedrijven en overheden naar groei en productiviteit. Een samenleving waarin nieuwe coöperaties ontstaan en waarin families, vrijwilligerswerk, cultuur, wetenschap, zingeving en andere kwalitatieve hulpbronnen floreren. Een samenleving waarin waarden als wederkerigheid, rechtvaardigheid en genieten van genoeg centraal komen te staan.” Deze tekst komt in verschillende gradaties wel tien keer in het boek voor.

Het boek mist ook een vergelijking met Donuteconomie van Kate Raworth en Minder is meer (Degrowth) van Jason Hickel. Wat voegt dit boek toe?

 

Noten

[1] Piketty, Capital and Ideology, Harvard University Press, 2020. Kapitaal en ideologie, vert. Ilse Barendregt, de Geus, 2023.

[2] Erik Jansen en Piet Iedema, Lastenverschuiving over arbeid, kapitaal en milieu, PPR-schrift 9, PPR-studiestichting, 1983.