'Hoe Nederland werd gemaakt', citaten

Civis Mundi Digitaal #140

door Piet Ransijn

 

Het artikel met bovenstaande titel verscheen in Trouw (14 okt.) naar aanleiding van de tentoonstelling Het jaar 1000. Nederland in het midden van de middeleeuwen in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden van 13 okt. 2023 t/m 17 maart 2023. Het sluit wonderwel aan bij het artikel van Erwin van de Pol over zand en klei. Zij het dat hier een derde grondsoort en landschapstype worden onderscheiden: de veengebieden, die sterk aanwezig zijn, in de provincies Noord- en Zuid-Holland, waar de huidige Randstad globaal genomen is gevestigd, die wordt onderscheiden van de rest van Nederland als het meeste spraakmakende en invloedrijke deel van ons land. Terwijl de agrarische kleigronden ondanks de door Van de Pol genoemde verschillen qua landelijk karakter deels overeenkomen met de eveneens agrarische zandgronden, die al veel langer bewoond zijn. Deze kleigronden zijn echter evenals het Westen door mensenhanden bedijkt en ingepolderd. Dat deed een andere vorm van organisatie en samenwerking ontstaan dan op de meer hiërarchisch en traditioneel georganiseerde zandgronden, zoals van de Pol toelicht. We kunnen in grote lijnen vijf gebieden onderscheiden, namelijk de zand-, klei- en veengronden en (minstens) twee ‘subgebieden’: de ‘bible belt’ (klei, zand en veen) en het rivierengebied (rivierklei):

  1. de provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht met de huidige Randstad, waar de grote (handels- en industrie)steden kwamen liggen.
  2. de rivierkleigronden van de provincies Friesland (deels veengrond in het zuiden) , Groningen en Zeeland, behalve de Oost-Groningse veengronden
  3. de hoofdzakelijk zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland (met uitzondering van de Betuwe en het rivierengebied), Brabant en Limburg, die een ouder cultuurgebied vormen.
  1. Daarnaast zijn nog aparte gebieden te onderscheiden. Van de Pol noemt de bible belt als een soort overgangsgebied tussen klei en zand. Deze gaat van de Zeeuwse klei via het zuiden van Zuid Holland, de Betuwe, de Gelderse Vallei, de Utrechtse heuvelrug, de Veluwe,  de zuidoostkust van het IJsselmeer naar de veengrond in de kop van Overijssel. Over het algemeen over kleigrond, maar in Utrecht en Gelderland over vaak ongecultiveerde zandgrond (op de Veluwe). Dit is een verschil met de oudere in cultuur gebrachte zandgronden in het Zuiden en Oosten en de daarmee gepaard gaande traditionele samenleving. Evenals de kleigrond werden deze ‘woeste gronden’ later deels in cultuur gebracht. Waarom juist deze - met uitzondering van steden als Harderwijk, Elburg en Kampen - agrarische gebieden, zo calvinistisch zijn is de vraag. In de Hollandse veen- en kleigebieden en langs de rivieren zal de moderniserende invloed van de handelssteden groter zijn geweest.
  2. Ook het rivierengebied vormt een apart gebied, waar de grond bestaat uit vruchtbare rivierklei en vanouds handelssteden liggen, zoals de Hanzesteden, die overeenkomen met de Hollandse steden. Deze liggen in Gelderland, dat dus deels meer overeenkomt met het stedelijke Westen. Het Westen kenmerkt zich door een opmerkelijke symbiose tussen stedelijke en agrarische gebieden die zorgen voor de voedselvoorziening van de steden en daarvan gebruik maken door de handel in agrarische producten, die tot op heden een belangrijk deel van de Nederlandse export vormen. Een en ander wordt toegelicht door het bovengenoemde artikel dat hieronder samenvattend wordt geciteerd.

 

De inpoldering van Holland

“Rond het jaar duizend begin de inpoldering die het huidige Nederland vormen. Het levert het kenmerkende superproductieve landschap, op dat we nu nog kennen. Maar ook de ecologische problemen waar we nu mee kampen... Rond het jaar 900 bestaat het gebied dat nu Nederland heet nog grotendeels uit natuurlijk landschap. ‘De droge landschappen zoals de zand- en lössgronden In het huidige Limburg en de hogere delen rond de rivieren zijn al vanaf de prehistorie bewoond”, vertelt hoogleraar landschapsgeschiedenis Theo Spek. ‘Maar in de natte, lager gelegen landschappen... woont vrijwel niemand. Er komen alleen af en toe wat vissers en jagers.’”

De hoger gelegen zandgronden vormen dus een ouder cultuurgebied, dat vroeger meer toonaangevend was dan het drassige Holland, met uitzondering van de kuststrook. Ook het rivierengebied inclusief het Maasgebied was belangrijker dan Holland, dat langzaam opkwam na het jaar 1000.

“Ongeveer vanaf het jaar duizend breekt de periode van grote ontginingen aan. In Limburg... worden de bossen massaal gekapt... De natte gebieden worden ook voor een groot deel ontgonnen. In veel gevallen gaat het om veenlandschappen... die een lichte koepelvorm hebben. Door sloten te graven op hellingen van veenkoepels... lopen de sloten bijna vanzelf leeg en ontstaat een toplaag die geschikt is voor landbouw. De zo ontstane landbouwgrond wordt door de sloten netjes uitgemeten en verdeeld. Spek:‘ Dat gebeurde heel eerlijk. Als je een grote lap grond had en tien mensen die deelnamen aan het ontginningsproject, dan werd het opgedeeld in tien stroken. Daar komen dus de langgerekte kavels vandaan... die je nog steeds ziet. Vervolgens werd er geloot wie welk stuk kreeg.’”

“De ontginning van de veengebieden en moerassen noemt Theo Spek een van de grootste wonderen uit de Nederlandse geschiedenis. “Omdat het zo’n moeilijk landschap, wat zeiknat is en uit allerlei soorten moerassen bestaat, dat in twee à drie eeuwen volledig ontgonnen is... We hebben het in die periode voor elkaar gekregen om van een kletsnat rotland toch een fatsoenlijk landje te maken.”

 

De zeekleigebieden in Friesland en Groningen en Zeeland

Ook in de zeekleigebieden verandert in de volle middeleeuwen heel veel, zowel in Friesland en Groningen als in Zeeland. aanvankelijk woonden de mensen hier alleen op de hoogste delen van het landschap, vaak opgehoogd tot woonheuvels. ergens tussen 1000 en 1200 worden de eerste grote dijken aangelegd. Spek: ‘Ze zorgen ervoor dat de grond die voorheen overstroomde droog bleef [...waarop] je melkkoeien kon gaan houden. Dus de melkveehouderij... die nog steeds een van de pijlers van de Nederlandse economie is, is ergens in de elfde, twaalfde eeuw ontstaan.’”

“Hoe werden de ontginningen eigenlijk georganiseerd? Het recht op wildernis liget in de middeleeuwen bij de hoogste baas, de Duitse keizer. hij kan dit recht delen met ondergeschikten zoals een bisschop of een graaf, die op hun beurt een projectontwikkelaar toestemming geven om een stuk grond te ontginnen. Samen sluiten ze een contract af, waarna de projectontwikkelaar kolonisten regelt die de grond gaan ontginnen en bewerken. Zelf krijgt de projectontwikkelaar de mooiste kavel[s]... Het lukt om kolonisten te vinden om het zware ontginningswerk te doen  omdat zij met mooie beloften worden gelokt... ‘dat als ze het loodzware werk hebben gedaan... ze een boerderij... cadeau krijgen.. Daarna/... elk jaar een vrij klein bedrag aan belasting betalen... Bovendien... zullen hun familieleden vrije mensen worden. Omdat in die tijd bijna iedereen lijfeigene van een grootgrondbezitter is, vinden veel mensen dat heel aantrekkelijk..... Het was een win-win situatie...m aantrekkelijk voor de gewone man’. In Oost-Europa...gebeurt hetzelfde… En net als in Nederland zijn in Andere Europese landen de steden in opkomst.”

“’De middeleeuwse steden zijn zo snel gegroeid omdat ze vrijheid en een nieuw bestaan beloofden’, aldus Theo Spek... ‘Binnen de stadsmuren... werd je vrij burger en was je niet langer een horige met een baas diem alles voor jou besliste. Zo zie je dat vanaf het jaar 1000  nieuwe, succesvolle [organisatie]modellen zijn uitgewerkt die van invloed zijn op de samenleving, de economie en de landbouw. Het zorgt ervoor dat ons land een grote groeifase doormaakt.’” 

“Wat daarbij opvalt is dat de opkomende steden en de ontginningen elkaar aanjagen... Er zijn steeds meer stedelingen.. aangewezen op de productie op het platteland

Er zijn steeds meer stedelingen.. aangewezen op de productie op het platteland [...waar] steeds meer grond moet worden ontgonnen. “’De volle middeleeeuwen is dé formatieve periode van Nederland... de hoofdstructuur van onze dorpen en steden stamt uit die tijd... De basis voor de zeventiende eeuw waarin Nederland uitgroeit tot een economische wereldmacht is gelegd door de middeleeuwse ontginningen. Met name omdat deze de overgang van een zelfvoorzienende naar een marktgerichte landbouw hebben bewerkstelligd. Een horige kan niet zelf beslissen hoe hij zijn bedrijf inricht en wat hij op de, markt brengt. Dat levert... een weinig innovatieve economie op. Maar de boeren die dankzij de ontginningen vrij man zijn geworden, kunnen heel flexibel opereren. De zestiende en zeventiende eeuw zijn mede zo succesvol omdat de boeren... rond de steden snel reageren op de vraag van de stedelijke markt... met producten waar vraag naar is... die worden verhandeld in de steden. voorbeelden zijn de kaas- en boterproductie in de veenweidegebieden.’”

 

De keerzijde: risico’s

“In de tiende en elfde eeuw verdwijnt veel natuuu; in korte tijd gaat Nedrland van zeventig procent natuurlandschap naar zeventig procent cultuurlandschap. Bovendien... blijken de ontginneingen grote risico’s met zich mee te brengen.... Met catastrofale dijkdoorbraken en overstromingen tot gevolg... ’Voor de bedijkingen had je geen overstromingen. je leefde, op terpen... veiliger dan achter de dijken... Rampen zijn mensenwerk. Alle stormvloeden... na het jaar 100 zijn in feite uitgelokt door de mens.’ volgens Geoloog Peter Vos van het TNO. ook de ontginningen van de veengebieden hebben het leven... er niet veiliger gemaakt... Het ontwateren... heeft geleid tot bodemdaling [door krimp en klink vann het veen]... soms tot bodemdaling van soms wel vijf tot zes meter.

Het idee dat grote delen van Nederland altijd onder zeeniveau hebben gelegen klopt dan ook niet. Veel veengebieden... beginnen te dalen na de middeleeuwse ontginningen. De gevolgen van deze bodemdaling, die tot vandaag de dag doorgaat, worden vooral  vanaf de dertiende en veertiende eeuw voelbaar, aldus Peter Vos.... Rond 1300 keerde de waterstroming om... toen het hoog gelegen  kustveen... als een plumpudding in elkaar zakte, kwam het kustveen lager te liggen dan de zandrug en veranderde de waterstroming. in deze lager gelegen gebieden loert altijd het gevaar van overstromingen... Wanneer het land achter de dijken laag is komen te liggen door ontginning heb je volgens Peter Vos de situatie voor rampen gecreëerd... ‘In de prehistorie leefden we veiliger dan na de ontginningen en bedijkingen.’”

 

Literatuur: Grote Bosatlas en Spectrumatlas van de Nederlandse landschappen

Henk Spiering, ’De onderschatte rijkdom van het jaar 1000’. NRC Wetenschappen 21 okt. 2023. Dit artikel gaat over dezelfde eerdergenoemde tentoonstelling te Leiden over het jaar 1000 en bevestigt het voorgaande en vult het aan.