Hannah Arendt
Deel 4: Wat is vrijheid?

Civis Mundi Digitaal #142

door Herman Hümmels

Bespreking van Hannah Arendt, Tussen verleden en toekomst, essay nr. 3. Uitgeverij Octavo, 2023.

 

Wat is vrijheid? Essay nr. 4
Vrijheid lijkt gevangen door de wetten van de oorzakelijkheid. Bovendien gaan we vaak uit van de dagelijkse vanzelfsprekendheden. De politiek kan echter niet buiten de aanname dat mensen in vrijheid kunnen handelen. De term vrijheid behoort tot het politieke domein in strikte zin: gerechtigheid, macht, gelijkheid... Zonder vrijheid zou het politieke leven zinloos zijn. Onder welke uiterlijke dwang mensen ook komen te staan, de innerlijke vrijheid van denken blijft bestaan. Als deze blijft zonder uiterlijke manifestaties is zij politiek niet relevant.
Vrijheid is een onderwerp waarop filosofen volgens Arendt van oudsher proberen vat te krijgen. “Zonder een politiek gewaarborgd publiek domein ontbeert vrijheid de wereldse ruimte om haar opwachting te maken. Ze kan natuurlijk nog steeds in de harten van de mensen wonen, in de vorm van verlangen, wil, hoop of hunkering; maar het menselijk hart, zoals we allen weten, is een zeer duistere plek, en wat in die duisternis plaatsvindt, kan nauwelijks een aantoonbaar feit genoemd worden. Vrijheid [...] en politiek vallen samen en zijn aan elkaar gerelateerd als twee kanten van een en dezelfde zaak.” (p197) Dit samenvallen is niet meer vanzelfsprekend door het opkomen van het totalitarisme.

Vrijheid en handelen
Totalitarisme legt een claim op alle levenssferen. Het samenvallen van politiek en vrijheid, en mensenrechten en het recht op privacy zijn niet meer vanzelfsprekend. Door politieke overwegingen is men geneigd de vrijheid te laten verdwijnen. Arendt reflecteert hier op deze ‘oude’ gemeenplaatsen.
Vrijheid is geen verschijnsel van de wil. Motieven en een doelstelling zijn bepalende factoren; de handeling is vrij in zoverre ze in staat is de grenzen te overstijgen. Voor zover een handeling vrij is wordt ze geleid door een toekomstbeeld, waarbij het intellect een beroep doet op de wil, omdat die alleen de handeling kan dicteren. Dit is een kwestie van kracht of zwakheid, het wordt niet geleid door de dictaten van de wil, maar door een ‘inspirerend principe’, dat niet gebonden is aan een persoon of groepering. Het gaat dan om principes van eer of roem, liefde voor gelijkheid, deugd, uitmuntendheid, voortreffelijkheid…, maar ook om angst, wantrouwen of haat.
“Mensen zijn vrij – als onderscheiden van het bezitten van de gave van vrijheid – zolang ze handelen, niet ervoor en ook niet erna, want vrij zijn en handelen zijn hetzelfde.” (p202)

De staat
De staat of een regering is geen scheppend kunstwerk (collectief meesterwerk). Bij de scheppende kunsten draait het om de virtuositeit van de uitvoering. De politiek is diametraal tegengesteld aan scheppende kunst, het is ook geen wetenschap. In tegenstelling tot een kunstwerk is ze volledig afhankelijk van toekomstige handelingen. Daarmee heeft de politiek een grote affiniteit met de uitvoerende kunsten.
De Griekse polis voorzag de mensen van een soort theater waar de vrijheid kon verschijnen. (’Politiek’ is van ‘polis’ afgeleid.) Antieke politieke gemeenschappen werden gesticht met het oogmerk de vrije mensen te dienen (er waren vrijen en slaven). Het is het domein van de wereldse realiteit, “tastbaar in woorden die gehoord kunnen worden, in daden die gezien kunnen worden en in gebeurtenissen waarover gepraat wordt, die men zich herinnert en die tot verhalen worden die uiteindelijk terecht komen in het grote verhalenboek van de geschiedenis der mensheid.” (p204) Alles wat in deze ruimte plaatsvindt is politiek, ‘grootste wapenfeiten van barbaarse rijken’ zijn dit niet per se.

Politiek
De moderne gedachte is, dat waar het leven op het spel staat, het handelen onder het bewind staat van de noodzaak: dit is de sfeer van het sociale en economische leven. De noodzaak overschaduwt het politieke domein, “omdat de betrekkingen tussen naties nog steeds zwanger zijn van vijandschappen en sympathieën die niet herleid kunnen worden tot economische factoren.” (p205)
Moed is een politieke deugd. Het vergt moed om de beschermende veiligheid van ons privé-bestaan te verlaten en het publieke domein te betreden, “omdat we ons op een terrein begeven waar de zorg om het leven haar actualiteit heeft verloren.” (p206) In de politiek staat niet het leven, maar de wereld op het spel.

 

Oudheid
De ‘vrije wil’ is een capaciteit die in de klassieke oudheid bijna onbekend was. Vrijheid was in de Griekse en Romeinse oudheid uitsluitend een politiek concept: het wezen van de stadstaat en het burgerschap. Het begrip paste niet in het raamwerk van de filosofie.
Hartstocht kan de menselijke rede verblinden, “ maar als de rede er eenmaal in geslaagd is om gehoord te worden, is er geen hartstocht meer over om de mens te verhinderen datgene te doen waarvan hij weet dat het juist is.” (p209) Socrates; deugd is een soort kennis. Vrijheid komt tot stand door de kracht die het willen en weten bevrijd uit de ketens van de noodzaak. Deze kracht is het ik-kan. “Alleen als het ik-wil en het ik-kan samenvallen, komt de vrijheid tot stand’. (p210)

Evangelie
Volgens het evangelie schuilt de kracht van de menselijke vrijheid niet in de wil maar in het geloof. We kunnen dit aflezen aan de mirakels die mensen teweeg brengen, namelijk als onderbreking van een bepaalde reeks natuurlijke gebeurtenissen; van een bepaald automatisch proces, in het bestek waarvan ze het volstrekt onverwachtse vormen.” (p219) Arend: “Wanneer uit mensenhand afkomstige historische processen eenmaal automatisch zijn geworden, zijn ze net zozeer op ondergang gericht als het natuurlijke levensproces dat ons organisme aandrijft en dat op grond van eigen, biologische, wetmatigheid leidt van Zijn naar niet-Zijn, van geboorte naar dood. [...] De perioden van vrij-zijn in de menselijke geschiedenis waren altijd relatief kort.” (p220) In perioden van voorbeschikte ondergang is het ‘t vermogen tot vrijheid, louter de capaciteit om dingen te beginnen, de verborgen bron waaruit grootse en fraaie dingen voortkomen. Zolang deze bron verborgen blijft, is de vrijheid echter niet politiek, wel een mirakel. Mensen kunnen wonderen verrichten. Het ligt in de aard van elk nieuw begin om in de wereld in te breken: “Ons hele bestaan berust immers als het ware op een keten van mirakels; het ontstaan van de aarde, de ontwikkeling van het organische leven erop, de evolutie van de mensheid vanuit de diersoorten.” (p221) Het wonderbaarlijke van de historische realiteit is dat we weten wie de aanstichters zijn… Mensen hebben de dubbele gave van vrijheid en handelen.

Augustinus
Het opmerkelijke gebrek aan politiek talent van de Romeinen stelde Augustinus in de gelegenheid om de Paulinische vrije wil te definiëren in termen van ‘de stad Gods’. De menselijke vrijheid is bij Augustinus gelijkgesteld aan de vrijheid in het universum. “‘Opdat er een begin was, is de mens geschapen, vóór wie er niemand was’. Bij de geboorte van ieder mens wordt dit eerste begin als het ware herbevestigd, omdat zich daarmee steeds iets nieuws aandient in een reeds bestaande wereld die na de dood van het individu blijft voortbestaan. Omdat een mens een begin is, kan hij beginnen; mens-zijn is hetzelfde als vrij-zijn. God schiep de mens om het vermogen van het beginnen in de wereld te brengen: de vrijheid.” (p218) Vrijheid komt hier als begin aan het licht als stichtingsdaad.
In de Oudheid geldt: ik-wil en ik-kan. Bij Augustinus: ik-wil en ik-kan-niet; een heftige strijd binnen de ziel; een conflict binnen de wil. De christelijke wilskracht werd ontdekt als een orgaan van zelfbevrijding – en onmiddellijk ontoereikend bevonden. Het hoogste wat het willen kon bereiken was de zelf-onderdrukking; tegenwoordig wordt ‘macht’ nog steeds geassocieerd met onderdrukking.

Christelijke traditie
De dialectiek binnen het Ik, tussen wat ik-zou-willen en wat ik-doe, werd eerst door Paulus en later door Augustinus onthuld. Paulus ontdekte een type vrijheid dat geen relatie had met de politiek: vrijheid dat zich voordoet in het verkeer met mezelf, en buiten het verkeer tussen mensen. Vrije wil en vrijheid werden synoniem en werden beleefd in volstrekte eenzaamheid. Augustinus beschreef de eenzaamheid als een gevecht binnen de ziel; als een tweegesprek met zichzelf, tussen willen en niet-willen. De relatie van de geest tot het lichaam was voor Augustinus het toonbeeld van de kracht die in de wil schuilgaat.
Vrijheid werd door hen niet beleefd in vereniging met anderen, maar in het verkeer van het eigen Ik: de innerlijke dialoog die we ‘denken’ noemen. De christelijke traditie bepaalt de inhoud van ‘vrijheid’.

Verlichting
In de moderne tijd ontstond onder filosofen nog een andere notie van ‘vrije wil’. Je had de denkers die de ’vaders’ van de politieke ‘wetenschap’ genoemd kunnen worden, zoals Thomas Hobbes (1588–1679; Leviathan, 1651 over de staat; samenwerking uit eigenbelang, sociaal contract, absolutisme). Aan de andere kant had je “degenen die, relatief onberoerd door deze typische moderne ontwikkelingen, teruggrepen op het politieke denken van de oudheid [...], simpelweg omdat de scheiding tussen kerk en staat, van religie en politiek, een onafhankelijk seculier politiek domein had voortgebracht zoals dat sinds de val het Romeinse Rijk onbekend was geweest.” (p210) Zoals: Charles de Montesquieu (1689–1755; scheiding der machten).
De Grieken legden al een nadruk op zelfbeheersing. Montesquieu maakte onderscheid tussen filosofische en politieke vrijheid: het enige wat de filosofie van de vrijheid verlangt is de uitoefening van de wil. Politieke vrijheid bestaat er bij hem in, dat men in staat is om te doen wat men behoort te willen. De actor kan niet meer vrij genoemd worden wanneer het vermogen ontbreekt om te handelen. Wil en wilskracht zijn voortgekomen uit het conflict tussen een willend en een handelend ik. Het ik-wil-en-kan-niet blijft onderworpen aan het ik. Het ik wil is onderscheiden van het ik denk.

Vrije wil en soevereiniteit
Filosofen kregen voor het eerst belangstelling voor het probleem van de vrijheid toen die vrijheid niet langer werd beleefd in het handelen maar in het willen en met de omgang van het ik met zichzelf: vrijheid was vrije-wil geworden en vrijheid werd soevereiniteit, afhankelijk van anderen die er voor zouden moeten buigen (tirannie). Het ik-wil werd de slaaf van het Ik. Door politici werd dit in de achttiende eeuw vertaald (Thomas Paine (1737-1809; Engels-Amerikaanse politieke activist)) als: om vrij te zijn is het voldoende om te willen. Deze visie werd door Lafayette toegepast op de natiestaat: ‘Opdat een natie vrij is, is het voldoende dat ze dit wil’ (soevereiniteit).
Vrijheid en soevereiniteit zijn zo weinig identiek dat ze niet gelijktijdig kunnen bestaan. Willen mensen vrij zijn, dan moeten ze zich onderwerpen aan de eigen wil, individueel of groepsgewijs.

Tirannie
De vereenzelviging van vrijheid met soevereiniteit (van een staat) is een gevaarlijke gelijkstelling. De soevereiniteit van politieke lichamen kan alleen verworven worden met geweldsinstrumenten en de ontkenning van de individuele vrijheid. Staatssoevereiniteit op zich zonder legitimiteit is een illusie en moet afgewezen worden.
Tirannie is een regeringsvorm die voortkomt uit ik-wil; de gulzige wreedheid komt voort uit de “zelfverafgoding die volstrekt vreemd is aan de utopische tiranniëen van de rede, waarmee de filosofen de mensen wilden dwingen en die ze ontwierpen naar het model van het ik-denk.” (p213)

Vrijheid anders zien
De verklaring waarom we ons moeilijk kunnen voorstellen dat er een vrijheid bestaat die geen attribuut is van de wil, is volgens Arendt te verklaren omdat we het zien tegen de achtergrond van de christelijke tradities en de anti-politieke filosofische traditie. Maar je kunt vrijheid ook zien als een begeleidend verschijnsel van doen en handelen.
Arendt relateert vrijheid aan de twee soorten vrij-zijn in de Griekse oudheid. Vrijheid is: geen slaaf zijn en je dus kunnen bezighouden met de beslommeringen van de gemeenschap (de polis) en de mogelijkheid hebben om ‘te beginnen’ (vrij-zijn om iets nieuws te doen), bijvoorbeeld om creatief te zijn. Dit zijn twee verschillende soorten handelen. Vanwege zijn politieke oorsprong heeft het vrijheidsbegrip in de Griekse filosofie geen rol gespeeld. In het Latijn hingen vrij-zijn en ‘beginnen’ samen met de stichting van Rome en was gerelateerd aan de stichters. Het nageslacht had de opdracht om de aangelegenheden en belangen van de stad te beheren en de grondvesten te ‘vermeerderen’. Dit was bij uitstek wél een politieke daad.

Conclusie
In dit essay van Arendt betrekt het begrip vrijheid op begrippen als vrij-zijn, willen en kunnen, en op kracht en tirannie. Daarbij speelt het handelen een cruciale rol omdat alleen daardoor vrijheid in de wereld verschijnt.
Arendt benadrukt op een moeilijk te volgen manier, dat vrijheid vooral ook een een collectieve en politieke aangelegenheid is. Dit komt tot uiting in de publieke ruimte, waar vrijheid een stem krijgt door autonoom te handelen en door keuzes te maken, om daarmee vorm te geven aan de gemeenschap. Vrijheid ontstaat in de dialoog tussen mensen.