Filosoferen in het licht van de klimaatcatastrofe

Civis Mundi Digitaal #138

door Erik Jansen

Bespreking van Wouter Kusters, Schokeffecten, filosoferen in tijden van klimaatverandering. ISVW-uitgevers, 2023.

 

De ophanden zijnde klimaatapocalyps kan ons op ongelegen momenten aanvliegen, vooral ‘s nachts. Overdag is de wereld weer normaal en schijnt de zon. Maar op de achtergrond sluimert continu de dreiging dat de aarde opwarmt en dat de biodiversiteit op instorten staat. Om de zoveel tijd verschijnen er IPCC-rapporten maar op internationaal vlak gaan de investeringen in steenkool, olie en gas gewoon door, en China neemt wekelijks nog enkele nieuwe kolencentrales in gebruik. Er zijn nog steeds politici die de ernst van de problemen niet serieus nemen of net doen alsof de overheid al zoveel doet (“veel duurder mag de transitie niet worden”). Ook op persoonlijk vlak dringt zich telkens de vraag op, kun je nog op vakantie, koop ik nog een nieuwe auto, maak ik nog gebruik van de ‘cloud’, ‘stream’ ik nog een serie? Dat legt iedere dag een morele druk op diegenen die er gevoelig voor zijn. Om met Wouter Kusters te spreken:

“De klimaatcrisis veroorzaakt opwinding, gevoelens van urgentie en groot belang bij alles wat er gebeurt. Het leidt tot een sterke moralisering van het dagelijkse leven. Want elke kleine beslissing heeft invloed op het geheel, [..]. Alles is met alles verbonden, en alles wordt verwerkt, geteld en bijgehouden in termen van effect op het geheel.” (p. 340)

Wouter Kusters heeft een geweldig boek geschreven over hoe je met die druk omgaat. Het boek bestaat uit drie delen: in het eerste deel wordt de schok beschreven die je ondergaat als de “Grote Waarheid” van het klimaat tot je doordringt. In deel twee beschrijft hij het trauma, de angst en depressie als reactie op de schok. In het derde deel pleit hij voor filosofische overdenking als remedie.

 

De schok
In 1972 werd de wereld gewaarschuwd door het rapport Grenzen aan de Groei. In 1974 door de oliecrises. In 1987 verscheen het Brundlandt rapport Our Common Future, over duurzame ontwikkeling. Al Gore bracht in 2006 zijn film An Inconvenient Truth uit. De Conference of Parties COP21 van 2015 in Parijs bevestigde de intentie om de CO2-uitstoot terug te brengen tot net-zero in 2050. Greta Thunberg deed in 2019 haar alarmerende oproep in Davos. De IPCC brengt om de paar jaar gedetailleerde voortgangsrapporten uit.

Echter alle verdragen blijven dode letters. De CO2-uitstoot stijgt door en de biodiversiteit staat op instorten. Het meest verlammende is nog dat het gewone leven ondertussen gewoon doorgaat. De beurs gaat omhoog, de reclame presenteert nieuwe automodellen, vliegreizen naar Barcelona worden weer aangeboden voor 40 euro, op Schiphol staan de mensen in lange rijen, de boeren willen van stikstofuitstoot niet weten. De overheden falen in het presenteren van een duidelijk perspectief hoe de Parijse doelen te halen. De Haagse politiek heeft het over de energie-armoede en over de bestaanszekerheid. Het kabinet valt over de immigratiekwestie.

 

De verwerking
Vanaf het moment dat de klimaatwaarheid tot je doordringt sta je bloot aan trauma, angst en depressie. Trauma is de wond die de klimaatwaarheid slaat in je leven dat in een ander licht komt te staan. De nabije toekomst is niet meer vanzelfsprekend. De wereld kan binnen enkele decennia in complete chaos verkeren. De helft van Nederland kan onder water lopen, de opbrengsten van de landbouw kunnen verschrompelen, pensioenen kunnen verdampen. In het nieuws komen iedere dag flarden voorbij over noodweer, droogte, bosbranden.

Trauma is nog redelijk concreet en kan benoemd worden. Angst is de groeiende verontrusting over ongespecificeerde dingen die zouden kunnen gebeuren, een vrees op de achtergrond die voortdurend toeneemt omdat de dreiging niet wordt verholpen en alleen maar groter wordt. Ten slotte kan men in een depressie verzinken als het besef doordringt dat alles wat je doet in het gewone leven zinloos aan het worden is.

Om met deze angst en depressie te dealen zijn er drie natuurlijke reacties mogelijk: vluchten, vechten en bevriezen. Vluchten doe je naar je binnenkamer als je je afsluit voor het lawaai van de wereld en je wijdt aan muziek, kunst of spiritualiteit. Je kunt ook fysiek vluchten naar “een hutje op de hei”, bijvoorbeeld naar het oosten van het land, Zweden of naar een verlaten landstreek om alternatief te boeren. Je volgt dan Voltaire met zijn oproep “We moeten tuinieren”. Vechten is dat je je verbindt met medestrijders en politiek actief wordt in een klimaatwerkgroep.

Volgens Wouter Kusters is het niet raadzaam direct in de vlucht of vecht modus te schieten. Beter is het om de crisis tot je door te laten dringen. Zo kan filosofisch reflecteren een belangrijk onderdeel zijn van de “bevries” modus. Hoe zijn we in deze situatie gekomen? Wat speelt er allemaal en hoe kunnen we het beste in verweer komen? Bruno Latour verwoordt het in Oog in oog met Gaia (2017: 29,30) als volgt:

“Geen twijfel mogelijk, van ecologie word je gek: dat moet ons uitgangspunt zijn. Niet om onszelf zo nodig te behandelen, maar alleen om te leren voortleven zonder te worden meegesleept door ontkenning, of door hybris, of door depressie, of door de hoop op een redelijke oplossing, of door een vlucht in de woestijn. Er is geen genezing voor het toebehoren aan de wereld. Ecologie is een nieuwe waanzin en tegelijk een nieuwe manier om tegen oudere vormen van waanzin te vechten. Als we onszelf zonder hoop op genezing willen behandelen, is er geen andere oplossing: we moeten tot de bodem gaan van de ontredderde toestand waarin we alleemaal verkeren, welke nuances onze angsten ook aannemen.”

 

Nieuwe verhoudingen
Pablo Servigne c.s. leggen in hun boek Une autre fin du monde est possible [1] het accent op een goede ‘rouwverwerking’ na de schok, die kan voelen als het verlies van de wereld zoals we die tot voor kort kende. Voor die rouwverwerking verwijzen ze naar de vijf stadia beschreven door de Zwitsers-Amerikaanse psycholoog Elisabeth Kübler-Ross: ontkenning, woede, onderhandelen, depressie, acceptatie. Zelf geven ze de voorkeur aan de vier stadia beschreven door de Franse psychiater Christophe Fauré: ontkenning, zoeken, wanhoop, en opnieuw beginnen, omdat het hier expliciet gaat om het verwerken van het verlies van de oude levensoriëntering en het zoeken naar een nieuwe levensbestemming. Dit proces zien Servigne c.s. bij voorkeur in de vorm van het aangaan van nieuwe verbindingen met gelijkgezinden en het gezamenlijk ontwikkelen van alternatieven, zoals het ‘reclaimen’ van land voor alternatieve vormen van landbouw. Veelal collectieve activiteiten buiten het huidige economische systeem om. Uiteindelijk pleiten ze voor een andere verhouding tot de technologie en voor nieuwe vormen van spiritualiteit (of het herontdekken van oude bronnen).

 

De megamachine
Zoals gezegd kiest Wouter Kusters voor een bezinning in de vorm van ‘filosofisch reflecteren’ aan de hand van een brede keur van klimaatfilosofen.

Clive Hamilton stelt in Defiant Earth (2017) dat de problemen 50 jaar geleden begonnen zijn aan het begin van het Antropoceen, nu de verhoging van de CO2-uitstoot voor het eerst merkbaar is op wereldschaal. Veel andere schrijvers gaan er echter van uit dat de ellende al veel eerder is begonnen. Zo stelt David Abram in The Spell of the Sensuous (1996) dat onze verwijdering ten opzichte van de natuurlijke omgeving is begonnen met het ontstaan van taal, waarmee een virtuele schil van verhalen rond onze beschaving geweven kon worden die ons scheidt van de natuur en onze oorspronkelijke directe interactie met de natuur heeft verdrongen.

John Zerzan, een groene anarchist, wijst in o.a. Future Primitive (1994), de ontwikkeling van de landbouw aan als het begin van alle macht, bezit, en scheiding met de natuur. Timothy Morton schrijft in Duistere ecologie (2016) dat de ‘agricultuur’ een uitweg bood uit de angst en onzekerheid van het nomadebestaan, ten koste van een dunne maar rigide grens tussen mens en natuur. Sinds het boek van David Graeber en David Wengrow Het begin van alles, is de grens tussen jager-verzamelaars en boeren overigens niet meer zo helder te trekken en blijken er al grotere machtscentra te hebben bestaan voordat de landbouw goed en wel van de grond was gekomen.

Peter Sloterdijk (Sferen, 2003) ziet de beheersing van de aarde en natuur als een vorm van avonturisme: ondernemers nemen risico en drijven handel en ontwikkelen nieuwe technologie. Jason Moore wijst in zijn boek Capitalism in the Web of LIve, Ecology and the Accumulation of Capital (2015), het kapitalisme aan als de drijfveer van een economisch systeem dat leeft op uitputting van grondstoffen en uitbuiting van goedkope arbeidskrachten. Fabian Scheidler, een Duitse historicus, komt in Het einde van de megamachine (2015) met een geschiedenis van onze beschaving die zou rusten op fysieke macht, structureel geweld (rechten, bezit), ideologische macht die de ongelijkheid in macht en bezit rechtvaardigt, en de veronderstelling dat de wereld beheersbaar is. Die beheersbaarheid komt tot uiting in technologie, die hij als het “metaal” benoemt. (Zie ook bespreking elders in dit nummer).

Nate Hagens in zijn artikel Economics for the future – Beyond the Superorganism, en Carey King in zijn boek The Economic Superorganism. Beyond the Competing Narratives on Energy, Growth and Policy (2020) zien het huidige economische systeem als een ‘superorganisme’, dat draait op fossiele energie. Kenmerkend voor het superorganisme is dat het een eigen streven kent en ook een “downwards causality” uitoefent op alle afzonderlijke partijen als bedrijven en staten. Het monster heeft al veel opgeslurpt, maar is nooit verzadigd. Een klein deel van de energie wordt gebruikt om mensen te voeden, te kleden en te huisvesten, maar het merendeel wordt gebruikt voor infrastructuur (asfalt, beton, staal) om miljoenen containers, schepen en vliegtuigen in beweging te krijgen. Die megamachine zal ooit “crashen” bij gebrek aan energie, tenzij wij in een eerder stadium de megamachine kunnen ontmantelen.

Wouter Kusters waardeert al deze benaderingen omdat ze concrete maatschappelijke verschijnselen bespreekbaar maken en niet blijven hangen in abstracte tegenstellingen tussen ‘mens’ en ‘natuur’.

 

Technologiekritiek
Veel maatschappijkritiek is tevens techniekkritiek. Martin Heidegger maakte in De vraag naar de techniek (1953) onderscheid tussen energie die direct wordt aangewend zoals water en windkracht, en energie die opgeslagen kan worden. De directe vorm van energie zou beter passen bij de ambachtelijke werkwijze, terwijl de indirecte vorm van energiegebruik een infrastructuur, organisatie en kennis (“Gestel”) verlangt die naar een geïndustrialiseerde samenleving tendeert en die de mens vervreemdt van de natuur.

Bernard Stiegler in Time and Technics (1998) gaat ervan uit dat de mens vanaf het allereerste begin een technisch wezen is, dwz. techniek is vanaf de handbijl en vuursteen onderdeel van het menselijk leven. De mens heeft geen ander verweer tegen natuurlijke vijanden. In de loop van de tijd zijn steeds meer functies aan de techniek uitbesteed. Eerst de verwarming en het bereiden van voedsel, daarna het vervoer, de bewerking van het land, en de huishoudelijke functies. Recent is het uitbesteden van ons geheugen aan digitale media. De mens is daardoor ook steeds meer afhankelijk geworden van de technologie.

“Met Stiegler wordt niet langer een terugkeer naar de natuur en het natuurlijk leven als nastrevenswaardig gezien. Stiegler kent geen romantisering van de jager-verzamelaarscultuur tegenover de landbouwers, noch een idealisering van het oude boerenleven tegenover de anonieme levenswijze in de (post)industriële samenleving. [...]. Het betekent niet dat Stiegler geen kritiek op de huidige wereld zou hebben, integendeel, maar elk nostalgisch verlangen naar een geïdealiseerd verleden — zoals dat bij Heidegger van de pagina’s afdruipt — is hem vreemd. Waarheid, rechtvaardigheid en geluk zijn geen zaken die buiten de techniek liggen; ze zijn niet te destilleren uit —of te projecteren op — een eerdere toestand van de wereld of de mens, en ze kunnen niet als een ideaal worden nagestreefd zonder daarbij ook techniek te betrekken. We kunnen ze enkel vormgeven door een transformatie en reorganisatie van de technologie, en niet door haar afschaffing. (p. 316)

 

Het temmen van het monster
Hoe gaan we de megamachine keren of in bedwang houden? Velen verwachten niet dat dat zal gebeuren op basis van vrijwilligheid. Geoff Mann en Joel Wainwright verkennen een aantal mogelijke scenario’s in hun boek Climate Leviathan, A Political Theory of Our Planetary Future, 2020. In het Leviathan-scenario spreken de landen met elkaar af om tot een wereldregering te komen die de klimaatdoelstellingen bewaakt en erop toeziet dat ieder land en iedere inwoner zich eraan houdt. Dat leidt tot een staatscontrole als in China of tijdens de corona-epidemie. Het doet denken aan de Great Reset, het top-down opleggen van een regime.

Het andere uiterste is het Behemoth-scenario, een voortzetting van de huidige ongelijke machtsverhoudingen binnen de wereld, die zullen leiden tot meer frictie en strijd om hulpbronnen. De auteurs schetsen ook een X-scenario gebaseerd op meer gemeenschappelijkheid en rechtvaardigheid. Heel concreet wordt deze variant niet, maar ze willen vooral waarschuwen dat het gebruik van QR-codes, etc. wel eens het omgekeerde effect kan hebben van wat wordt beoogd.

Wouter Kusters noemt verder nog ‘deep adaptation’, naar voren gebracht door Jem Bendell, een Engelse ‘collapsoloog’, die de vraag aan de orde stelt wat we willen behouden en wat we kunnen verliezen. Ook het ‘accelerationisme’ wordt genoemd, de stroming die binnen de bestaande structuren zo snel mogelijk nieuwe technologie wil ontwikkelen om energie te besparen, alternatieve energiebronnen te ontwikkelen, en vooral kernenergie in te zetten. Dus eigenlijk een soort ‘oorlogseconomie’ om in korte tijd de megamachine energetisch te ‘downsizen’. Dit komt al snel in het vaarwater van het ecomodernisme, dat meent dat alles tot nu toe voorspoedig gaat en dat het bedrijfsleven de problemen wel kan oplossen, als we de markt zijn werk maar laten doen. Wouter Kusters komt zelf uit op een ‘degrowth’ strategie (zie ook de bespreking van Tim Jackson, Post Growth, in CM#135).

 

Wat te doen?
Het reflecteren over hoe het zo gekomen is, levert niet meteen een recept op voor “hoe te handelen”. Om iets te doen is er politieke bereidheid nodig, niet alleen bij jezelf maar ook bij anderen. Blijft het punt dat een meerderheid het probleem niet serieus neemt. Op het Zuidelijke halfrond is ca. 30% bezorgd over de opwarming. In de Scandinavische landen is dit aandeel maar 10%. Het is net of maar een klein deel van de bevolking er serieus mee bezig is en de rest het kennelijk niet veel kan schelen of op populistische partijen stemt, die het klimaatprobleem ontkennen [2].

Of zoals Bruno Latour (2017:25) het scherp stelde:

“De alarmsignalen hebben weerklonken, ze zijn een voor een uitgeschakeld. De mensen hebben hun ogen opengedaan, ze hebben gezien, ze hebben geweten en ze zijn met hun ogen stijfdicht voortgeraasd!”

Of zoals Stefan Rahmstorf een Duitse klimaatwetenschapper het verwoordde (p. 334):

“Soms heb ik zo’n droom.
Ik ga wandelen en ontdek een afgelegen boerderij die in brand staat. Kinderen roepen om hulp vanuit de bovenste ramen. Dus bel ik de brandweer. Maar ze komen niet, want een of andere gek blijft zeggen dat het vals alarm is. De situatie wordt steeds wanhopiger, maar ik kan de brandweer niet overtuigen om aan de slag te gaan.
Ik kan niet wakker worden uit deze nachtmerrie.”

 

Psychose
Op dit punt neemt het boek een verrassende wending als Wouter Kusters stelt, dat als overpeinzingen over een mogelijke apocalyps en een “einde der tijden” enkel geloofd worden door klimaatdrammers en die overpeinzingen zo te zien niets van doen lijken te hebben met de echte wereld, dat we daarin patronen kunnen herkennen van een ‘psychose’. Kusters beschrijft de psychose als een proces in fasen:

“In het ‘predromale’ stadium komen de dingen – de gewoontes en routines, de alledaagse omgeving – die vroeger als onopvallend en normaal werden beschouwd in een ander bevreemd licht te staan. [...]. Wanneer dit pre-psychotische begin zich verder ontwikkelt, krijgt de psychotische persoon de indruk dat hem of haar via diverse kanalen dingen worden duidelijk gemaakt; via verschillende media ontvang je signalen en berichten over een geheim, een idee, een vaag plan of samenzwering die ten grondslag ligt aan de ervaren verandering van de oude wereld naar deze vreemde wereld. Langzaam merk je dat alles met elkaar verbonden is en dat je de vage toespelingen en tekens die je tussen de regels door ontwaart, moet interpreteren als aanwijzingen dat alles evolueert naar een diepere kosmische verandering, naar een openbaring maar ook wel, een wereldondergang of apocalyps.” (p. 332)

Echter voor de klimaatcrisis zijn de signalen wél afkomstig uit betrouwbare, toegankelijke bronnen, want de meeste berichten komen uiteindelijk voort uit gangbare praktijken van wetenschappelijk onderzoek, dataverzameling, hypothese- en theorievorming. Dus we hebben eigenlijk een “omgekeerde” psychose.

“Nadat je overweldigd bent door de (on)heilsboodschappen, kun je in een volgende fase van de psychose terechtkomen; (…); de psychotische persoon komt in extreme twijfel over alles wat er gebeurt in tijd en ruimte, in geschiedenis en geografie, en ervaart, zoals het traditionele handboek van de psychiatrie, de DSM-5, dat noemt, verbijstering op het hoogtepunt van de psychotische episode. Men raakt in de war en tijdens deze transformatie stort hun eerdere wereldbeeld in.” (p. 335)

Gaan we mee in de psychose, dan kunnen we gefascineerd raken door het feit dat wij juist nú op een cruciaal punt in de geschiedenis staan: de koolstofniveaus naderen piekniveau’s, en we zijn ons van dit alles bewust: we hebben kennis over de hele kosmos, de natuur, de klimaatbedreigingen, en we zijn machtig genoeg om er iets aan te doen.

“Dit gegeven [dat we beschikken over immense kennis en handelingsvermogens] heeft een pendant in de paradoxale psychotische mengeling van grootheidswaanzin en paranoia. In plaats van ons te laten verlammen door dergelijke paradoxen, en in de depressieve positie terecht te komen […] zouden we deze paradoxen ook kunnen omarmen en deze op een positief schizoïde manier in de realiteit verder kunnen laten werken.” (p. 340)

Anders dan in het gewone leven is de psychose hier dus de waarheid en verkeert de rest van de bevolking in de ‘ontkenning’. De werkelijkheid dringt zich nog steeds niet op aan de mensen. Zo waren er in de jaren dertig ook maar weinigen die de intenties van Hitler doorzagen. De rest heeft het naderende onheil niet voor reëel gehouden.

 

Duurzaam alarmisme en filosofische paniek
Zoals eerder gezegd heeft Wouter Kusters een “waanzinnig” goed boek geschreven dat ons door alle toppen en dalen van de klimaatpsychose voert. Het boek geeft een up-to-date overzicht van het huidige filosofisch landschap. Het is zeker helend om te filosoferen over hoe het zo gekomen is en wat ons mogelijk staat te wachten. Het geeft perspectief aan de discussie. Wij staan niet op “het” kruispunt van de geschiedenis, er is een verleden en een toekomst. Het “monster” is geen echt monster, wij zijn het zélf. We kunnen zo komen tot een duurzaam alarmisme.

Wouter Kusters noemt het niet, maar had aan de psychose ook ‘geloofsverblinding’ kunnen toevoegen. De klimaat-gekkies zijn als gelovigen die het “Licht” (de “Grote Waarheid”) hebben gezien en als Jehovah’s getuigen van deur tot deur gaan: bekeert u voordat het “Einde der tijden” aanbreekt. Maar de mensen laten zich niet bekeren, ze zien de getuigen van de Grote Waarheid als een sekte.

Blijven we dus zitten met de vraag hoe we de anderen kunnen overtuigen. Eén ding is wel duidelijk: verandering stuit op een aantal psychische verdedigingsmechanismes die in het boek helaas niet aan bod komen. Het boek had aan waarde gewonnen als naast de psychische ontsporingen als angst, depressie en psychose ook de psychische weerstandsmechanismes als cognitieve dissonantie en groupthink waren besproken. Ook het fenomeen ‘freeridership’ (“laat de andere maar besparen, ik leef lekker door”) en ‘tragedy of the commons’ (“mijn eigen bijdrage is maar gering”) was het bespreken waard geweest.

Technologie is de hoofdoorzaak van de crisis. Maar techniek is niet alleen onderdeel van de ‘megamachine’, het geheel van industriële en financiële bedrijvigheid, maar vormt ook de directe omgeving van ons als consument. We wonen en werken in een technische ‘cocon’ die ons voedt, verwarmt, verplaatst, vermaakt, en beschermt. Dat alles is zo vertrouwd en zo “onze wereld” dat het moeilijk is daar afstand van te nemen. De natuur is altijd ver weg en hoogstens decor in de vorm van witte stranden en een blauwe zee.

Anders dan sommige recensenten van het boek beweren is het boek niet te dik, te theoretisch of te uitgesponnen. Wouter Kusters neemt je mee langs alle paden die iedereen zal afleggen die over deze onderwerpen wil nadenken. Hij beschrijft alles op een heldere, innemende en relativerende manier. Je kunt er uithalen wat je zelf van belang vindt (zie de eerdere bespreking van dit boek door Toon van Eijk, Bewustzijnsverandering in dreigende tijden, in CM#134). Het boek had kunnen winnen aan betekenis als het meer de diepte in was gegaan om de “Grote Ontkenning” te analyseren.

Misschien is de titel ook wat te vaag, en had het iets alarmerender gekund, meer in de stijl van Collapsosofie van Pablo Servigne, Apocalypsofie van Lisa Doeland (zie CM#135), of Filosoferen in het licht van de klimaatcatastrofe (de titel van deze bespreking).

 

[1] Pablo Servigne, Raphaël Stevens, Gauthier Chapelle, Another end of the world is possible, living the collapse (and not merely surviving it), 2021, vert. van Une autre fin du monde est possible: vivre l’effrondrement (et pas seulement y survivre), Editions du Seuil, 2018.

[2] De lijsttrekster van onze grootste politieke partij stelde recent nog steeds “ook oog te hebben voor mensen die klimaatverandering minder als probleem zien” (NOS-app 23 september 2023).