Civis Mundi Digitaal #142
Bespreking van J.D. van der Ploeg, Gesloten vanwege stikstof. Achtergronden, uitwegen en lessen. Uitgeverij Noordboek, 2023.
Op de achterflap van het boek staat: “Het stikstofprobleem is uitgegroeid tot een megacrisis. Falend landbouwbeleid en Wageningse theorieën speelden daarbij een belangrijke rol. De megacrisis van nu vertakt zich internationaal en is ecologisch, economisch, sociaal en politiek van aard. Ondertussen zit Nederland op slot.
Dit boek laat zien dat het verzet van grimmige boerenactiecomités een script volgt dat ook al in eerdere episodes was beproefd. Nieuw is evenwel dat dit verzet zich verbindt met krachtige agro-industrieën en een aanzienlijk deel van het electoraat. Daarmee ontstaat een politiek blok dat een ernstige bedreiging voor de democratie kan worden – of misschien al is. Tegelijkertijd is er goed nieuws. Dit boek laat zien dat boeren de uitstoot van stikstof sterk terug kunnen brengen. Dat roept de vraag op waarom anderen volharden in grimmigheid en ook hoe politiek en overheid zich in deze megacrisis moeten opstellen. Jan Douwe van der Ploeg stond jarenlang midden in het veld van de wetenschap en op het land. Zijn grote betrokkenheid biedt een unieke kijk op het ontstaan en de verharding van het stikstofvraagstuk en op het institutionele onvermogen dit vraagstuk op te lossen. Dankzij dezelfde betrokkenheid kan de auteur óók originele uitwegen aangeven.
Jan Douwe van der Ploeg is emeritus-hoogleraar rurale sociologie van Wageningen University & Research (WUR) en nauw verbonden met vernieuwende bewegingen in de landbouw. Hij was lid van de Raad voor het Landelijke Gebied en adviseur van de Europese Commissie”.
Inhoudsopgave
[1] Afslag 24: Een inleiding
[2] Van boeren- naar ondernemerslandbouw
[3] Optimale landbouw: een absolutistische theorie
[4] Falend beleid
[5] Boze boeren
[6] Emissiearme bedrijfsvoering: een boerenoplossing
[7] Uitwegen
Inleiding
Van der Ploeg heeft een uitermate relevant boek geschreven. Het betreft een diepgaande analyse van de huidige stikstofcrisis, met tevens aanbevelingen hoe uit deze crisis te raken. Hij toont overtuigend de tekortkomingen aan van een puur technologische benadering van de stikstofproblematiek (en de daarmee samenhangende natuur- en klimaatcrises). Ik ben het grotendeels eens met zijn analyse. Daarom laat ik hieronder eerst de auteur aan het woord door middel van een selectie van de mijns inziens belangrijkste alinea’s uit zijn boek. Aan het eind van dit artikel geef ik commentaar op een aantal door Van der Ploeg behandelde onderwerpen.
1. Optimale landbouw als bindmiddel en recept
Van der Ploeg schrijft: “De huidige omvang van het stikstofprobleem, dat geleidelijk aan is gegroeid, is hallucinerend. Het is een kwestie die ons, naar het zich in het voorjaar van 2023 liet aanzien, minimaal 24 miljard euro gaat kosten [later in 2023 kwamen er nog ettelijke miljarden bij]. Een fabelachtig bedrag. Je zou alle veehouderijbedrijven in Nederland – koeien, varkens, kippen, kalveren, eenden, de hele mikmak – gedurende tien jaar per bedrijf een bedrag van 80.000 euro per jaar kunnen geven om niets te doen. Dan zouden we van de protesterende boeren én van het stikstofprobleem af zijn. Ondertussen zou dan een andere, toekomstbestendige landbouw kunnen worden opgebouwd” (p.10/11).
“Het land zit op slot: door het onopgeloste stikstofvraagstuk kunnen nieuwe infrastructurele en woningbouwprojecten niet meer ter hand worden genomen. Het is de wereld op z’n kop: woningbouw is goed voor 0,6 procent van de totale ammoniakuitstoot, maar wordt lamgelegd door de landbouw die goed is voor 46 procent” (12).
“De overmaat aan stikstofuitstoot door de Nederlandse landbouw is wel degelijk een gigantisch en urgent probleem. Urgent, óók omdat de landbouworganisaties vijftig jaar lang weinig anders hebben gedaan dan traineren, saboteren en dwarsliggen” (14).
“De kern van het probleem: Er is in en rond de Nederlandse landbouw een socio-technisch regime ontwikkeld (een geheel van ineengrijpende en elkaar versterkende instituties, wetten, technologieën, verwachtingen, routines, belangen en identiteiten) dat het stikstofprobleem heeft voortgebracht (onbedoeld en aanvankelijk onopgemerkt, maar later door het te negeren en zelfs verder te verdiepen) en dat nu onmachtig en onwillig is om het probleem op te lossen. Dit regime is gevangen in pad-afhankelijkheid. Het is niet bij machte nieuwe wegen te creëren” (15).
“Het socio-technische regime heeft een vertoog voortgebracht (een ‘narratief’ zeggen sommigen) dat weliswaar niet naadloos, maar wel in sterke mate de belangen van de voornaamste dragers van dit regime reflecteert en samenvat. Ministerie, Wageningen Universiteit, agro-industrieën, banken en LTO [Land- en Tuinbouworganisatie] vinden elkaar in de duiding én verdediging van de agrarische sector als optimale landbouw. Het verhaal over de optimale landbouw is het bindmiddel dat het regime bijeenhoudt.
Het functioneert evenzeer als rechtvaardiging tout court voor de Nederlandse landbouw. Iets wat optimaal is, is immers intrinsiek goed. Waar nodig wordt daar een morele rechtvaardiging aan toegevoegd: ‘we dragen bij aan het voeden van de wereld’ (dat we dat kunnen doen vanuit dit ‘kleine’ land onderstreept nog eens hoe ‘optimaal’ we wel niet zijn). De notie van optimale landbouw is ook het recept dat aangeeft hoe eventuele problemen moeten worden opgelost: dat moet, zo eenvoudig is het uiteindelijk, door de landbouw nóg optimaler te maken. ‘Structurele ontwikkeling’ is daarbij een sleutelwoord; het geeft, kort gezegd, aan dat de landbouwbedrijven qua omvang moeten groeien en tegelijkertijd (door doorgaande intensivering) een stijgende productie moeten voortbrengen” (15/16).
“De duiding van de agrarische sector als optimaal is strategisch: áls zich problemen voordoen dan kunnen ze onmogelijk inherent zijn aan de landbouwbeoefening zelf. Die is immers optimaal … In het dominante vertoog wortelt het probleem niet in de landbouw zélf. De problemen doen zich voor op de raakvlakken tussen landbouw enerzijds, natuur en samenleving anderzijds. Dáár, zo vindt men, moeten ze dan ook worden opgelost.
Een expressie pur sang van deze verschuiving is de keuze voor het huidige depositiebeleid. Niet het overmatige gebruik van stikstof in het agrarische productieproces zelf, noch de uitstoot (emissie) die eruit voortvloeit is het probleem – integendeel, het probleem wordt gedefinieerd in termen van depositie (neerslag) van stikstof op gevoelige natuurgebieden. Als dáár de KDW (de kritische depositiewaarde) wordt overschreden, dan pas is er een probleem. En dan moeten niet stikstofaanwending en -emissie in de landbouw als geheel naar beneden. Nee, dat moet juist gebeuren door boerderijen rond Natura 2000-gebieden te sluiten. Pijnlijk genoeg zijn dat vaak biologische en/of extensief gevoerde bedrijven” (16/17).
“Het verhaal, dat ik in dit boek vertel, is en blijft een vreemde eend in de bijt. Het botst op allerlei punten met het dominante vertoog (dat ik hiervoor [in hoofdstuk 1] kort heb samengevat)” (23).
2. Verschillende ontwikkelingstrajecten en bedrijfsstijlen
De modernisering (het streven naar een optimale landbouw) bestond uit schaalvergroting en technologie-gedreven intensivering. Afbeelding 1 laat zien dat dit een gedifferentieerd proces was. Het aantal melkkoeien per arbeidskracht (de schaal) steeg overal, “maar de mate waarin dit gebeurde varieerde enorm van bedrijf tot bedrijf. Datzelfde gold voor de intensiteit, hier weergegeven als de productie per melkkoe (in liters melk) … Binnen dezelfde groep bedrijven was de spreiding in 1991 beduidend groter dan in 1967” (34).
Afbeelding 1: Uiteenlopende ontwikkelingstrajecten in de melkveehouderij
(de horizontale as loopt van 0 tot 128 en de verticale as van 3200 tot 8800)
De pijlen in afbeelding 1 geven de verschillende ontwikkelingstrajecten weer. Bij de bovenste pijl lag de nadruk op intensivering (de productie per koe), bij de onderste pijl op schaalvergroting (het aantal melkkoeien per arbeidskracht). De lange, middelste pijl combineerde schaalvergroting en intensivering, dit zijn de zogenaamde ‘koploperbedrijven’ (het paradepaardje van de optimale landbouw). Bij de korte pijl was sprake van een beperkte intensivering en beperkte schaal vergroting: hier bleef de oorspronkelijke boerenlandbouw het meest intact, in contrast met de moderne, ‘geoptimaliseerde’ ondernemerslandbouw (34/5). Bij de ondernemer-koploperbedrijven bleef het echter aan één ding mankeren: “namelijk een goed en redelijk stabiel inkomen” (35).
Afbeelding 2 geeft een schematisch overzicht van verschillende bedrijfsstijlen in de Nederlandse melkveehouderij. “De verschillende bedrijfsstijlen zijn verbonden aan de economisch-institutionele omgeving waarin ze opereren (hier samengevat als markt, de horizontale as, en technologie, de verticale dimensie)” (35).
“De koploperbedrijven vertegenwoordigen, zo menen ze, de optimale landbouw. Diametraal hiertegenover staat de stijl van het ‘zuinige boeren’ [internationaal vaak aangeduid als low external input agriculture] … Het zijn de meer kleinschalige en minder intensieve bedrijven en dáárom vanuit landbouwbeleid en -wetenschap veelal geduid … als ‘gemankeerde bedrijven’. Omdat de kostenniveaus hier beduidend lager liggen (er worden veel minder hulpmiddelen en -bronnen aangekocht) kan op deze bedrijven evenwel een goed inkomen worden verdiend – vergelijkbaar met dat van andere stijlen” (36).
Afbeelding 2: Een schematisch overzicht van bedrijfsstijlen in de Nederlandse melkveehouderij en het N-overschot/ha voor elke bedrijfsstijl
Terwijl ‘zuinige boeren’ doen aan minimalisatie van monetaire kosten (59) doen ‘koeienboeren’ aan fijnregulering: de schaal is relatief gering waardoor de koe centraal staat, er wordt met zorg en aandacht gewerkt m.b.v. de aanwezige arbeid (36). Bij de ‘machineboeren’ staat arbeidsproductiviteitsstijging centraal: steeds meer produceren met steeds minder inzet van arbeid. “Ten slotte de ‘gewoonwegboeren’: ze profileren zich niet en plukken dan ook niet de typische voordelen die andere stijlen kennen. Maar ze kennen evenmin de nadelen” (37). Van der Ploeg vermeldt ook nog dat de koplopers wat laatdunkend werden omschreven als ‘subsidiejagers’ door de andere typen boeren (37).
In afbeelding 2 zijn ook de stikstofoverschotten of -verliezen per hectare vermeld: bij de koplopers was dit 514 kilogram zuivere stikstof per hectare (in 1990) terwijl de zuinige boeren slechts 278 kg/ha scoorden (38). Door het bestaan van verschillende bedrijfsstijlen is het ook duidelijk dat één standaardaanpak van het stikstofprobleem niet gaat werken (39).
3. Het gebrek aan wendbaarheid
“Omdat de kern van het stikstofprobleem (de veel te grote stikstofstromen [via kunstmest en krachtvoer] die zich samenballen in de koploperbedrijven) niet echt wordt aangepakt, is het een ineffectief beleid … De fixatie op technologische oplossingen (van het end-of-pipe-type) is daar een onderdeel van” (40). End-of-pipe-technologieën (“dat betekent dat ze het achterliggende probleem, de eigenlijke systeemfout, niet oplossen”) zoals mestsilo’s, mestinjecteurs, emissiearme vloeren en luchtwassers (76). “Het eenmaal gekozen middel wordt een doel op zichzelf” (76).
“Het gemis aan wendbaarheid zit niet alleen ingebouwd in het landbouwbeleid. Het wortelt ook sterk in de koploperbedrijven zelf … De hoge verschuldingsgraad is het vliegwiel van de moderne agrarische onderneming. Want op hun beurt dwingen die hoge financieringslasten weer tot vérdere groei … Koploperbedrijven groeien via een ‘bovengrondse’ variant [soja-importen uit bijvoorbeeld Brazilië] en een ‘ondergrondse’ variant [aardgas nodig om kunstmest te maken] … Er is geen rem en evenmin een plafond; de aanwending van kunstmest en de aard van krachtoer [m.b.t. het eiwitgehalte] zijn zorgvuldig buiten het stikstofbeleid gehouden” (40/41).
“De ingebouwde behoefte aan doorgaande groei (en daarmee het gebrek aan wendbaarheid) reflecteert zich ook in de taal die de betrokken ondernemers zelf hanteren. ‘Meters maken’ is een veelgebezigde term. Het is zoveel als een synoniem voor plankgasboeren … Wat typerend genoeg ontbreekt in de uitdrukking is een verwijzing naar het waartoe. In welke richting moet men die meters maken? Waarom eigenlijk? Wat is het doel, de bestemming? Waarom is het nooit genoeg? In en via deze uitdrukkingen heeft zich een fascinerende omkering van doel en middel voorgedaan. Het middel is verabsoluteerd, het is een doel op zich geworden. Meters maken reflecteert zo perfect de blinde logica van doorgaande expansie, en de sturende werking van een hoge verschuldingsgraad” (42/3).
Van der Ploeg verdedigt de stelling “dat juist in de stijl van het zuinige boeren een mogelijke oplossing van de stikstofcrisis ligt besloten … Het is een realiteit die zich in het hier en nu volop bewijst … Het is een interessant en beproefd verdienmodel” (45/6).
4. Theoretische productie-ecologie
“Als er al een probleem is [in de ‘optimale’ Nederlandse landbouw] met emissies (en daarmee samenhangende deposities op natuurgebieden) dan is ‘zoneren’ de ideale oplossing. Dat betekent dat landbouw en natuur op afstand van elkaar worden gezet. Elk zijn eigen zone (en bij voorkeur zo ver mogelijk van elkaar vandaan)” (48). Deze stellingname is gebaseerd op de in Wageningen ontwikkelde theoretische productie-ecologie (TPE), die zegt: “The amounts of nutrients needed increases with increasing yield level when expressed per hectare, but decreases with increasing yield level when expressed per unit yield, aldus C.T. de Wit, de geestelijke vader van de TPE” (48).
Het productieproces wordt efficiënter: per eenheid eindproduct (per liter melk bijvoorbeeld) is er minder stikstof nodig en daalt de emissie van stikstof. Dus een schoner productieproces is het gevolg, is de argumentatie. De zonering wordt ook ondersteund door bijvoorbeeld George Monbiot en Hidde Boersma [1]. “De kern is steeds dezelfde: intensiveer de landbouwproductie en concentreer haar in de meest vruchtbare gebieden zodat er meer ruimte voor natuur komt” (48/9).
“De kern [van de TPE] is dat er een geheel van groeifactoren is die elk voor zich maar met name ook samen genomen bepalend zijn voor de opbrengst. Voor een afzonderlijke groeifactor geldt de ‘wet van de afnemende meeropbrengst’. Dat wil zeggen dat als alle óverige groeifactoren gelijk blijven het steeds minder tot helemaal geen zin meer heeft om die éne, afzonderlijke factor te verhogen. Maar als je de overige factoren wel verbetert (of opvoert) dan geldt de ‘wet van het optimum’: dan kan de opbrengst blijven stijgen (en wordt het gebruik van de verschillende groeifactoren steeds efficiënter). Althans, áls de beperkende factoren worden gevonden en adequaat worden gecorrigeerd … Het is goed om te beseffen dat TPE een theorie is die betrekking heeft op mógelijkheden. Het gaat erom wat kán. Het is géén beschrijving van de werkelijkheid. Het gaat om potenties die in de realiteit besloten liggen. Of die potenties worden gerealiseerd (en op welke wijze, waar en hoe) daar gaat de ‘wet van het optimum’ niet over” (49).
5. Samenleving en natuur tussen haakjes zetten
Van der Ploeg spreekt over “het hedendaagse conflict tussen ‘optimale landbouw’ enerzijds, natuur en samenleving anderzijds” (51). De waarde van natuur, landschap en menselijke verbanden kan “in het simulatiemodel of scenariostudie weliswaar tussen haakjes worden gezet, maar in de echte wereld gaat dat natuurlijk niet. Daar kunnen andere ratio’s, andere limieten en vooral andere duidingen van efficiëntie gelden” (51). “Door samenleving en natuur (dierenwelzijn incluis) tussen haakjes te zetten bij het ontwerpen van een ‘optimale landbouw’ heeft de landbouwwetenschap bijgedragen aan het construeren van een ‘monster’ dat nu over de grenzen van samenleving en natuur heen kolkt” (57).
“Het uitgangspunt bij bedrijfsstijlenstudies is dat boeren de organisatie van hun bedrijf (de bedrijfsvoering) strategisch ordenen en wel zo dat de opzet en ontwikkeling van het bedrijf zo veel mogelijk overeenstemmen met de eigen belangen, ervaringen en zienswijzen. Culturele repertoires, waarin opvattingen omtrent het ‘mooie bedrijf’ een belangrijke plaats innemen, spelen een belangrijke en sturende rol in die strategische ordening” (58). “Het socio-economische bedrijfsstijlenonderzoek onderkent uiteenlopende, onderling verschillende ‘stijlen’ die elk een eigen ratio en logica in zich dragen – en die tezamen aangeven dat er ‘meerdere wegen naar Rome leiden’ … [Het werd duidelijk dat de strategie van koploperbedrijven] “slechts door een deel van de boeren was geïnternaliseerd” (59), zoals ook blijkt uit afbeelding 2.
6. Stijgende efficiëntie en duurzaamheid van de Nederlandse landbouw?
In afbeelding 3 wordt de totale input en output van energie in en van de Nederlandse landbouw voor de periode 1950 tot 2015 weergegeven. Deze afbeelding stamt uit het proefschrift van Meino Smit, deze toentertijd 69-jarige biologische akkerbouwer promoveerde in 2018 aan WUR op zijn proefschrift De duurzaamheid van de Nederlandse landbouw [3]. Hij plaatst een grote kanttekening bij de veelgeroemde ‘efficiëntie’ van de Nederlandse landbouw [4] en concludeert dat de duurzaamheid van de Nederlandse landbouw in de periode 1950-2015 is afgenomen als je het directe én indirecte gebruik van energie, land en arbeid in beschouwing neemt. Van der Ploeg schrijft: “De O/I-ratio (output/inputverhouding) daalde van 1,20 naar 0,40 (!). Er is, met andere woorden, steeds meer (fossiele) energie nodig om eenzelfde hoeveelheid voedsel te produceren. In energetisch opzicht staat de feitelijke ontwikkeling van de Nederlandse landbouw dus haaks op de stijgende efficiëntie (en duurzaamheid) die wordt verondersteld in de theorie van de ‘optimale landbouw’” (64).
Afbeelding 3: Input en output van energie in en van de Nederlandse landbouw (in petajoule per jaar)
(Smit 2018: 117)
7. Naar eigen eer en geweten boeren
“[Door de eeuwen heen] zorgde men zelf, naar eigen inzicht en vooral ook naar eigen eer en geweten, voor familie en bedrijf. Dat was de eigen verantwoordelijkheid. Eer en geweten verwezen naar het culturele repertoire: het normatieve kader dat men met anderen deelde en aan de hand waarvan eenieder werd beoordeeld. En de lange termijn (zorgen doe je niet alleen vandaag, maar ook en met name met het oog op de toekomst) creëerde duurzaamheid (ook al bestond dat woord toen nog niet).
De kern van het hedendaagse stikstofprobleem wortelt, in essentie, in de progressieve ontneming van verantwoordelijkheid. Niet vanwege kwaadwilligheid aan de kant van overheid en politiek (zoals populistische bewegingen nu stellen), maar omdat een groeiend aantal boeren de eigen verantwoordelijkheid niet aankon: ze overschreden in toenemende mate en op onacceptabele wijze (die anderen steeds meer kwaad berokkende) de grenzen van samenleving en natuur. Daar werd een rem op gezet. Regels zijn tenslotte niets anders dan gestold wantrouwen. Pijnlijk genoeg moesten degenen die hun verantwoordelijkheid wél aankonden óók boeten. De steeds meer knellende regels troffen ook hen. Het waren immers generieke regels die voor eenieder golden, ongeacht de specificiteit van het eigen bedrijf” (82/3).
Het niet zélf verantwoordelijkheid nemen voor de stikstof- (en andere) crises, door bijvoorbeeld LTO, werd door Sicco Mansholt geduid als ‘georganiseerde onverantwoordelijkheid’ (86).
8. Het ‘slachtofferschap’ van boze boeren
“[De boeren van de Farmers Defence Force (FDF)] bestáán nota bene bij de gratie van de staat. Zonder ‘staatsdirigisme’ (dat is het ingrijpen van de staat in de markt) zouden veel van de huidige boerenbedrijven, en met name de koploperbedrijven, er nu niet meer zijn. Voor hen waren en zijn prijsondersteuning en structuurbeleid, alsook de later volgende inkomensondersteuning en de huidige hectaretoeslagen (zo’n 800 miljoen euro per jaar) plus allerlei uitzonderingsbepalingen ten gunste van de landbouw … zwemvest en infuus gelijk … De relatie tussen slogans en werkelijkheid is steeds meer zoek. Dat neemt niet weg dat de afkeer van ‘staatsdirigisme’ een bindmiddel van formaat is dat boze boeren en een breed segment van het electoraat aaneensmeedt” (103).
“In de wereld van landbouw en platteland is het ongebruikelijk (want in sterke mate taboe) elkaar in het openbaar openlijk af te vallen … Naar buiten toe moet eenheid worden getoond. Tijdens en na de trekkeracties gold heel sterk dat ‘je ze niet kunt afvallen’. Zo bleef het stil. Het geluid van de harde kern (hoe ongerijmd en onwelvoeglijk dan ook) werd niet vanuit eigen agrarische kring weersproken. Door het zwijgen van velen klonk, pijnlijk genoeg, het geluid van die harde kern harder dan ooit” (113).
M.b.t. het ‘slachtofferschap’ van boze boeren zegt Van der Ploeg: “Neem het larmoyante gekerm over het ‘bedrijf dat al generaties in de familie is’. Dat mag zo zijn, maar de boze boeren die dit nu naar voren brengen hebben zich nooit geroerd toen ándere boeren moesten ‘afvloeien’ (zoals dat eufemistisch werd geduid). Decennialang is sanering (van de kleinere en later ook de middenbedrijven) gedacht als de kern van landbouwontwikkeling” (116). Ook mijn ouders en verschillende ooms/tantes zijn in de zestiger jaren door de ruilverkaveling ‘afgevloeid’.
9. Een emissiearme bedrijfsvoering is mogelijk
“Hoe uitstoot en neerslag [emissie en depositie van stikstof] zich tot elkaar verhouden is een uitermate lastige kwestie. Mede door de hoge concentraties (heel Nederland ligt onder wat wel een ‘stikstofdeken’ wordt genoemd) is het volgen van stikstofstromen door tijd en ruimte zo goed als onmogelijk” (86) [5].
Afbeelding 4 laat zien dat een doorgaand proces van steeds weer kleine aanpassingen over een langere periode fors verschil kan maken in de stikstofstroom. “De figuur laat zien [dat op het bedrijf van Taeke Hoeksma] er eerst in de periode 1979 tot 1985 sprake was van een voortdurende stijgende kunstmest- en krachtvoergift om dezelfde hoeveelheid melk te produceren. Dit was typerend voor de toenmalige modernisering … Door te experimenteren met dalende kunstmest- en krachtvoergiften … daalde de totale stikstofstroom in de periode 1985 tot 1992 van ruwweg 7200 naar 2600 kg. Dat is een afname van ruim 60 procent. Dit kon omdat Hoeksma het eigen grasland (en het stikstof leverend vermogen van de bodem) en de dierlijke mest steeds beter benutte en verder verbeterde … [Zijn zonen hebben vervolgens de stikstofstroom verder verlaagd]. Vergelijken we 1985 met 2017 dan zien we dat de hoeveelheid stikstof … is gedaald tot minder dan 1000 kg. Dat is, gerekend vanaf 1985, een afname van 84 procent … de rol en betekenis van vakmanschap bleken daartoe de sleutel” (124-26).
Afbeelding 4: Stapsgewijze aanpassingen in de bedrijfsvoering (over de periode 1979-1992). Stikstofstromen uit krachtvoer en kunstmest nodig voor de productie van 100.000 kilogram melk op het bedrijf van Taeke Hoeksma. En de volgende generatie bouwt voort op de vorige: aanpassingen van zijn zonen in de periode 2013-2017.
Dit voorbeeld (en er zijn meerdere voorbeelden) laat zien dat een emissiearme bedrijfsvoering (EAB) zeer wel mogelijk is. “Wat een mogelijke uitweg [uit de stikstofcrisis] zou zijn geweest, de door boeren zelf ontwikkelde emissiearme bedrijfsvoering, sneuvelde in de slag die inmiddels woedde [tussen boze boeren en overheid]. De combinatie van radicale actiecomités en rechtspopulisme [o.a. de opkomst van BBB] maakt zo meer kapot dan menigeen denkt. De schaduwwerking ervan reikt vér voorbij het hier en nu” (134). “Praktisch beschouwd is een emissiearme bedrijfsvoering en daarmee een oplossing van de stikstofcrisis, zeer wel doenlijk, effectief en controleerbaar. Het probleem is nu evenwel vooral politiek van aard” (136).
Van der Ploeg spreekt ook over “de [wrange] teloorgang van het principe dat de vervuiler betaalt. De stikstofcrisis wordt zo afgehandeld dat de veroorzakers van het probleem ermee wegkomen (en nog goed betaald krijgen ook), terwijl degenen die actief aan oplossingen hebben gewerkt de klappen oplopen … Daarnaast hebben we een radicaal veranderd politiek landschap aan de huidige stikstofcrisis overgehouden – een landschap waarin ontkennen, dwarsliggen en het recht van de sterkste welig tieren” (138).
10. De overheid en een economie zoals die-behoort-te-zijn
“Afgemeten aan de omvangrijke problemen die nog moeten worden opgelost, kan het stikstofprobleem worden beschouwd als een intro - een prelude. Net als bij de stikstofkwestie zal er ook naar aanleiding van de [formidabele] water-, veenweide-, natuur- en klimaatproblemen diep moeten worden ingegrepen in de wijze waarop (onder meer) de landbouwbeoefening is georganiseerd” (139).
“De kardinale vraag is hoe de overheid zich verhoudt tot markt en politiek (en daarmee tot economie, ecologie en samenleving) … Als de stikstofcrisis één ding duidelijk heeft gemaakt is dat noch een terugtredende overheid, noch een overheid die als marktpartij opereert, in staat is de economie (op die punten waar dat omwille van samenleving en/of natuur nodig is) daadwerkelijk te veranderen en de daarmee samenhangende verdelingsvraagstukken bevredigend af te handelen … Waar de staat nu de economie-zoals-die-is reguleert (of tracht te reguleren) – daar zal in de toekomst de staat de economie daadwerkelijk moeten transformeren. Teneinde een economie te creëren zoals die-behoort-te-zijn” (140/2).
11. Een daadkrachtige overheid die leiding durft te nemen
Van der Ploeg ziet de volgende handelingslijnen van de overheid als essentieel:
beprijzen (ingrijpen in krachtvoer- en kunstmestmarkten om een reductie in stikstofstromen te bewerkstelligen),
normeren (een strenge eis formuleren m.b.t. maximaal toelaatbare stikstofoverschotten per landbouwbedrijf),
openingen bieden (creëren van handelingsruimte voor agrarische collectieven die zelf de verantwoordelijkheid willen nemen voor de oplossing van stikstof- en andere milieuproblemen, oftewel een wettelijk geconditioneerde zelfregulering),
een begrenzer invoeren (een stikstofquotum dat aan de kunstmest- en krachtvoerindustrieën wordt opgelegd),
méér en betere kennis (het kennismonopolie van Wageningen doorbreken om alternatieven voor de fixatie op ‘optimale landbouw’ te ontwikkelen), en
een transitiefonds (gefinancierd door de Rabobank om te hoge schulden van landbouwbedrijven af te lossen terwijl ze tegelijkertijd extensiveren en verduurzamen) (148-51).
“Dit zijn, het zij volmondig toegegeven, geen gemakkelijke stappen. Maar ze zijn niet onuitvoerbaar … De sleutel tot de besproken uitweg … is een daadkrachtige overheid die leiding durft te nemen. Die duidelijke en democratisch gelegitimeerde doeleinden ontwikkelt en vervolgens de maatschappij aanspreekt op haar verantwoordelijkheid” (150/1).
12. Commentaar op een aantal onderwerpen
In paragraaf 3 zegt Van der Ploeg dat de stijl van het zuinige boeren een interessant en beproefd verdienmodel is: een door boeren zelf ontwikkelde mogelijke oplossing van de stikstofcrisis. Dr. M.S. Swaminathan [wellicht India’s beroemdste landbouwwetenschapper en eredoctor aan WUR] schreef in een persoonlijke briefwisseling op 25 februari 1995: “In my 50 years of experience in agriculture, I have observed that the best form of agricultural transformation along socially and environmentally desirable direction is a genuine symbiosis between the scientists’ knowhow and the farmers do-how … We cannot forget the significance of the following [part of] poem: Where is the wisdom that we have lost in knowledge? Where is the knowledge that we have lost in information?”
Hier onderschrijft ook Swaminathan het belang van boeren ‘do-how’ en hun experimenteervaardigheden. In het aangehaalde gedicht komt het onderscheid tussen data, informatie, kennis en wijsheid (of intuïtieve vaardigheid) tot uitdrukking, dat in een eerder artikel in Civis Mundi is besproken [6].
In paragraaf 5 zegt Van der Ploeg dat culturele repertoires, waarin opvattingen omtrent het ‘mooie bedrijf’ een belangrijke plaats innemen, een belangrijke en sturende rol spelen in de strategische ordening van landbouwbedrijven. In paragraaf 7 spreekt hij over het ‘naar eigen eer en geweten’ boeren en de eigen verantwoordelijkheid van de boer. Maar regels als ‘gestold wantrouwen’ zijn helaas nodig wanneer men zijn eigen verantwoordelijkheid niet neemt.
‘Culturele repertoires’ en ‘het naar eigen eer en geweten handelen’ verwijzen naar onderliggende ‘grondhoudingen naar de natuur’. Deze grondhoudingen naar de natuur bepalen in hoeverre men ecologisch en maatschappelijk verantwoord handelt. Het draait uiteindelijk om een omvattend ecologisch bewustzijn dat gekoppeld is aan een bepaalde grondhouding naar de natuur. Helaas wordt er niet verwezen naar het belang van deze grondhoudingen in het onderhavige boek. Het ‘rentmeesterschap’ is één van de verscheidene grondhoudingen naar de natuur, die helaas maar al te vaak slechts met de mond wordt beleden. Deze grondhoudingen zijn in eerdere artikelen in Civis Mundi besproken [7].
M.b.t. regels en wetten als ‘gestold wantrouwen’ staat in een bespreking van een boek uit 2006 van Louise Fresco (voormalig WUR bestuursvoorzitter van 2014-2022) het volgende: “Met betrekking tot de letter en de geest van de wet, oftewel de kwantitatieve normen en de onderliggende kwalitatieve waarden, is mijns inziens veel meer aandacht voor de geest van de wet nodig. Meer wetgeving (meer gedetailleerde of andere wetten) gaan niet helpen in het tot stand brengen van een ecologisch en maatschappelijk duurzame landbouw als de betreffende actoren het onderscheid tussen de letter en geest van de wet niet zien. Als er geen voeling is met de geest van de wet, is er een groot risico dat men de letters (normen) van de wet creatief zal proberen te omzeilen. Er is dan een kloof tussen weten en geweten” [8]. Uiteindelijk draait het om persoonlijke waarden.
In een rapport over de Nederlandse veehouderij pleitte Herman Wijffels al in 2001 voor eigen verantwoordelijkheid. “[Het ontbreekt] de schakels in de keten van boer naar consument aan eigen verantwoordelijkheid … We gebruiken termen als ‘het nationale mestoverschot’. Maar waar we naartoe moeten, is de individuele verantwoordelijkheid van elke ondernemer en consument … De hele keten moet naar verantwoordelijkheid op microniveau” [9].
De subtitel van Fresco’s boek uit 2006 luidt ‘Over voedsel en verantwoordelijkheid’. De vraag blijft hoe de eigen individuele verantwoordelijkheid, waarnaar Fresco en Wijffels verwijzen, te realiseren? In deze context schrijft Fresco: “Onze technologie mag dan razendsnel zijn geëvolueerd, maar onze beelden, ons gedrag en onze waardensystemen zijn dat niet (p.92/3) … Er is een discrepantie ontstaan tussen technologie en economie, en de morele basis van ons handelen … Voedsel is voor velen goedkoper geworden, maar honger en vetzucht gaan hand in hand … Vooruitgang heeft geen effect gehad op de evolutie in de zin dat de huidige mens zich heeft aangepast aan de overvloed en tegelijk oog heeft voor het gemeenschappelijk belang … Onze waardesystemen zijn niet meeveranderd met onze technologische mogelijkheden” (p.106/7).
De boven vermeldde ‘grondhoudingen naar de natuur’ zijn een deel van onze persoonlijke en collectieve waarden. Uiteindelijk draait de oplossing van de stikstofcrisis, en de meer omvattende klimaatcrisis, eerder om onze software dan om de door ons ontwikkelde hardware.
In paragraaf 10 zegt Van der Ploeg dat de overheid een economie zoals die-behoort-te-zijn dient te creëren. En in paragraaf 11 wordt gesproken over de noodzaak van een daadkrachtige overheid die leiding durft te nemen. De vraag is dan hoe we in het huidige politieke klimaat, dat rechts-populistische tendensen vertoont, een economie zoals die-behoort-te-zijn (met als onderdeel een ecologisch en maatschappelijk verantwoord landbouwsysteem) kunnen creëren? N.a.v. de verkiezingsuitslag van november 2023 refereerde ik in een eerder artikel aan kuddegedrag en innerlijke leegte [10]. Om een ecologisch en maatschappelijk verantwoord landbouwsysteem te kunnen bewerkstelligen is m.i. bovenal vertrouwen en afstemming tussen de nu contesterende actoren nodig.
In deze context verwijs ik naar een opmerking uit 1981 van de eerder in paragraaf 4 genoemde C.T. de Wit, die zei dat we uiteindelijk niet veel andere keus hebben dan maar wat ‘aan te modderen’. Met betrekking tot de toentertijd populaire multi-disciplinaire, geïntegreerde planning in ontwikkelingslanden schreef hij dat zonder een grondige multi-disciplinaire analyse van de situatie elke maatregel gemakkelijk tot blunders leidt.
“De noodzaak van een adequate analyse moet ons echter niet verleiden tot het nastreven van multi-disciplinair geïnspireerde, geïntegreerde oplossingen. Elk plan dat om succesvol te zijn zowel veranderingen in het technische als sociaal-economische domein vereist – veranderingen die op elkaar afgestemd moeten zijn – is bij voorbaat een mislukking, omdat de kennis en uitvoeringscapaciteit, in ieder geval in het geval van arme landen, niet beschikbaar zijn. Natuurlijk hangen alle dingen met elkaar samen, maar inzicht verkrijgen in deze samenhang is zo moeilijk dat vooral arme landen zich de luxe van geïntegreerde planning niet kunnen veroorloven” [11].
Zijn opmerkingen over ‘de moeilijkheid om inzicht te verkrijgen in samenhang’ en ‘niveaus van integratie die niemand kan behappen’, zijn m.i. niet alleen relevant voor ‘arme’ landen, maar net zo goed voor de Westerse wereld. De persisterende problemen in bijvoorbeeld de Nederlandse landbouwsector laten zien dat multi-disciplinaire, geïntegreerde planning hier ook niet van de grond is gekomen. Het is m.i. onwaarschijnlijk dat we multidimensionale problemen met alleen intellectueel redeneren kunnen oplossen. De ongewenste neveneffecten van de moderne landbouw (zoals de huidige N-crisis) tonen ons onvermogen om technologische, economische, politieke, sociale, en milieu- en klimaatfactoren geïntegreerd aan te pakken [12].
Om vertrouwen en afstemming te kunnen creëren tussen de verschillende typen boeren met hun specifieke bedrijfsstijlen, de overheid, de politiek, en de markt (agro-industrieën en banken) is afbeelding 5 relevant [13]. In deze afbeelding worden drie domeinen van de samenleving schematisch weergegeven met een onderliggend collectief bewustzijn als schakel tussen de drie domeinen. Het zijn volgens dit model uiteindelijk individuen, die gezamenlijk het collectief bewustzijn vormen, die een fundamentele systeemverandering kunnen bewerkstelligen.
Afbeelding 5: De drie domeinen in de samenleving met een onderliggend collectief bewustzijn
In het huidige tijdsgewricht zijn de grenzen tussen de drie domeinen vervaagd en is de verwevenheid van actoren uit de verschillende domeinen toegenomen. In het neo-liberale beleid van de afgelopen decennia zijn publieke overheidstaken geprivatiseerd en zijn privaat-publieke partnerschappen ontstaan, terwijl de macht van het maatschappelijk middenveld (bijvoorbeeld vakbonden) is afgenomen. De markt is overheersend geworden. Desalniettemin, is het nog steeds zo dat individuele personen tegelijkertijd verschillende rollen vervullen: als consument (en soms producent) in de markt, als democratisch stemmende burger in de staat, en als lid van allerlei sociale organisaties in het maatschappelijk middenveld. De interface tussen de drie domeinen zijn de individuele actoren met hun verschillende rollen en hun onderliggend collectief bewustzijn. Met de toegenomen verwevenheid tussen de verschillende domeinen is het belang van een coherent (overkoepelend en onderliggend) collectief bewustzijn alleen maar groter geworden.
De toegenomen verwevenheid maakt het geheel minder overzichtelijk. Van der Velden spreekt terecht over ‘de huidige chaotische en complexe realiteit’ waarin de markt dominant is [13]. Maar de overheid en het maatschappelijk middenveld kunnen in principe macht terugveroveren. Iedere boer is tegelijkertijd producent en consument, burger, en lid van maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld LTO, milieucoöperaties, actiecomités). Het benodigde onderlinge vertrouwen en de noodzakelijke afstemming tussen de drie domeinen is gediend met een coherent collectief bewustzijn, dat als schakel tussen de domeinen functioneert en gevormd wordt door de individuele ‘bewustzijnden’. Over effectieve technieken voor individuele (en daardoor ook collectieve) bewustzijnsontwikkeling is al eerder in verschillende Civis Mundi artikelen gepubliceerd [14].
In paragraaf 1 zegt Van der Ploeg dat zijn verhaal een vreemde eend in de bijt blijft. Het botst op allerlei punten met het dominante vertoog. Krijn Poppe, een vooraanstaand Wagenings landbouweconoom, schreef op 24 juli 2022 op de website Foodlog het volgende: “De geschiedenis zal er later over oordelen, maar zo ongeveer alle partijen hebben meegedaan aan het bewandelen van geitenpaadjes om zoveel mogelijk te produceren - een doel dat werd ingegeven door het oude exportparadigma van Sicco Mansholt en de stijgende arbeidskosten als gevolg van onze welvaart (die leidt tot mechanisatie, loopstallen, schaalvergroting, intensiveren). Individuen (ja, Sicco op latere leeftijd, Wijffels, ja op oudere leeftijd verandert de blik …), individuele onderzoekers binnen wat nu WUR is (van JD van der Ploeg en de vakgroep biologische landbouw tot de mestonderzoekers van het LEI) en tal van anderen .. hebben de daad bij het woord gevoegd. Maar tot nu toe het dominante paradigma niet kunnen veranderen” [15].
Poppe geeft hier aan dat vooral oudere sleutelfiguren (soms) hun mening bijstellen en dat er binnen WUR maar relatief weinig medewerkers zijn die getracht hebben (of nu pogen) het dominante paradigma te veranderen. Van der Ploeg heeft echter decennialang zonder meer een uitzonderlijke bijdrage geleverd aan de poging het dominante paradigma te veranderen.
13. Slotopmerking
De huidige WUR-bestuursvoorzitter Sjoukje Heimovaara zegt in het Voorwoord van het rapport WUR-perspectieven op landbouw, voedsel en natuur uit 2023 dat “de tijd van pappen en nathouden wel voorbij is. Het is tijd om keuzes te maken en een koers te kiezen” [16]. Zij geeft ook aan dat WUR medeverantwoordelijk is voor de ongewenste neveneffecten van het huidige agrocluster.
In mijn commentaar op het WUR rapport [17] schrijf ik: “Het is lovenswaardig dat uitdrukkelijk wordt gezegd dat ‘de tijd voorbij is dat we als land de boel de boel konden laten in de hoop op technologische verlossing’, wat toch wel de dominante houding was aan WUR de afgelopen decennia (met uitzondering van bijvoorbeeld emeritus hoogleraar rurale sociologie Jan Douwe van der Ploeg). Zo zegt Vincent Blok, universitair hoofddocent Techniekfilosofie en Verantwoord Innoveren aan WUR [18]: ‘In de klimaatdiscussie heb je mensen die heel veel vertrouwen hebben in technische oplossingen; de eco-modernistische stroming die gelooft in een techno-fix. Die stroming heeft veel aanhangers in Wageningen’”.
Kortom, het besproken boek van Van der Ploeg wordt van harte aanbevolen. Het is een zeer welkome bijdrage aan de discussie over de benodigde transitie van de Nederlandse landbouw.
Eindnoten
1. Monbiot, George (2022). Regenesis: Feeding the world without devouring the planet. London, Penguin Random House.
Zie ook: Van Eijk T. (2018). Kritische kanttekeningen bij een nieuwe, ecomodernistische beweging. Bespreking van: Marco Visscher en Ralf Bodelier (red.), Ecomodernisme. Het nieuwe denken over groen en groei. Nieuw Amsterdam, 2017. Civis Mundi Digitaal #61, juli 2018 [Dit boek bevat bijdrages van Hidde Boersma].
Zie ook: Een gesprek tussen George Monbiot en Thomas Oudman. Biologisch boeren een mooi ideaal? Lang niet radicaal genoeg, zegt George Monbiot - De Correspondent 4 januari 2024.
2. Voor meer hierover verwijs ik graag naar mijn proefschrift: Van Eijk T. (1998). Farming Systems Research and Spirituality. An analysis of the foundations of professionalism in developing sustainable farming systems. PhD thesis, Wageningen Agricultural University, The Netherlands. htp://edepot.wur.nl/121226
3. Smit M.J. (2018). De duurzaamheid van de Nederlandse landbouw: 1950 – 2015 – 2040. Proefschrift, Wageningen University.
4. Zie ook: Van Eijk T. (2019). Boerenprotest: veel emotie, weinig rede. Civis Mundi Digitaal #90, oktober 2019.
5. Het modelleren van de verhouding tussen de emissie en depositie van stikstof is inderdaad een vrijwel onmogelijke zaak. Op de website www.foodlog.nl woedt hier al jaren een felle discussie over.
6. Zie Diagram 2 dat een (mogelijke) keten van gedragsontwikkeling beschrijft in: Van Eijk T. (2020). Natuurinclusieve kringlooplandbouw, een fictie? Civis Mundi Digitaal #102, september 2020.
7. Zie: Van Eijk T. (2020). Wat ontbreekt in het landbouwdebat? Grondhoudingen naar de natuur. Civis Mundi Digitaal #101, augustus 2020.
Van Eijk T. (2020). Commentaar op: Martin Drenthen. Hek. De ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied. Uitgeverij Noordboek. Civis Mundi Digitaal #103, oktober 2020.
Van Eijk T. (2020). Natuurinclusieve kringlooplandbouw, een fictie? Civis Mundi Digitaal #102, september 2020.
8. Van Eijk T. (2022). Schaduwdenkers, lichtzoekers en betrokkenheid-op-afstand. Commentaar op Louise O. Fresco. Nieuwe spijswetten. Over voedsel en verantwoordelijkheid. Uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2006. Civis Mundi Digitaal #125, augustus 2022.
9. Wouter Bax. Dictaat markt overheerst landbouw. Duurzame veeteelt. Trouw, 30 mei 2001.
10. Van Eijk T. (2024). Verkiezingsuitslag: kuddegedrag en innerlijke leegte. Commentaar op een aantal NRC artikelen over de verkiezingsuitslag. Civis Mundi Digitaal #142, januari 2024 [eind januari 2024 te verschijnen].
11. De Wit C.T. (1981). Oude wijn in nieuwe zakken. Landbouwkundig Tijdschrift/pt 93, 10. Zie ook: Van Eijk (1998): p.151.
12. Van Eijk T. (2020). Natuurinclusieve kringlooplandbouw, een fictie? Civis Mundi Digitaal #102, september 2020.
13. Van Eijk T. (2020). Sociale bedrijven: een paradox? Commentaar op: Van der Velden F. (ED.) (2018). Towards a fair and just economy. Social business as a transformational approach. LM Publishers, Volendam. Civis Mundi Digitaal #102, september 2020.
14. Zie voor een overzicht van deze artikelen de folder Civis Mundi op mijn website (www.toon-van-eijk.nl).
15. https://www.foodlog.nl/artikel/rabobank-erkent-rol-in-boerencisis/#comment-313502 LEI = Landbouw Economisch Instituut.
16. WUR-perspectieven op landbouw, voedsel en natuur
17. Van Eijk T. (2023). Een belangrijk WUR 2023 rapport over zes fundamentele dilemma’s rond landbouw, voedsel en natuur in Nederland. Civis Mundi Digitaal #140, november 2023.
18. Interview met Vincent Blok: ‘Het moet meer over existentiële vraagstukken gaan’. Om tot goed klimaatbeleid te komen, moeten we de vrijemarkteconomie ter discussie stellen. Anne van Kessel. Resource, Nr 6, november 2022. RESOURCE - Nr. 06 2022 (NL) by Wageningen University & Research - Issuu