Civis Mundi Digitaal #136
In deze aflevering aandacht voor L’ empire du bien[1], Het Rijk van het Goede van Philippe Muray (1945-2006), een Franse schrijver, columnist en essayist. Het stamt uit 1991. Helaas is het niet in het Nederlands of het Engels vertaald. Dit maakt het voor ons niet gemakkelijker er kennis van te nemen. In 2020 verscheen een Duitse vertaling. De auteur beschrijft de wereld van dertig jaar geleden, de negentiger jaren van de twintigste eeuw, als een dystopie. Opmerkelijk is dat de schrijver in het voorwoord van een nieuwe druk in 1998 constateert dat zijn beschrijving nog steeds steekhoudend is, ja zelfs nog beter past na bijna tien jaar. We zullen bezien hoe dat er nu uit ziet.
Het Rijk van het Goede
Het is geen roman, maar een cynisch, satirisch, regelmatig provocerend, essayistisch pamflet. Sterk op Frankrijk gericht met de kritiek, die bij nadere bestudering ook buiten Frankrijk van toepassing is. Bij veel zinnen moet je goed opletten en nadenken op welke schrijver, op welke film, op welk toneelstuk Muray teruggrijpt, wie hij citeert of parafraseert. Dit vraagt kennis van de Franse literatuur- en kunstenscene. Soms wordt degene die geciteerd of geparafraseerd genoemd, maar het grootste deel geschiedt zonder verwijzing. Ook hier détournements, een manier om op een subtiele wijze op andere auteurs te wijzen, zoals we die zagen bij Guy Debord, besproken in Civis Mundi 136[2]. Muray gaat er van uit dat het de lezer wel duidelijk zal zijn waarop zijn tekst duidt, op wie en wat hij zinspeelt of waarmee en met wie hij de spot drijft. Op enkele plaatsen is het duidelijk dat er geciteerd wordt doordat de tekst tussen aanhalingstekens staat. Maar op vele plekken wordt niet letterlijk geciteerd, maar veelal gebruik gemaakt van vingerwijzingen. Het is dus opletten geblazen. Het is echter niet zo dat het pamflet nu minder goed leesbaar wordt. Neen, maar anderszins neemt de diepgang en de vaak cynische satire toe, wanneer je weet op wie en wat de tekst terugslaat.
Pinterest.com
Feestbeesten?
Muray is hard en onverbiddelijk in zijn kritische beschrijving van de wereld zoals hij die waarneemt. Het is een wereld waarin consumeren, het tot je nemen, het binnen laten komen van alles, tot het normale doen behoort. Het is bij hem consumeren om niet te hoeven denken. We zijn langzaamaan wel gewend dat wij volgens economen als soort geëvolueerd zijn van homo sapiens tot de homo economicus. De voormalige Duitse hoogleraar sociale wetenschappen Marianne Gronemeyer[3] (1941) muntte ons echter in ongeveer dezelfde tijdsperiode als Muray veeleer als homo creator, de mens die alleen zichzelf kan zijn, die alleen zijn identiteit kan vinden, in zijn attributen. Een mens die ook aan zichzelf sleutelt; dus niet alleen door middel van zijn attributen, maar ook feitelijk door zijn lijf als attribuut te zien. Een lijf dat veranderd kan en mag worden. Zo maakt de mens zichzelf tot wat hij wil zijn. Het is hem niet langer genoeg geboren te worden, maar de mens moet vernieuwd worden. De mens is een designprodukt geworden. Er wordt “gesleuteld aan de aard van het menselijk bestaan”, zoals Trudy Dehue[4] (1951), voormalig hoogleraar wetenschapsonderzoek, het noemt.
Muray gaat nog een stap verder, laat anderen onze attributen bepalen en heet ons homo festivus, omdat slechts het feest overblijft. Later schrijft hij een gesprek met Élisabeth Lévy (1964), veel besproken journaliste en essayiste, in boekvorm met als titel Festivus, festivus[5], hetgeen voor hem de overtreffende trap van de mens is. Het zijn allemaal beschrijvingen van de mens in ontwikkeling. Wellicht moeten we deze laatste, de homo festivus festivus, in samenhang zien met de door de Franse essayist Pascal Bruckner[6] (1948) homo consumans genoemde mens. Als homo economicus kunnen we namelijk niet anders zijn dan alle drie tegelijkertijd. Het wordt immers van ons verlangd zo te zijn. Homo economicus geeft ons het recht ook homo creator te zijn, homo festivus te zijn, homo consumans te zijn.
Hierbij past dat wij ons volgens Muray alleen nog maar laten leiden door het Goede, wij confirmeren ons aan datgene wat politiek correct is, aan datgene wat ons voorgehouden wordt dat wij zouden moeten zijn. Kunnen we ons dan ook niet de homo non-cogitans noemen? De mens die niet meer (na)denkt, die alleen nog vermaakt wil worden en daarmee zorgt voor een langzame en onverbiddelijke neergang in het Niets, waarbij wij gelukzalig denken ons leven te verbeteren, onze identiteit te bevestigen en in werkelijkheid ieder onderscheid met anderen teloor laten gaan.
Wij nivelleren ons zelf door alleen maar te consumeren; we vieren feest om te vergeten. Steeds worden we aangespoord, steeds worden we verleid om toch vooral niet na te denken en datgene te doen dat ook anderen doen. We worden een grote grijze feestende massa, terwijl we bezig zijn onszelf te worden. Een bijzondere en ondanks alles opvallende manier van homo creator zijn en homo festivus worden. Het debat verwordt tot infantiel gekeuvel; voortdurend worden wij erop gewezen hoe we ons zouden moeten gedragen om goede burgers te zijn. Het Goede dient gekoesterd en nageleefd te worden. De dictatuur van het Goede, het Rijk van het Goede, bepaalt ons leven.
Het Spektakel
Evenals Guy Debord (1931-1994), auteur van La Société du spectacle, De spektakelmaatschappij[7] uit 1967, strijdt Muray tegen de wereld als Spektakel. De diepere betekenis is hem niet ontgaan, maar hij gebruikt zijn strijd tegen de “Disneysering” van de wereld, tegen “Eurodisney rond de klok”, als een waarschuwing. Uit de diepere betekenis van het spektakel, de overheersing van de samenleving door het kapitalisme met zijn overdadige consumptiedrang en -dwang, komt als reactie noodzakelijkerwijs de oppervlakkige variant voort. Het weerhoudt de mens de diepere betekenis van het spektakel te zien.
Debord, schrijver, filosoof, filmmaker en activist zette al eind vijftiger jaren in op het afwijzen van de consumptiemaatschappij met al zijn uitwassen. Voor hem werd er een samenleving tot stand gebracht die volledig op representatie en daarmee beeldvorming gericht was, op imago. De staat, het kapitaal en de media streven een volledige controle na. Er ontstaat een dictatuur over het menselijk bestaan waarin de mens alleen nog toeschouwer kan zijn, ook van zijn eigen bestaan.
Hier nu nog slechts enkele woorden van Debord: “Het spektakel is de ideologie bij uitstek, omdat deze het wezen van ieder ideologisch systeem in zijn volheid uitstalt en openbaart: de verarming, de onderwerping en de ontkenning van het werkelijke leven.” En op een ander punt in zijn betoog: “het spektakel vormt het huidige model van het leven” Om een paar zinnen later te vervolgen met “het spektakel doet zich voor als een geweldige, onbetwistbare en ongenaakbare stelligheid. Het zegt niets meer dan ‘wat verschijnt is goed, wat goed is verschijnt’.” Kortom, het spektakel is overal, “het heeft het monopolie van de schijn… Het is de zon die nooit ondergaat in het rijk van de passiviteit.… En baadt in eigen glorie… Het wil niets anders bereiken dan zichzelf.”
Muray bouwt deze dictatuur zorgvuldig uit, niet in stellingen zoals bij Debord, en met zijn eigen accenten en voorbeelden. Maar ook met zijn satirische en cynische blik. Bij hem krijgt het feest weliswaar ook een lading van kapitalisme, met geld is alles te koop e.d., maar hij laat nadrukkelijk de kant van de schijnwerkelijkheid zien, de werkelijkheid waarin eenieder zwelgt van wat wordt aangeboden als schijn en vermaak en zich eraan onderwerpt.
In zijn voorwoord bij de laatste uitgave gaat het om de ontwikkeling tussen de eerste uitgave van 1991 en de nieuwe van 1998. Een voorbeeld: “Mobiele telefonie had nog niet de legendarische geestdrift bij zijn talrijke slaven losgemaakt, slaven die steeds weer naar een nieuwe dosis onderworpenheid smachten.” Hij zou ongetwijfeld in de huidige tijd ook weer zijn scherpe tanden laten zien bij al het mediageweld, de vrijwel totale digitalisering en de beeldschermcultuur.
Passief nihilisme
Muray heeft een bijzondere manier van formuleren, vaak bloemrijk, maar hij bedenkt ook nieuwe woorden – Cordicopolis, cordicologen, cordicofielen, cordicolaten en cordicoclasten om enkele te noemen. Echter niet zodanig dat het een soort dunktaal is geworden, zoals Orwell in Nineteen Eighty-Four: A Novel het begrip newspeak introduceerde. In zijn voorwoord verklaart hij dat “Cordicopolis, de stad van de roze nachtmerrie, een utopie,” bijna tien jaar later “voortaan Carnavalgrad genoemd moet worden.” De utopie is werkelijkheid geworden. “Laten we meedansen! Meespelen kost ons niets!... Leven in Luilekkerland... De wereld is een pretpaleis!” Het is het einde van een tijdperk, waarin “het Goede zich verlustigend in de onmetelijkheid van het feesten, van de party, verliest, zoals een rivier in de beloofde zee.” Bij Muray heeft nog niet iedereen door dat het Goede “met instemming van de mensheid begon zijn stralende gevangenis over de mensen uit te spreiden.” Het betreft hier het feest, waarin wij alleen geloven. Het is “het open deuren intrappen festijn.”
Muray is overvloedig in het steeds opnieuw en anders benaderen van het centrale thema: de mensheid laat zich in slaap sussen, wentelt zich vergenoegd in een kinderlijke toestand, in het aangename gevoel dat opgeroepen wordt door het continue kind mogen blijven. Dit neemt bij Muray de vorm aan van het Goede, hetgeen door een soort moederfiguur gestalte krijgt. “Het Goede te willen betekent derhalve bovenal de Staat te willen die er garant voor gaat staan.”
Zijn vriend Michel Houellebecq spreekt een dankrede uit bij de uitreiking van de Frank-Schirrmacherprijs in 2016, die Houellebecq wordt verleend voor zijn boek Soumission (Onderworpen). Deze Duitse prijs[8] in nagedachtenis aan de vroeg gestorven publicist en mede-uitgever van de Frankfurter Allgemeine Zeitung (FAZ) wordt sinds 2015 jaarlijks uitgereikt “voor uitmuntende prestaties die bijdragen aan het inzicht omtrent de actuele ontwikkelingen.”
In de prijsrede gaat de auteur ook in op zijn vriend Philippe Muray en in samenhang hiermee op de Franse schrijver Alex de Tocqueville. De laatste leefde in de negentiende eeuw en schreef het magistrale tweedelige werk De la démocratie en Amérique, verschenen in 1835 en 1840. Het kwam tot stand na een reis door de ‘jonge’ Verenigde Staten van Amerika en bevat zijn observaties, met name over de nog jonge democratie. Houellebecq citeert[9] hem uitvoerig: “Over hen (de mens) verheft zich een geweldige, bevoogdende macht, die er alleen maar voor zorgt hun genot zeker te stellen en hun lot te bewaken. Zij is onbegrensd, gaat tot in de details, regelmatig, beschermend en mild. Zij zou patriarchaal zijn wanneer zij... de mensen op het ouder worden zou voorbereiden, maar in plaats daarvan probeert ze hen alleen maar definitief hun jeugdigheid te laten behouden; ze vindt het prima dat de mensen genieten, aannemende dat ze niets anders in de zin hebben dan zich te vermaken. Ze zorgt graag voor hun welbevinden; zij wil er wel alleen zorg voor dragen en de enige beoordelaar zijn; ze verzorgt hun veiligheid, zij bepaalt en garandeert hun behoeften, verlicht... zou ze hen ook niet helemaal kunnen verlossen van het nadenken en de rompslomp van het leven?” En dat al in het eerste deel van de negentiende eeuw. Wij zijn nu bijna tweehonderd jaar verder.
Houellebecq vervolgt zijn verhaal en maakt duidelijk dat Muray’s werk aantoont dat er geen sprake is van een patriarchale macht. Integendeel, door deze sterke tendens tot infantilisering is er sprake van een matriarchale macht in een nieuwe vorm, namelijk in de vorm van staatsmacht. De mensheid is er blij mee en geniet volgens Muray. “Kijk waar we precies staan: tevreden met wat ons wordt aangereikt. Verlangend naar wat ons wordt toegestaan. Geïnteresseerd in hetgeen ons wordt verklapt.” Een mooi kinderklasje.
Jérémie Peltier[10] wijst hierop, wanneer hij spreekt over “de maatschappij van het gegiechel”. Iedereen tevreden, maar het is wel heel verontrustend dat dit de nieuwe werkelijkheid wordt of al is. Muray is er bij de heruitgave duidelijk over dat slechts een verdere verslechtering is opgetreden. De mensheid zakt in zijn ogen steeds verder weg. “De Nieuwe Wereldorde waakt over de algemene tevredenheid.” En waar staan we nu?
Het algemeen belang idool
“Van de utopie van een universum waar alleen nog maar vriendelijkheid, tederheid en goede bedoelingen heersen, moet je eigenlijk kippenvel krijgen: dit is de meest angstaanjagende nachtmerrie, omdat het de werkelijkheid kan worden. Maar nee. Niemand lijkt er bang voor te zijn.” Muray maakt in zijn essay in vele woorden, iedere keer een nieuwe aanloop nemend, duidelijk hoe de wereld in zijn ogen verslonst, verloedert en de mensheid in een vrolijke lethargie verzinkt. Hij vindt het een weerzinwekkende ontwikkeling, waar hij zich heftig tegen verzet. Hij vindt het verbazingwekkend dat we het ons allemaal maar laten aanleunen.
En toch ziet hij ook dat verzet niet gemakkelijk is; we worden dagelijks gewezen op het algemeen belang waar we rekening mee dienen te houden, op de uitkomst van peilingen die vastleggen hoe ergens over gedacht wordt. Steeds opnieuw worden ons idolen voorgeschoteld. “Wij hebben bij voortduring een idool nodig, een dat voldoende groot is en in voldoende mate indrukwekkend om bij niemand meer de vraag te laten opkomen het te rechtvaardigen. Het algemeen belang is de werkelijke naam van het idool in de loop van de tijd.” En met gebruikmaking van dit idool, het algemeen belang, wordt iedere weerstand, ieder verzet in de kiem gesmoord.
“De macht van de publieke opinie op basis van kijkcijfers vervangt eenvoudig alle andere macht,” is een andere uitspraak van hem. Al in de achttiende eeuw werd kritisch gekeken naar het fenomeen publieke opinie. John Stuart Mill (1806-1873), een nog steeds beroemde Engels filosoof en econoom en een van de grondleggers van het liberalisme, schrijft over de publieke opinie. Het belet een fatsoenlijke discussie als je je erop beroept. Het heeft de neiging totalitair te worden. Hij is dan ook luid en duidelijk als hij stelt dat de publieke opinie een tiran is die geen andere mening dan de zijne duldt.
Mill is hard over de publieke opinie. Deze wordt gevormd door de mening van mensen, die hij een gemengd gezelschap noemt van een enkele wijze en veel dwazen, een collectieve middelmatigheid. We hebben het hier over een uitspraak uit 1859. Al met al spelen de ontwikkelingen waar Muray het over heeft al wat langer, maar het wordt gaandeweg intensiever en massaler. “Mensen geloven alleen nog, wordt gezegd, wat ze op tv gezien en gehoord hebben.” Een fenomeen dat wij bijna dagelijks voorgeschoteld krijgen.
Het feest, de macht en het denken
Voor Muray zijn in ieder geval drie onderwerpen van groot belang, het feest, de “Party”, de macht, die wordt uitgeoefend zonder dat geheel duidelijk wordt wie aan de touwtjes trekt, en het denken dat leeg moet worden en wordt. Bij het eerste, het feest, spelen radio, tv, internet een grote rol. Muray: “Deze wereld stort juichend ineen, een totaalfestival, met orkest, dans en andere pret.”
En op een andere plek in het pamflet: “Een soort muzikale olievlek besmeurt de kusten van de wereld.” Hier hoort ook bij dat we geen onverwachte dingen willen horen, zien of beleven. Vandaar enerzijds een eindeloze herhaling van hetzelfde nieuws, met hetzelfde commentaar, het volgen van prettige en voortkabbelende programma’s. Het moet onderhoudend zijn en ons vooral een bijna perfecte wereld tonen. Er is een keerzijde, een die niet erg opvalt, die we niet zien in de fantastische wereld van beelden en verschijningen waarin we leven.
“Op het eerste gezicht is het de dageraad der magiërs. Natuurlijk, een discreet bezoek, een afdaling in de ondergrondse machinekamer zou ons ongetwijfeld veel leren over de fantastische vooruitgang die geboekt is op het gebied van op afstand elektronische besturing en bewaking van de poppetjes die zich in de open lucht bewegen. Helaas, dit gebied is niet voor publiek toegankelijk; en wat niet openbaar is bestaat niet. Aan de oppervlakte is het vanzelfsprekend feest.” In een interview op Radio France[11] in 1999 zegt Muray: “Het feest, dat een onderbreking was in het continuüm van het alledaagse leven, is het geheel van het alledaagse leven geworden.”
Het is een schijnwereld, een schijnwereld die ons beter past dan de echte werkelijkheid, die we volgens hem dan ook systematisch verdringen. Verder zijn wij ten gevolge hiervan, aldus Muray in zijn essay, “als bezetenen bezig en wel op alle denkbare terreinen met voorkomen, met preventie, met aangekondigde puinhopen en ellende”, die we dwangmatig proberen te voorkomen met een soort voorbehoedscultuur. De schijnwerkelijkheid is de echte werkelijkheid en daarmee het feest.
Macht
Bij het tweede, de macht, zien we dat het langzaamaan onduidelijk is wie nu de macht heeft. Het antwoord is het geld, de publieke opinie, het festival, maar hoe? Het gaat om het Rijk van het Goede, het Goede heeft per definitie de macht in handen. “Want zoals er maar één God was, kan er op middellange termijn slechts één samenlevingsvorm zijn. ... De Staat van het Goede volgt Civitas Dei op als het ontwerp van een uniforme spirituele gemeenschap onder gezag van een soevereine, geheel de wereld omvattende en volstrekt meedogenloze autoriteit.”
Opnieuw het Spektakel van Guy Debord, nu wat anders geformuleerd. En bij Muray: “Als hij nu eens aardig, vriendelijk, geruststellend was geworden, Big Brother? Een beschermheer van de natuur en ook van de volksgezondheid?... Nog meer collectivistisch dan voorheen, maar dan op een goede manier, echt, dit keer uit barmhartigheid?” Het zit er niet in. “Het rijk van het Goede neemt zonder noemenswaardige veranderingen talloze kenmerken van de vroegere utopie [bedoeld is het marxisme, MR] over, bureaucratie, verraad, verkettering, een aanbidding van de jeugd die je de stuipen op het lijf jaagt, het lege denken, het uitschakelen van de kritische geest, de obscene dressuur van de massa, de vernietiging van de geschiedenis door het herschrijven ervan, het smakeloze opzetten van het gevoel tegen de rede, haat jegens het verleden, uniformering van de manier van leven.”
Denken
En ten slotte is er het denken, waarvan Muray vindt dat we daarmee zo goed als opgehouden zijn. “De vrijheid van denken is altijd al een soort ziekte geweest, waarvan wij nu eindelijk volledig genezen zijn. Het niet van meet af aan de gemeenschappelijke catechismus opdreunen is een teken van waanzin.” Ja, waarom zou je nog denken, alles is al voor je gedacht. Het gevolg is duidelijk: “De vrijheid van denken (en ook het verkeerde denken) kan niet meer beschermd worden; deze vrijheid zal uit de lijst van mensenrechten verdwijnen zodra aangetoond wordt dat iedere individuele vrijheid negatieve collectieve bijwerkingen heeft.”
Bij dit fenomeen staat Muray nog wat langer stil. Immers als we wat willen doen aan deze ontwikkelingen, als we ze willen keren in een andere richting, is onafhankelijk denken een absolute voorwaarde. Hier verwijst hij naar Orwell met Nineteen Eighty-Four: A Novel. “Orwell heeft zich een heel klein beetje vergist. Alleen in de kleur van de toekomst zat hij ernaast. De rampenfilm van de toekomst is in werkelijkheid pastel-roze. Daarentegen is zijn dunktaal, die het onmogelijk maakt de verkeerde gedachten te hebben, omdat de woorden om ze te benoemen niet meer bestaan, zich steeds meer op de voorgrond aan het dringen.”
En laten we niet vergeten dat er intussen en Muray heeft dat niet meer mee mogen maken een geheel nieuwe dunktaal ontstaan is en zich verder ontwikkelt. Niet alleen een soort straattaal, maar een geschreven taal. Een taal met talloze afkortingen en symbolen, de taal die op de smartphones van nu gebezigd wordt. Het formuleren van complexere gedachten is hiermee tot een absoluut minimum beperkt geraakt. Wat kunnen we dan nog verwachten? Nou ja, veel mag en kan niet meer in het Rijk van het Goede. “Alleen het zoeken naar het Goede is nog toegestaan... Het Goede heeft overal een antwoord op.”
Ook bij Neal Stephenson, Snow Crash (Het Babelvirus) – in CM 122, Derek Cressman, Reality™ 2048 Watching big mother – in CM 123 en Dave Eggers, The Circle – in CM 124 en The Every in CM 125 – zagen wij deze taalveranderingen, deze dunktaalontwikkeling. Bij hen is het fantasie, bij Muray kondigt zich de nieuwe werkelijkheid aan. Hij ziet de aanloop ernaartoe, hij ziet het niet meer aarzelende begin. Bij Cressman is er de welbewuste analogie met Orwell en zijn dunktaal. Bij Eggers zien we een duidelijke relatie met de ontwikkelingen in de werkelijkheid, jaren na Muray; als het ware de waarneming van Muray versterkend. Stephenson schreef in dezelfde tijd als Muray.
Willen we wel in deze samenleving leven, is de niet uitgesproken vraag van Muray’s pamflet. Willen wij afglijden naar het Niets, opgaan in het Niets? Op dit moment is het nog niet zover, maar hoe lang nog? “Tussen ons en het Niets staat alleen nog het op alle zenders en kanalen gepropageerde Goede”, volgens Muray en dit voorspelt weinig goeds. Aan het eind van zijn betoog is hij pessimistisch, waarbij niet moeten vergeten dat hij het pamflet uitbracht in 1991. Wij zijn veel verder, maar is het beter geworden? Zijn we niet verder gegaan op de volgens Muray onheilspellende weg?
Protest of toch op ‘mute’
Muray’s slotzin luidt: “Want de toekomst van deze samenleving ziet er zo uit dat niets anders wordt voortgebracht dan tegenstanders of doofstommen.”
Het pamflet beschrijft, laat zien, hoe de wereld volgens Muray eruit ziet, de wereld als een groot feest, het Rijk van het Goede. Een vrijwel totalitaire samenleving zonder demonen, zonder monsters, maar met het Goede aan de macht. Verdoofd blijven we erin geloven, in deze wereld van het passieve nihilisme. Het lijkt op de uitspraak van Juli Zeh, geciteerd in CM 127[12], waar zij de wereld van Corpus Delicti “een gigantisch wellness hotel” noemt, waarin de bewoners infantiliseren.
Muray ziet de wereld weliswaar feestelijk aangekleed en noemt daarom het gedrag van de mens festivisme, maar het besmet ons in toenemende mate, grotendeels onbewust, zoals hij het beschrijft. In het bijzonder wijst Muray er ook op dat deze verdoving er eveneens toe leidt dat ons denken wordt aangetast. Ons kritische denken verdwijnt. Hierbij speelt ook de verarming van de taal een grote rol. Muray gaat nog niet zover het allemaal als dunktaal te betitelen, maar erg ver er vandaan zijn wij niet. Dunktaal maakt kritisch denken onmogelijk. Het essay is een oproep om te blijven denken, te blijven protesteren, om een ander en tegengesteld standpunt te blijven innemen, tegen de publieke opinie in, tegen het nivelleren, tegen de Disneysering van de wereld, tegen de infantilisering, tegen de wereld als een festival, tegen political correctness. Het is een aanklacht tegen de totalitarisering van onze wereld.
Hij sluit aan bij Orwell, waarover Piet Ransijn in CM 104[13] schreef, en bij Aldous Huxley met Brave New World, door mij beschreven in CM 130[14]. En, hij is hier schatplichtig aan Guy Debord, die in Commentaires sur la société du spectacle, Commentaar op de spektakelmaatschappij[15] uit 1988 over de essentie van het moderne spektakel het volgende schrijft: “de autocratische heerschappij van de markteconomie die een status van onschendbare oppermacht heeft bereikt, en het geheel van nieuwe beleidstechnieken die met deze heerschappij gepaard gaan.” Beide schrijvers zijn van mening dat er gestreden moet worden, gestreden met woorden, om deze samenleving te veranderen. Debord spreekt over een “daadwerkelijke vernietiging”, Muray houdt het op “saboteren”.
Bespreking
Muray komt uiteindelijk uit op feest, macht en denken. Debords spektakel is bij Muray feest geworden. Een feest met een dubbele betekenis, waarvan de een dieper is en meeromvattend, de ander oppervlakkig, Disney-achtig. Het is opmerkelijk dat Muray zelf afstand neemt van Debords Spektakel en zijn eigen Party als reactie ziet[16]. Volgens hem was er de noodzaak de maatschappij als spektakel te beschrijven, maar de volgende stap is het feest, dat zoals hij zegt gemaskerd voortgaat. Gemaskerd omdat de mens niet meer ziet dat hem een schijnwerkelijkheid wordt voorgespiegeld, waarin “het lachwekkende is versmolten met het ernstige.”
Historicus en journalist Noé Roland[17] ziet, evenals anderen nauwelijks onderscheid tussen beide opvattingen, anders dan dat Guy Debord versluierd en moeilijk schrijft en Philippe Muray helder en duidelijk is over wat hij waarneemt. Beiden leveren scherp commentaar, Debord vanuit een duidelijk links standpunt, Muray, verre van socialistisch volgens Roland, eerder vanuit het midden-rechts. Zelf schrijft Muray dat hij op latere leeftijd ‘gauchist’ geworden is[18], een mengeling van Gaullisme en links.
Roland nogmaals aan zet, spreekt over “het rookgordijn van het spektakel”. “Het komt ongetwijfeld ook doordat onze ’vrijetijdssamenleving’ geen waarde meer hecht aan de individuele en collectieve inspanningen die ons in staat stellen ons te ontworstelen aan de heersende domheid, en burgers niet meer toestaat zich voor de res publica te interesseren anders dan door het kleine uiteinde van de verrekijker.” Duidelijker kan bijna niet.
Hoewel het lijkt of beide auteurs de eersten zijn, hebben zij voorgangers die op een andere wijze, via een andere analyse soortgelijke kritische noten kraken. Debord en Muray kiezen er voor een analyse op te stellen in moeilijke bewoordingen, soms in filosofische bewoordingen, die voor het grote publiek moeilijk leesbaar en te vatten zijn. Het verlangt meedenken, meebewegen en een goede filosofische achtergrond. Muray is hier bloemrijker, maar daardoor zeker niet gemakkelijker. Debord leunde sterk op de Marxistische theorie, zonder zich Marxist te noemen. Muray, letterkundige van origine, schreef vaak polariserend, bijtend, sarcastisch. Hij wilde niet in een hokje geplaatst worden, maar veel van zijn gedachten leunen op Marxistisch, socialistisch en humanistisch gedachtengoed.
Het beeld dat opgeroepen wordt van de consumptiemaatschappij is ontluisterend, zoals al in de negentiende eeuw werd geschilderd, te beginnen met De Tocqueville. Wellicht moeten we zelfs verder teruggaan naar Blaise Pascal (1623-1662). Deze schreef een klein werkje waarin hij op het zoeken naar verstrooiing door de mens wijst. Het laatste biedt overigens slechts de schijn van geluk. In zijn artikel over Pascal en verstrooiing wijst filosoof Thomas Heij[19] er op dat onze afhankelijkheid van amusement en ander plat vermaak belangrijke vraagstukken onder de oppervlakte houden. Het weerhoudt ons van denken.
In zijn series ‘Elitetheorie’, ‘de Machtselite’ en ‘Big Tech en de informatiemaatschappij in sociologisch en cultuurhistorisch perspectief’ heeft Piet Ransijn in CM 102/104/105/106/125/126 aan de hand van vele literatuurvoorbeelden uit de sociologie deze veranderingen in de samenleving beschreven. De ontwikkeling tot consumptiemaatschappij is mede ingegeven door de veranderingen die in de eerste plaats door de industriële revolutie tot stand kwamen, de opkomst van een middenklasse en de gevoelde onzekerheid en behoefte van individuen te tonen dat zij er ook bij horen, maar ook zich willen onderscheiden ten opzichte van anderen. Deze ontwikkeling gaat in hoog tempo verder met de opkomst van de digitale revolutie en de informatiemaatschappij. Uiteindelijk gaat deze consumptiecultuur samen met de amusementscultuur, zoals Ransijn aangeeft. Muray laat op cynische wijze zien waartoe dat in zijn ogen geleid heeft. De vermaaksindustrie is dominant geworden. De vermaaksindustrie heeft op sluipende wijze de macht in handen gekregen, daarmee verdoezelend waar de macht erachter te vinden is. Muray benoemt nergens de achter het Goede schuilgaande elite. Maar ook in eerder door mij beschreven dystopische werken is de aanduiding van de machtselite vaak beperkt.
Bespiegelingen
Philippe Muray is cynisch, is hard, is satirisch, met als gevolg zowel positieve als negatieve reacties op zijn pamflet. In de kritische Franse literaire en filosofische wereld krijgt hij onder meer bijval van de schrijver Michel Houellebecq en de filosoof Jean Baudrillard. Evenals vele andere kritische Franse intellectuelen wordt Muray door historicus en essayist Daniel Lindenberg (1940-2018) tot de groep van de nouveaux réactionnaires, ook wel néo-réacs geheten, de nieuwe reactionairen gerekend[20]. Het gaat hier om een heterogeen gezelschap Franse intellectuelen uit het begin van de 21e eeuw, dat de moderne ontwikkelingen heftig kritiseert en volgens hun critici terug wil keren naar de tijden van vroeger.
Het gedachtengoed zou vooral neoconservatief zijn. Het neoliberalisme zouden ze afwijzen. Bekende namen zijn onder anderen Alain Finkelkraut, Pascal Bruckner, Régis Debray en Michel Houellebecq. Hun toedeling aan dit gezelschap wordt door derden gedaan. Zelf zien ze zich weliswaar als critici van de samenleving, maar zeker niet als coherente groep met een gezamenlijk idee.
Enkelen van hen, waaronder Muray, protesteerden gezamenlijk heftig tegen deze opvattingen. Lindenberg zou zelfs van de meeste door hem beschreven auteurs weinig of niets gelezen hebben. Voor Muray zou dit zeker gegolden hebben. In Festivus, festivus schrijft hij vol humor over de bonte groep die Lindenberg beschrijft. Het gaat om "minder dan honderd pagina’s vol grievende waanzin over individuen die zich schuldig maken aan het niet toejuichen van de gigantische vernieling door het massatoerisme” en “overhaast geuite belachelijke uitvluchten... met de saaie, grijze ernst van een doorsnee medewerker van de denkpolitie." Dat laatste een knipoog naar George Orwell.
Joël Roman (1955), Frans filosoof en essayist, geeft aan dat Muray een fraai stylist was[21]. En niet alleen dat. Zijn teksten zijn meer dan eens een schot in de roos. Roman schrijft een lijst op, niet eens compleet, zoals hijzelf zegt, van zaken waartegen Muray fulmineerde. Velen zijn het niet met hem eens, maar als er dan een tentoonstelling georganiseerd blijkt met schilderijen vervaardigd door het einde van een olifantenstaart in verf te dopen en de dieren hun staart langs een schilderdoek te laten zwaaien en de deskundigen zich extatisch uiten over het onmiskenbare grote talent van de brave beesten, kan men Muray niet anders dan gelijk geven. Hier moet tegen geprotesteerd worden.
Roman eindigt zijn artikel met erop te wijzen dat Muray een gezonde criticus van de excessen van onze tijd is. Hij weerhoudt ons van onze reactionaire neigingen en dwingt ons tot het over de eerste reactie van afschuw, waartoe we maar al te graag geneigd zijn, heen te stappen. En als klap op de vuurpijl, Muray is een plezierige dokter, waarom zouden we klagen?
Deze overwegingen laten onverlet dat niet iedereen indertijd gecharmeerd was van de bijtende kritiek die Muray kon uitstorten. Het was echter moeilijk hem van repliek te dienen. Veelal had hij gewoon gelijk.
Het valt niet mee de wereld als een feest te zien. Om mij heen kijkend gaat mij dit veel te ver. Maar laten we vooral niet vergeten dat Muray in de tachtiger/negentiger jaren van de vorige eeuw schreef. Een andere tijd. Daarbij was hij met opzet cynisch, sarcastisch, maar ook eenzijdig in het beschrijven van wat hij zag. Hij gaf luid en duidelijk zijn mening over datgene dat hij waarnam. Veel van zijn werk kent alleen maar zwart en wit. Het was zijn manier om aan te klagen, om duidelijk te maken hoe hij naar de wereld keek en welke zorgen hij had. Hij onderkende, evenals Debord, hierin totalitaire tendensen.
Tot slot
Muray laat de wereld als een pretpark zien, waardoor het dystopische karakter achter de kunstmatige horizon verdwijnt. Toch is hij zeer kritisch over deze ontwikkeling die afleidt van de erachter liggende werkelijkheid. Een werkelijkheid die dystopische elementen kent. Er is sprake van totalitarisme, van controle, van conformisme, van vermurwen, van verering van leidende idolen, van collectief in slaap gesust worden. Openlijk geweld en onderdrukking door veiligheidsdiensten ontbreken, hoewel het effect hetzelfde is bij Muray. Hij roept dan ook op tot sabotage van dit Rijk van het Goede, een vorm van dissidentie. De vraag die overblijft is of het sinds het verschijnen van zijn essay ten goede gekeerd is of juist niet?
In het volgende deel van de serie aandacht voor recente ontwikkelingen.
Noten
[1] Muray Ph: L’ empire du bien. Les Belles Lettres, Parijs, 1991 (Das Reich des Guten, vertaald uit het Frans door Nicola Denis. Matthes & Seitz, Berlijn, 2020)
[2] Rutgers M.J: Een dystopische wereld: van bedenksel tot de werkelijkheid van nu? Deel 18. De wereld als dystopisch spektakel? Civis Mundi 2023, 135 (https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=7595)
[3] Gronemeyer M: Das Leben als letzte Gelegenheit, Wissenschaftliche Buchgesellschaft, Darmstadt, 1996
[4] Dehue T: Betere mensen. Gezondheid als keuze en koopwaar. Augustus, Amsterdam, 2014
[5] Muray Ph., Lévy É: Festivus, festivus. Conversations avecÉlisabeth Lévy, Fayard, Parijs, 2005
[6] Bruckner P: Misère de la prospérité. La religion marchande et ses ennemis. Grasset, Parijs, 2002 (Gij zult rijk worden, uit het Frans vertaald door Walter van der Star, Boom, Amsterdam, 2002)
[7] Debord G: La Société du spectacle. Buchet-Chastel, Paris, 1967. (De spektakelmaatschappij, vertaald uit het Frans door Rokus Hofstede, Jaap Kloosterman en René van de Kraats. Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2015)
[8] http://schirrmacher-stiftung.de
[9] https://schirrmacher-stiftung.de/wp-content/uploads/2016/10/Dankesrede_Übersetzung_Houellebecq.pdf
[10] Publicist, directeur van Fondation Jean Jaurès en schrijver van La fête est finie? Éditions de l’Observatoire, Parijs, 2021
[11] François Angelier: interview met Philippe Muray in Agora op 18 mei 1999: https://www.radiofrance.fr/franceculture/podcasts/les-nuits-de-france-culture/philippe-muray-l-homo-festivus-j-ai-donne-ce-nom-la-a-l-habitant-moderne-de-notre-epoque-2708647
[12] Rutgers M.J: Een dystopische wereld: van bedenksel tot de werkelijkheid van nu? Deel 13A. Een moderne heksenjacht. Civis Mundi 2022, 127 (https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=7274)
[13] Ransijn P: De actualiteit van George Orwell. Deel 1: Totalitaire tendensen in westerse democratieën. Civis Mundi 104, 2020
[14] Rutgers MJ: Een dystopische wereld: van bedenksel tot de werkelijkheid van nu? Deel 15. Een oude bekende: Aldous Huxley, Brave New World. Civis Mundi 2023, 130 (https://www.civismundi.nl/index.php?p=artikel&aid=7446)
[15] Debord G: Commentaires sur la société du spectacle. Editions Gallimard, Parijs, 1988. (Commentaar op de spektakelmaatschappij, vertaald uit het Frans door Rokus Hofstede. Uitgeverij IJzer, Utrecht, 2015)
[16] Muray Ph: Essais (Verzameld werk). Belles lettres, Parijs, 2010
[17] Roland N: Du Spectacle au Festivisme: petite histoire de la diversion contemporaine. Le Comptoir, 1 december 2014 (https://comptoir.org/2014/12/01/du-spectacle-au-festivisme-petite-histoire-de-la-diversion-contemporaine/)
[18] Muray Ph: La critique du ciel. Essais (Verzameld werk). Belles lettres, Parijs, 2010
[19] Heij Th: Blaise Pascal, een angstaanjagend genie. FILOSOFIE Magazine 25 (6), 2017
In CM 135 zijn enkele citaten van Pascal te vinden naar aanleiding van het artikel van Heij.
[20] Lindenberg D: Le Rappel à l’ordre: Enquête sur les nouveaux réactionnaires. Éditions du Seuil, Parijs, 2002
[21] Roman J: Un nouveau réactionnaire: M.Philippe Muray. Esprit 279 (11): 135-142, 2001