Civis Mundi Digitaal #142
Identiteit is een begrip waar veel over wordt gepraat. Men identificeert zich vaak met een natie, een beroep, een rolmodel, een religie of ideologie, een ‘ras’, hoewel dat een fout concept is, want alle mensen behoren tot hetzelfde ras: de ondersoort homo sapiens. De Neanderthaler en andere ondersoorten zijn al uitgestorven of opgegaan in de homo sapiens. We kunnen ons met dit alles identificeren, maar wat is eigenlijk (onze) identiteit?
Sartre ziet identiteit als een proces, een vormgeving die nooit af is, niet als een essentie of persoonskern die zichzelf gelijk blijft tijdens ons leven. Er is geen ‘Zelf’ en geen ik als ‘bewoner’ van het bewustzijn. Het bewustzijn is in wezen leeg en doet zich aan ons voor als een “stroom van bewuste ervaringen”, waar geen ik in zit. Zelfbewustzijn is een begeleidend verschijnsel bij iedere ervaring, “maar bevat geen Zelf”.
Subjectieve identiteit: continu een en dezelfde unieke persoon
Gusman onderscheidt de subjectieve, objectieve, intersubjectieve en de narratieve identiteit van het levensverhaal. Subjective identiteit is “de beleving van eenheid en uniciteit van een subjectief wezen – dat ik dezelfde persoon ben door de tijd heen en onderscheiden ben van andere personen.” (p95-97)
In La Transcendence de l’Ego (Het ik is een ding in de Nederlandse vertaling) argumenteerde Sartre in 1937 in zijn reactie op de fenomenologie van Husserl dat het bewustzijn geen ik bevat. Op prereflexief, voorbewust niveau ervaren we geen zelf als we ‘gedachteloos’ geabsorbeerd zijn door bezigheden”. (p97) De continuïteit in de stroom van bewustzijn komt niet door een zelf maar door de opeenvolging en het onderlinge verband van ervaringen, die als het ware een kralenketting vormen, een serie ervaringen van dingen die zich niet in ons hoofd maar in de wereld bevinden. Er is geen ik voor nodig om de schakels met elkaar te verbinden. We ervaren ook geen ik als we bezig zijn en opgaan in de stroom. “Het Zelf bestaat alleen maar op reflexief niveau... door te reflecteren op onze ervaringen.” (p99)
Sartre veegt ook de vloer aan met het cogito ergo sum van Descartes. “We kunnen helemaal niet ’ik denk dus ik ben’ concluderen. We kunnen enkel zeggen: er is denken. In een ervaring van denken zit nog geen ik... Bewustzijn is enkel intentionaliteit en daarom fundamenteel leeg... Er is dus geen Zelf inherent aan het bewustzijn. De stroom van ervaringen verenigt zichzelf en is onpersoonlijk; het is enkel een continue ervaring van de wereld om ons heen.” (p100)
‘De cirkel van zelfheid’
In Het zijn en het niet voegt hij twee aspecten toe aan de subjectieve identiteit: “de cirkel van zelfheid” en “het fundamentele project”. Daarbij verschijnt de wereld in het licht van onze doelen. Een doel is een projectie van een nog niet behaald resultaat. Onze doelen en projecten voorzien de wereld van betekenis en bieden handelingsmogelijkheden. Daarbij zijn wij steeds dezelfde persoon die handelt.
De wereld verschijnt voor ons als een continuïteit in een stroom van ervaringen, die op elkaar inhaken als een schakelketting en zo zorgen voor een proces van eenwording. Ook dingen die er niet zijn, negatiteiten, zoals afspraken voor ontmoetingen die er nog niet zijn, zijn daarvan onderdeel. “Die negatiteiten bestaan alleen maar omdat er bewustzijn is.” Wij zijn dezelfde persoon als wij de afspraak maken en de ander ontmoeten. “Daarom kan het niet zo zijn dat het bewustzijn onpersoonlijk is.” (p101)
Er is meer dan een schakelketting van ervaringen. Ik ben mij ervan bewust dat ik het ben, die in de toekomst dingen kan doen, die afspraken maakt en anderen ontmoet. “Daarom heeft bewustzijn een dimensie van zelfheid... Bewustzijn is dus niet onpersoonlijk, maar is altijd gekleurd door onze projecten en daarmee persoonlijk.” (p102)
Het lijkt of hier wordt gezegd dat het persoonlijke wordt afgeleid uit de projecten, terwijl het veeleer omgekeerd is dat de persoon zijn projecten op touw zet, die uit hem of haar voortvloeien in plaats van omgekeerd. Hoewel de persoon wel wordt gevormd door deze projecten, gaat hij of zij er niet restloos in op en bestaat al voor de projecten.
Sartre “blijft de nadruk leggen op het feit dat subjectieve identiteit een proces is en niet een gegeven... Er is geen Zelf, maar er is zelfheid. Deze zelfheid is geen eigenschap van het bewustzijn zoals dingen eigenschappen hebben, maar een gegeven dat meekomt met de manier waarop bewustzijn werkt als vrij proces.” (p102)
Dit proces kent een continuïteit van handelingsmogelijkheden en wordt door Sartre de ‘cirkel van zelfheid’ genoemd, waarin steeds nieuwe handelsmogelijkheden verschijnen. “Deze cirkel van zelfheid is het proces dat door de tijd heen zorgt voor de eenheid van mijn bewustzijn. Het is niet zo dat er een constant element in het bewustzijn is, maar het is de dimensie van zelfheid in iedere schakel in de ketting die de eenheid van het bewustzijn persoonlijk maakt.” (p102-103)
https://www.mindfulminuut.nl/waar-is-meditatie-goed-voor-voordelen-mediteren/
Als het proces tot stilstand komt
Hier lijken Sartre en Gusman hun best te doen om maar geen zelf te hoeven vaststellen. Maar is zelfheid niet net zo goed een soort zelf? Er is wel ‘iets’ en niet niets, noem het een proces of wat dan ook, en het beestje moet een naam hebben. “Die dimensie van zelfheid is er ook als we bijv. op de automatische piloot naar huis fietsen... Het is belangrijk om te zien dat zelfheid dus prereflexief is: die zelfheid ontdek je niet door actief stil te staan bij wie je bent, maar is een proces dat normaliter onopgemerkt blijft.”
Wat gebeurt er als dit proces tot stilstand komt, bijv. bij de verstilling van meditatie? Dan wordt het bewustzijn als leeg, vrij en open ervaren, zonder inhouden en ervaringen. Het is dan niet meer intentioneel gericht op objecten, want die zijn er dan niet, maar op zichzelf in een proces dat ‘selfreferral’ genoemd kan worden, zie de bespreking van het boek van Tony Nader in CM 109. Als het proces tot stilstand komt blijft het bewustzijn bestaan. Het is dus meer dan een proces en het heeft ook geen object buiten zich nodig. Het is een realiteit op zich, eigenlijk voor zich, zoals ook Sartre schrijft.
Volgens de Indiase vedantafilosofie is er wel een Zelf, ook al heeft dat zelf geen inhouden, die er als een stroom doorheen gaan. Maar volgens de boeddhistsche anatman-leer is er geen Atman, geen ik en zelf, alleen een stroom van ervaringen. Maar de Atman van de vedanta is een ander soort Zelf dan het ik. De anatman-leer komt in de buurt van Sartres visie: “bewustzijn heeft geen (bron van) identiteit in zich, maar individueert zich in een proces. Dit proces kan alleen maar bestaan doordat ons bewustzijn persoonlijk is, oftewel de eigenschap van zelfheid heeft.”
Als het proces tot rust komt in meditatie of spontaan bij het prereflexief opgaan in het handelen, lijkt het ik afwezig en is het latent aanwezig. Het ik is een schimmig iets, dat volgens boeddhisten en sommige vedantafilosofen een soort van illusie is, een denkbeeld waarmee we ons identificeren. We zijn een open bewustzijn, onbewoond door een ik. Het ik is een begeleidend verschijnsel van denken en handelen dat persoonlijk is en door dezelfde handelende personen geschiedt, die zo al doende “een betekenisvolle identiteit kunnen bouwen”. (p103, zie verder het slotgedeelte over de vedantafilosofie)
Persoon en project
Bij Sartre maakt dezelfde handelende persoon steeds keuzes, die zijn levensproject vormen, zijn zelfheid en eenheid accentueren en zijn identiteit vormgeven. “Onze keuzes hangen met elkaar samen. Deze samenhang is wat Sartre... het fundamentele project noemt... een fundamenteel doel waarnaar hij [de persoon] gaat leven... Het fundamentele project is eigenlijk wie we zijn als persoon. Het is de manier waarop we in het leven staan” (p104,105)
Hij noemt dit een “gesitueerde vrijheid”, waarin we vrij zijn om keuzes te maken, die ook beïnvloed worden door hoe wij in het leven staan, door onze levensomstandigheden. Het project is een proces, zoals het bewustzijn een proces is, geen “geestelijke substantie” of Zelf. Dit proces heeft een aspect van zelfheid, van “wie ik ben als persoon” en als project. Want een persoon is een project en een proces van identiteitsvorming, dat al zijn ervaringen kleurt. (p106)
In zijn latere werk, zoals Marxisme en subjectiviteit, legt Sartre meer nadruk op de omstandigheden die de subjectieve identiteit bepalen. Hij vond zijn benadering in Het zijn en het niet te rationalistisch. De ‘geleefde ervaring’ gaat vooraf aan de ‘rationele ervaring’. Hierbij vindt een proces van “interiorisatie” plaats, een procesmatige verhouding tot de buitenwereld waarin de persoon zich vormt. De omstandigheden worden daarbij als het ware verinnerlijkt en vormen wat hij noemt een “extoriteit van binnen... bijv. de fysiek processen... ook ons karakter, onze maniertjes [...die] te maken hebben met onze sociale achtergrond... die we hebben geïnternaliseerd”. (p108) Dit alles komt voort uit de verhouding tot de buitenwereld.
In die verhouding zijn keuzemogelijkheden die mede bepaald worden door de omgeving. In een proces van interactie met de wereld vormt zich de persoon als subjectieve identiteit. “Het bewustzijn werkt als een schakelketting van ervaringen door de tijd heen... Er is geen Ik achter onze handelingen – dat Ik ontstaat pas op het moment dat we actief stilstaan bij wat we doen.” Namelijk als een zelfbesef of zelfbewustzijn dat dan manifest wordt.
“Subjectieve ervaring is toch niet onpersoonlijk, maar heeft een dimensie van zelfheid.” (p111) Deze zelfheid hangt samen met het proces waarbij we continu aan elkaar gekoppelde keuzemogelijkheden projecteren in een “cirkel van zelfheid”, die een “fundamenteel project” vormen van samenhangende keuzes, die ons als persoon gestalte geven. Subjectieve identiteit blijft bij Sartre steeds een proces van interactie met de buitenwereld zonder dat er een Zelf aan te pas komt. Er is geen vaststaande kern in ons. “De leegte die onze subjectiviteit [bewustzijn] kenmerkt is ook van toepassing op de identiteit ervan. Er is niet zoiets als degene die je diep van binnen bent.” (p112)
Objectieve identiteit: ‘jezelf onder ogen zien’
Bij het zelfbeeld “beschouwen we onze identiteit als ware deze een object in de wereld, vandaar dat we spreken over objectieve identiteit... We benaderen onszelf als object. "We zien onszelf onder ogen”. Maar “hoe kun je de identiteit van iemand beschrijven als de menselijke identiteit niet vastligt?” (p113)
We kunnen ervaringen ook beschrijven als deze veranderen. Zelfreflectie en zelfbesef zijn ook ervaringen, waarin we achteraf een Zelf kunnen ervaren, dat niet aanwezig is in onze subjectiviteit, want is geen Zelf. Ook geen “transcendentaal Zelf” dat ten grondslag ligt aan onze ervaringen. Transcendentaal betekent voorafgaand aan de ervaring, net iets anders dan transcendent, dat overstijgend betekent, het overstijgt de ervaring en is dus niet waarneembaar. “Het Zelf... is transcendent... het overstijgt het bewustzijn zelf en verschijnt als object aan het bewustzijn. Daar komt de originele titel van het hier besproken boek ook vandaan.” La Transcendance de l’Ego is in het Nederlands vertaald als Het ik is een ding, besproken in CM 118. Omdat bewustzijn leeg is en geen inhouden heeft, moet het deze wel transcenderen en daar voorbij bestaan. Transcendentie van het ego wil zeggen dat het iets is dat de waarneming overstijgt, een niet waarneembaar iets of ‘ding’.
Er wordt bij Sartre onderscheid gemaakt tussen ik en Zelf of Mij. “Het Ik is het Zelf aan de kant van de subjectiviteit, degene die ervaart, denkt, handelt. Het Mij is het Zelf aan de kant van de objectiviteit, degene met bepaalde eigenschappen.” (p114) Op de onderlinge verhouding van beide gaat Sartre niet in. Het ontkent het bestaan van het subjectieve ik. Ik en Mij zijn allebei objectief, ze komen voort uit de relatie met objecten, vandaar de titel Het ik is een ding, die ook misleidend kan zijn, want het bewustzijn is geen ding en het ik vloeit voort uit de relatie van het bewustzijn met de wereld van objecten. Een relatie is ook geen ding, dus kun je zeggen dat het ik geen ding is.
“Het Zelf verschijnt actief op het moment van reflectie. Het Zelf verschijnt als degene die de handelingen uitvoert... Het verschijnt als het subject van handeling [...maar] het is een object van reflectie.” (p115) Het is geen subject, geen entiteit. Het Zelf is passief, latent, onbewust of voorbewust aanwezig bij prereflexieve ervaringen. Het manifesteert zich als object van reflectie (op die ervaringen).
“Het ik en Mij zijn dus twee kanten van dezelfde medaille. Het gaat hier om “een object, het Zelf dat verschijnt in bereflecteerde ervaringen... als we reflecteren op de onpersoonlijke stroom van ervaringen.” Het verschil ligt in de focus op actieve of passieve ervaringen. Het Zelf vormt het “virtuele abstracte middelpunt” van de ervaringen en handelingen. Het staat daar niet los van. “Het Zelf verschijnt pas in de reflectie,” als object daarvan. (p116) Voordien is het er niet of latent aanwezig. Als object van reflectie is het Zelf “een abstractie die achteraf verschijnt in onze ervaringen iets... een ‘ding’ buiten ons in de wereld.”
Kwade trouw
In de wereld zijn mensen vrije, niet vastgelegde, onbepaalde wezens, die hun eigen identiteit vormgeven. Kwade trouw is “ontkennen dat je een vrij wezen bent en daarmee de verantwoordelijkheid voor je handelen... Ik kan er niets aan doen, zo ben ik nu eenmaal... Ik heb een slechte jeugd gehad... We zien het Zelf als ding... We vervormen bewustzijn tot een ding [... terwijl] de mens fundamenteel vrij en onbepaald is.” (p117,118) Voorbeelden zijn mensen die een rol spelen en proberen te voldoen aan het beeld dat mensen over hen hebben, onoprecht inauthentiek gedrag. Een homo die niet voor zijn geaardheid uitkomt en doet alsof hij hetero is.
Tegenover kwade trouw staat authenticiteit, “in vrijheid ‘onszelf’ zijn”. Maar wat is authentiek leven? “Het is Sartre nooit gelukt een werkbare ethiek te formuleren vanuit het existentialisme... die je vertelt hoe je authentiek moet leven.” Dat is misschien maar goed ook, omdat dat mensen vrij laat. “Het existentialisme draait om de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid.” (p122,130,133) Er komt wel naar voren dat het gaat om een bereflecteerde vrijheid en keuzen in het kader van bewust gestelde doelen in een “fundamenteel project”, en een “gesitueerde vrijheid” in “geleefde ervaring”.
“Als we doen alsof we onszelf vastleggen als persoon zijn we te kwader trouw... omdat we een project zijn. De persoon die we zijn ligt niet vast in ons handelen, maar deze verschijnt wel aan de horizon ervan. Die horizon is iets wat je per definitie nooit zult bereiken, maar desalniettemin iets dat je altijd voor je ziet. Je identiteit is nooit af, omdat het maken van keuzes nooit stopt... We zijn een soort van iets dat er altijd naar streeft iets te worden... De mens is een nutteloze hartstocht: altijd streven we er naar iets te worden... maar we zullen dit punt nooit bereiken... Onze vrijheid gaat gepaard met verlatenheid.” (p123-124)
Sartre leefde zelf niet altijd naar zijn ideaal van authenticiteit en dat kan te kwader trouw genoemd worden. Voor zijn partner Simone de Beauvoir leek dat nog meer te geleden volgens Hans Achterhuis in zijn boek Ik wil begrijpen. De onbekende Hannah Arendt, besproken in CM 129. Hij verwijst naar haar dagboeken en boeken daarover. De Beauvoir modelleert in haar roman De mandarijnen een van de hoofdfiguren herkenbaar naar Camus, die daar gebelgd over was, temeer daar de werkelijkheid vermengd werd met verdraaiingen die niet in zijn voordeel waren. Ze presenteert haar memoires als een authentiek, waargebeurd verslag. Maar de verslagen blijken bewerkt en onoprecht. Achterhuis meent bij nader onderzoek kennis te maken “met een wanhopige vrouw die met list en bedrog zichzelf beschouwt en beschrijft... Ik voelde me als lezer bedrogen en belogen... Mijn ontmoedigingsproces bleek parallel te lopen met dat van... de vertaler van Sartre en De Beauvoir, bij wie de oorspronkelijke bewondering ook geheel verdween. Fel hekelde hij ‘de transparantie die Sartre en De Beauvoir in theorie belijden’, om die in de praktijk geweld aan te doen... Hij ergerde zich openlijk aan ‘de grote en kleine leugens’ die zij opdienden ‘om hun tomeloze obsessieve streven’ naar succes en beroemdheid te doen slagen... Toen ik tête-à-tête las, het verhaal van de reactie tussen Sartre en De Beauvoir, duizelde het mij van de verleidingsrelaties, het bedrog van vrienden en geliefden en de, als ik hun eigen begrip mag gebruiken, ‘kwade trouw’ die zij tentoonspreidden... Ook De Beauvoir en Sartre verleidden en gebruikten jonge mensen, vaak studenten, om er eindeloos met elkaar over te kunnen praten en schrijven.”
Ook Sartre ging niet vrijuit. “Sartre geeft bijv. in een interview toe dat hij veel moest liegen en bedriegen om al zijn vriendinnen de indruk te geven dat ze uniek zijn... Juist naar Castor [bijnaam van De Beauvoir] onderstreept Sartre.” (Achterhuis, p99,101,112, zie ook https://www.filosofie.nl/historisch-profiel-sartres-kronkelwegen-van-de-vrijheid/.)
Gusman schrijft dat Sartre “een leven ging leiden alsof hij later een beroemd schrijver zou worden... Hoewel hij enige successen boekte... had hij nooit het idee dat hij echt gearriveerd was... We kunnen het leven nooit leiden zoals we erover vertellen.” (p160,161) En andersom kunnen we het leven niet precies vertellen zoals we het leiden. Sartre en De Beauvoir leefden [in] hun verhaal en gaven in hun verhaal een geïdealiseerd beeld van hoe ze leefden.
Sartres oorspronkelijke project, een beroemde schrijver worden, werd gerealiseerd, maar gaf hem niet het gevoel dat hij zichzelf had gerealiseerd. Op zijn ideaal van authenticiteit viel in zijn levenspraktijk wel iets af te dingen volgens zijn eigen uitlatingen. Maar bij wie leeft er wel ten volle naar zijn idealen? Het gold ook voor Camus en velen met hem, en hij was zich daarvan bewust.
Achterhuis wil laten zien dat totale transparantie niet mogelijk is. Betekent dat ook dat volledige authenticiteit ook niet mogelijk is, net zomin als het mogelijk is onze eigenlijke identiteit en essentie te realiseren in een fundamenteel project? Een hiermee samenhangend aspect is dat Sartre geen ethische maatstaven geeft, ook niet voor authenticiteit, hoewel hij kwade trouw veroordeeld, beschrijft hij geen duidelijke ethische maatstaven voor authenticiteit, wellicht niet omdat deze de radicale, normloze vrijheid zouden beperken. Deel 3 komt op genoemde kwesties terug.
‘Levensveranderende gebeurtenissen’ en ‘bekeringen’
Kwade trouw gaat samen met “onzuivere reflectie” en een vastgelegd onecht zelfbeeld, zoals hierboven beschreven. Zuivere reflectie daarentegen reflecteert over keuzen ten aanzien van nog niet bereikte doelen en pint ons niet vast, maar laat ons vrij om te kiezen. Veranderingen in onze doelen, keuzen en projecten kunnen plaatsvinden onder invloed van “een levens veranderende gebeurtenis”. Dit doet denken aan wat Jaspers ‘grenssituaties’ noemt, die ook vaak grensverleggende situaties zijn. Zoals gezegd is Sartre in een aantal opzichten schatplichtig aan Jaspers en Heidegger. Hun filosofie heeft hij zich eigen gemaakt tijdens zijn studie in Duitsland.
Bij een dergelijke gebeurtenis staat een mens “zijn identiteit op het spel... het oude fundamentele project lijkt niet meer houdbaar... Daarbij doemen vage omtrekken van een nieuw project op. Sartre noemt veranderingen van een fundamenteel project ‘bekeringen’ en geeft daarmee een seculiere invulling aan dit religieuze begrip.” Het kan een bekering zijn van kwade trouw naar authenticiteit, gericht en aangepast op de persoon die je wilt zijn.
Authenticiteit is geen “trouw zijn aan wie je diep van binnen bent.. Er zit geen identiteit in je. Je bent juist onbepaald en daarom vrij. Het omarmen van deze vrijheid houdt ook in dat je ten volle verantwoordelijk bent voor je eigen handelen.” (p127) Wat is authenticiteit dan wel? Vanuit je vrijheid handelen? Vrije keuzes maken? Maar zijn onze keuzes niet mede door omgevingsfactoren bepaald, zoals Sartre, in zijn latere werk benadrukte?
Vrijheid betekent geen vrijblijvendheid, maar engagement: “zich actief verhouden tot sociaal-maatschappelijke en politieke problemen.” Betrokken zijn bij de wereld om ons heen. (p128) Welke keuzes wij moeten maken is aan ons. Sartre kan daarvoor slechts algemene vage richtlijnen geven, zoals hij in een sprekend voorbeeld van een dilemma uiteenzet in Existentialisme is humanisme, on verschenen als Over het existentialisme (zie CM 118 en 138, filosofie van persoonsvorming deel 3)
De reflectie over onze keuzes is persoonlijk. “Dit proces van jezelf onder ogen zien en al dan niet veranderen noemt Sartre personalisatie’.” (p131) Deze reflectie gebeurt vooral bij levens veranderende gebeurtenissen die kunnen samengaan met ‘bekeringen’ en wijzigingen van het “fundamentele project”. “Op het moment van reflectie ontstaat het Zelf... Het Zelf wordt daarmee een negatief object [..want] het Zelf is geen ding, het is een niets...Negatiteiten zijn een soort objecten... De keuzes die mijn fundamentele project vormen, vinden plaats in het licht van een in de toekomst geprojecteerd doel. Ik ben het door het nog niet te zijn... Het Zelf is een abstractie uit nog niet gemaakte keuzes. Vandaar dat het een negatiteit is... Een abstractie uit onze ‘extoriteit van binnen’, onze vermogens en opvattingen die we van onze sociale achtergrond hebben geleerd.” (p132-133)
Intersubjectieve identiteit: hoe verhouden we ons tot anderen?
“Hoe ik over mezelf denk, is mede bepaald door hoe anderen over mij denken... Het voor-de-ander-zijn is het beeld dat anderen van me hebben.’’ (p135,137) Ons gedrag is aangeleerd via anderen. We zijn deel van de belevingswereld van anderen en zijn daarin een object, en omgekeerd. En we reageren daarop, bijv. met schaamte of trots, zelfs als we denken dat een ander naar ons kijkt, maar ons vergissen.
“Waar ik [dan] niet aan kan twijfelen, is het feit dat ik een ervaring heb die slechts kan bestaan bij de gratie van een ander subjectief wezen... we zijn dus zowel voor-zich als voor-de-ander, een nieuwe bestaansdimensie die in het samenspel van verschillende mensen ontstaat.” We kunnen object zijn voor een ander. En “de ander zit ook in ons... Iedereen heeft het fenomeen van de blik [van de ander] geïnternaliseerd. Zo kan ik trots op mezelf zijn... een afgeleide van de trots die ik kan voelen voor anderen.” (p138-139)
“Een ander ziet in eerste instantie je lichaam... dat is geen object dat losstaat van je bewustzijn. Lichamelijke ervaringen zijn... bewuste ervaringen... Een lichamelijk ervaring is net als een geestelijke ervaring door en door subjectief. Omdat het lichaam net zo goed voor-zich is, is er geen lichaam-geest onderscheid... Het lichaam is [ook] iets subjectiefs.” (p139) Zo lost bij Sartre de scheiding tussen lichaam en geest op, die bij Descartes onopgelost blijft. Bovendien fundeert hij het bestaan van anderen in gevoelens en gedachten die we zonder anderen niet kunnen hebben en sluit hij het solipsisme uit, dat alleen het eigen bewustzijn zou bestaan als het enige wat we onbetwijfelbaar kunnen weten.
‘De hel, dat zijn de anderen’
Anderen kunnen onze vrijheid beperken. Want ook zij zijn vrij om doelen te stellen, die met de onze in conflict kunnen zijn. Dit is het thema van het bekendste toneelstuk van Sartre Met gesloten deuren (Huis clos) dat de beroemde zin bevat: “De hel, dat zijn de anderen”. Drie mensen worden na hun dood voor eeuwig ondergebracht in een hotelkamer. Waarbij twee van hen steeds samenspannen tegen de ander in wisselende duo’s, zodat elk van hen in conflict is met de anderen maar ook afwisselend met hen samenwerkt. “Het hiernamaals is een metafoor voor hoe het hier en nu in elkaar steekt. Mensen steken elkaar de loef af... De onderliggende relatie tussen mensen blijft er een van conflict.” (p141) Mensen zijn objecten voor elkaar.
Het is al lastig een leidraad te geven hoe je zelf vrij en authentiek kunt leven. “Hoe je je moet gedragen ten opzichte van de ander, is... nog lastiger te beantwoorden, gezien de gespannen verhoudingen tussen individuen.” (p142) In Het existentialisme is humanisme [ook verschenen als Over het existentialisme] doet Sartre een poging om een leidraad te stellen: “wie kiest, kiest voor anderen”... In de keuze die ik maak voor het soort persoon dat ik wil zijn, druk ik eigenlijk uit hoe iedereen zou moeten zijn... Ik ben daarmee niet alleen verantwoordelijk voor mezelf maar voor de hele mensheid.” Dit beroep op de mensheid maakt deze opvatting humanistisch.
Dit staat echter haaks op de authenticiteitsgedachte, waarbij je je eigen identiteit vormgeeft in radicale vrijheid en verantwoordelijkheid. Als mensen dezelfde keuzes moeten maken legt dat hen restricties op. Bijv. iedereen communist, zoals Sartre dat ook is en zijn existentialisme later neigde naar een soort communisme. “Sartre geeft niet echt argumenten voor zijn humanisme, hij stelt het gewoon.” (p143) Ook de stellingen dat “de mens verantwoordelijk is voor alle mensen,... de mens door die keuze van zichzelf de keuze doet voor allen” en “het verkeerde kiezen kunnen wij niet… en niets kan goed zijn voor ons dat niet tegelijk goed is voor iedereen.” (Over het existentialisme , p16) zijn aanvechtbaar. Zeker uitgaande van de vrijheid van ieder mens om een vrije keuze te maken, ongeacht die van anderen.
Het is wel zo dat wij met onze keuze “de waarde, poneren van wat wij kiezen”. Maar het gaat te ver deze waarde te laten gelden voor iedereen en “de hele tijd waarin wij leven” en te stellen: “de daad van de enkeling bindt de hele mensheid”, ook al heeft deze wel consequenties en verantwoordelijkheid neemt voor de samenleving en de mensheid. (p17)
Sartres conflictmodel komt overeen met de conflictsociologie van het marxisme, terwijl samenwerking volgens andere sociale wetenschappers biologen en historici minstens zo kenmerkend is voor de homo sapiens als conflict. Zie bijv. Peter Kropotkin, Mutual Aid; Emile Durkheim, o.m. De la division du travail social; Ferdinand Tönnies, Gemeinschaft und Gesellschaft; Peter Turchin, Ultrasociety. How 10.000 years of war made humans the greatest cooperators on earth, en vele andere werken, zoals het in dit nummer besproken boek Het betekenisweb van Jeremy Lent.
Groepen
In zijn marxistisch geïnspireerde Kritiek van de dialectische rede verschuiven individuele conflicten naar sociale conflicten tussen groeperingen en klassen. “Het specifieke van een groep is... dat de leden een project delen.” Bij collectieven, verzamelingen van mensen, is dat nog niet het geval. “Een gezamenlijk doel maakt van het collectief een groep.” (p147) Groepen staan ook in verhouding tot andere groepen en kunnen ermee in conflict zijn en elkaar tegenwerken, maar ook met elkaar samenwerken.
Sartre onderscheidt 1. ‘de groep-infusie’, een spontane en ongecoördineerde groep, 2. ‘de gezworen groep’, waarbij afspraken gemaakt worden om erbij te horen, 3. ‘de organisatie’, waarbij leden een functie hebben en de groep een doel heeft, en 4. ‘de institutie’, waarbij de groep met zijn functie vooraf gaat aan de leden, die worden gezocht om de functies te vervullen, zoals nu bij bedrijven. De leden zijn vervangbaar en weinig autonoom. Meer structuur geeft minder autonomie. Verder zijn er grotere sociale klassen, bijv. de arbeidersklasse. Tussen deze groepen en klassen bestaan antagonisme en rivaliteit. Het lidmaatschap heeft invloed op de identiteit en het levensproject en op de autonomie van individuele leden.
“Volgens Sartre is de primaire relatie tot anderen er altijd een van conflict.” (p152) Vanwege de verschillende projecten, die ook met elkaar kunnen overeenkomen, maar niet helemaal. Sartre heeft ook oog voor sociale ongelijkheid en discriminatie. Mensen kunnen zich daartegen verzetten. Ook hier antagonisme en conflict. De sociologie van Sartre is schatplichtig aan de conflictsociologie van Marx waarin de klassenstrijd centraal staat. Hij biedt weinig nieuwe perspectieven en geeft een eenzijdig antagonistisch beeld van het menselijk samenleven, waarin samenwerking en consensus ondergeschikt zijn aan conflict. Anders dan bijv. bij de socioloog Emile Durkheim en bij Albert Camus bij wie de solidariteitsgedachte prominent aanwezig is in zijn latere werk. De microsociologie van Sartre is enigszins verwant met Mind, Self and Society van George Herbert Mead, dat meer uitgewerkt is en het zelf(beeld) als verinnerlijkte gegeneraliseerde ander wordt toegelicht. Zie ook P.A. Sorokin, Society, Culture and Personality. Their Structure and Dynamics, en Philip J. Slater, The Social Bases of Personality, in Neil Smelser Ed., Sociology.
Narratieve identiteit: levensverhalen
Ook je levensverhaal zegt wie je bent. Subjectieve, objectieve en intersubjectieve elementen komen daarin samen, want je bent zelf de subjectieve verteller die zichzelf als object ziet en je verhaal aan anderen vertelt. Aanvankelijk spelen avonturen als noemenswaardige gebeurtenissen een belangrijke rol in Sartres (levens)verhalen, bijv. in zijn roman De walging. “En avontuur heeft altijd een doel.” (p156) Hetzij een opdracht, een geliefde of een redding. De held komt zichzelf tegen, wordt vaak een beter mens en geeft zijn leven betekenis.
Het avontuur wordt echter achteraf aangebracht door erover te vertellen. Het werkelijke leven is anders dan het erover vertellen. Avonturen hangen samen met "geprivilegieerde situaties” en “volmaakte ogenblikken” of spannende momenten die van beslissende betekenis zijn. Ook zulke volmaakte ogenblikken bestaan volgens Sartre niet echt, maar maken we achteraf. Het zou een noodzakelijke levenswijze impliceren volgens welke een leven zich zou behoren af te spelen. Maar die is er volgens Sartre niet in een contingent universum. Momenten van falen, die nergens toe leiden, en gemiste kansen weten we ons bovendien vaak duidelijker te herinneren dan volmaakte ogenblikken. Ons leven is vaak bezaaid met frustraties. Niets voor niets is De walging de titel van Sartres eerste roman.
Het idee dat een leven zich voltrekt als een verteld leven met een soort van lotsbestemming, noemt Sartre een “biografische illusie”, die we zien in biografieën, films en de geschiedschrijving van belangrijke figuren. We leiden ons leven feitelijk niet zoals we erover vertellen. “Het leven is contingent.” Het heeft geen noodzakelijk verloop, geen lotsbestemming. Het ligt veeleer vrij en open voor ons. “Mensen zijn niet zonder meer ergens voor in de wieg gelegd; dat zou ingaan tegen Sartres grondgedachte.” (p161)
Het leven in een ander licht bij verandering van project
Ons fundamenteel project
Wij geven ons leven zelf structuur en samenhang door doelen te stellen en scheppen zo onze identiteit. Ons fundamenteel project hangt samen met het projecteren van een bepaald zelfbeeld in de toekomst. Bij momenten van bekering kunnen we ons fundamentele project veranderen door andere keuzes te maken. Existentiële psychoanalyse is bij Sartre het onderzoek van “onze diepste zielenroerselen”, waarop onze keuzes berusten. Een dergelijke analytische levensbeschrijving heeft te maken met narratieve identiteit. (p162)
“Wellicht kunnen we ons fundamentele project een roeping noemen... Er moet toch iets zijn wat onze handelingen samenbindt... Mensen zijn aansprakelijk voor de persoon die zij zijn... De persoon is tenslotte een vrij project.” Namelijk een project waarvoor hij of zij verantwoordelijk is.
“Alle fundamentele projecten hangen samen in wat Sartre het ’oorspronkelijke project’ of ‘de oorspronkelijke keuze’ noemt.... de samenhang van al onze projecten.” (p163) Het lijkt op een kern of essentie in ons leven, die zich echter niet van binnen bevindt maar zich aftekent in ons leven. Hij geeft geen voorbeelden van zulke projecten. Kierkegaard doet dat wel: zijn keuze om (wel of) niet te trouwen was levensbepalend.
Het is maar de vraag of anderen ook een dergelijke levensbepalende keuze hebben gemaakt. Het lijkt vooralsnog hypothetisch om een levensbepalende keuze te veronderstellen, zoals dat achteraf wordt gedaan in biografieën, ook die welke Sartre zelf heeft geschreven over de schrijvers Baudelaire, Jean Genet en Flaubert. Met zijn idee van de oorspronkelijke keuze “wil Sartre de samenhang binnen iemands persoon [en diens leven] verklaren, zonder terug te vallen op een vaststaande essentie.” (p166) De slotzin van zijn biografie van Baudelaire is onthullend; “De wijze waarop de mens zichzelf kiest, valt volledig samen met wat men zijn lot noemt.” (p163) Waar blijft hier de radicale vrijheid?
Lotsbestemming en predestinatie
“Het noodlot gaat een nog belangrijker rol spelen in Sartres latere werken. Hij kent een grote rol toe aan (historische) omstandigheden... Iedere persoon is een product van het tijdsgewricht. [Maar...] de universele facetten kunnen enkel bestaan omdat ze vertolkt worden door concrete individuen.” (p167) Onze keuzes zijn gesitueerd in historische en sociale omstandigheden. Er zijn omgevingsfactoren die een situatie mogelijk maken, die zich naar een toekomstig doel beweegt. De invloed van het marxisme toont zich hier onmiskenbaar.
“In zijn later werk vervaagt Sartre het idee van radicale vrijheid... door het idee van ‘predestinatie’... Sartre vervangt God door de geschiedenis en komt met dezelfde vraag: wat voor ruimte is er voor onze vrijheid?... De geschiedenis bepaalt grotendeels wat voor keuzemogelijkheden we hebben. [...Maar] predestinatie is niet hetzelfde als determinisme... Predestinatie laat nog wel ruimte over voor vrije wil... De omstandigheden krijgen slechts betekenis door de projecten van subjectieve wezens.” (p168,170) Ook als omstandigheden keuzemogelijkheden beperken tot een soort van lotsbestemming, blijft er nog steeds iets te kiezen.
Falen en gestelde doelen niet halen spelen ook een belangrijke rol, waardoor het leven vaak een andere wending krijgt. Flaubert faalt als lid van de bourgeoisie en wordt mede daardoor schrijver. Ook hier “is subjectieve beleving nodig om betekenis te geven aan de gebeurtenissen... De mens is nooit louter een speelbal van de geschiedenis... Ons handelen is nodig om de geschiedenis haar betekenis te geven.” (p173) en ook om onze identiteit vorm te geven, die niet vooraf is gegeven. Het grondthema van wisselwerking tussen objectiviteit en subjectiviteit en de ‘negatiteiten’ van het Niet blijft zo overeind.
Het leven krijgt samenhang en betekenis door erover te vertellen. Contingente gebeurtenissen krijgen een ogenschijnlijk noodzakelijk doelgericht verloop. Onze keuzes hangen samen in een identiteit die we zelf vormgeven vanuit een (veronderstelde) oorspronkelijke keuze, die lastig is vast te stellen. In Sartres latere denken komt een zelfgekozen noodlot naar voren. Hij verruilt de radicale vrijheid voor predestinatie door (historische) omstandigheden. Hierbij is geen sprake van determinisme omdat de subjectieve keuze medebepalend is, alsmede de subjectieve beleving en betekenisgeving van de omstandigheden.
Recapilulatie
In dit deel werden vier soorten identiteit onderscheiden: subjectief, objectief, intersubjectief en narratief. Algemene karakteristiek is dat het steeds een relatie betreft van het subjectieve bewustzijn met de objectieven werkelijkheid in verschillende perspectieven: ten eerste vanuit de persoon zelf, hoe deze zich subjectief van binnenuit voelt en ervaart, ten tweede hoe deze zichzelf als object ziet en beschrijft, ten derde hoe anderen de persoon zien, en ten vierde hoe deze persoon naar voren komt in zijn levensverhaal.
Het subject zelf is een leeg bewustzijn, een radicale vrijheid die als het ware inhoud krijgt in relatie met de omgeving. Er is geen zelf in de zin van een essentie of identiteit. Deze krijgt vorm in het proces van interactie met de wereld, die als een stroom van ervaringen wordt beleefd, waarin geen ik of zelf te bekennen is. Het betreft echter wel persoonlijke en geen onpersoonlijke ervaringen van een subject, die daarin een aspect van “zelfheid” ervaart. Zo komt er toch een vaag soort zelf aan te pas, dat hij zelfheid noemt dat “een continuïteit van bewustzijn” kent van dezelfde persoon, namelijk diens subjectieve identiteit. “Daarom heeft bewustzijn een dimensie van zelfheid” (p101,102) Het betreft een prereflexief bewustzijn, omdat deze zelfheid er ook is als we handelen zonder erbij na te denken. Er is dan geen zelfmaar wel zelfheid, die iets anders dan bewuste reflectie. Dan is er wel een zelf dat object is van zichzelf en over zichzelf reflecteert.
“Het ik of zelf ontstaat op het moment dat we actief stilstaan bij wat we doen.” (p111) Dat is een meer bewuste fase dan de prereflexieve zelfheid. Het onpersoonlijke lege bewustzijn wordt persoonlijk, krijgt een persoonlijke identiteit in interactie met de wereld.
Die persoon kan zichzelf als object in beschouwing nemen en ziet dan zichzelf als een zelf met bepaalde eigenschappen. In essentie blijft hij echter een leeg en vrij bewustzijn. Authenticiteit betreft het in acht nemen van die vrijheid, zich niet in een rol of een beperkte of onechte identiteit laten vangen, ons niet vastleggen, geen object zijn maar een vrij bewustzijn. Dat is de enige vage richtlijn, omdat andere richtlijnen te bepalend zouden zijn.
Toch ontkomen we als personen niet aan bepalende omstandigheden en de invloed van anderen, die ons zelfbeeld voor een belangrijk deel bepalen. Dat is niet altijd plezierig: “de hel dat zijn de anderen”. Ze maken inbreuk op onze vrijheid en wij op die van hen. Zowel individueel als in groepen. Ons gedrag wordt in vergaande mate bepaald door onze sociale omgeving. Sartre heeft meer aandacht voor conflict dan samenwerking.
Bekijken we een leven(sloop) als geheel, als levensverhaal, dan zien we oorspronkelijke en fundamentele keuzen die identiteitsbepalende projecten vormen met een bepaalde samenhang. Die fundamentele keuzen en projecten bepalen wat voor soort persoon we zullen zijn, welke identiteit we aannemen. Ook hier hebben omstandigheden grote invloed, maar er blijft een marge van keuzevrijheid ook al denkt Sartre later steeds meer in termen van predestinatie een “zelfgekozen noodlot”, maar geen volslagen determinisme. (p175) Zo wordt de radicale vrijheid, steeds meer een in omstandigheden gesitueerde en gepredestineerde vrijheid.