Civis Mundi Digitaal #143
Na de beschrijving van de machtsstructuur en de machtselite in de VS volgt een analyse van hoe deze zijn invloed uitoefent via beleidsplanning, opinievorming, financiering van verkiezingscampagnes, rekrutering en directe beïnvloeding van politici.
Beleidsvorming en de machtselite
Het netwerk waarin het beleid vorm krijgt, het policy-planning network, bestaat uit bedrijven, stichtingen, denktanks en beleidsdiscussiegroepen, die door de bedrijven worden gefinancierd en worden bestuurd door hun bestuurders. Behalve het vormen van beleid worden er ook overheidsfunctionarissen gevormd en uit het netwerk gerekruteerd en publieke opinies gevormd. De bedrijfselite van de eerder beschreven corporate community en andere vertegenwoordigers van upper class en het policy-planning network vormen de basis van de machtselite.
Via stichtingen wordt de belasting omzeild. “Er zijn meer dan 75.000 stichtingen in de VS.” (p88) Ze spelen vaak een belangrijke rol bij beleidsvorming, maar ook op andere terreinen. Sommige zijn bestuurlijk nauw verbonden met het bedrijfsleven, in elk geval wat financiering betreft. Dat geldt ook voor denktanks, die fungeren als intermediair tussen “academia, politiek, bedrijfsleven en de markt”. (p92)
De volgende opsomming onderbouwt dit met nader genoemde organisaties, die voor Europese lezers weinigzeggend zijn maar wel een indicatie geven van de reikwijdte van de invloed van de machtselite.
De lijn van het betoog wordt na de opsomming in de volgende paragraaf weer opgepakt en in een schema weergegeven. De top tien van de belangrijkste instellingen met beleidsdiscussiegroepen zijn de Business Roundtable, de Business Council, het Committee for Economic Development. het Brooking Instituut, het Centre for Strategic International Studies, het Institute voor International Economics, de National Organization of Manufacturers (NAM), de Atlantic Council, de Chamber of Commerce en de Council of Foreign Relations.
De NAM is gesticht in 1897 met als een van de doelen om Amerikaanse producten elders af te zetten. Het werd een belangrijke werkgeversorganisatie tegenover de vakbonden en werd een beleidsvormende instantie. De Chamber of Commerce is in 1911 gesticht om bedrijfsbelangen op een breed terrein te coördineren en beleid voor te bereiden of tegen te gaan zoals bij de oppositie tegen de New Deal van Roosevelt.
De Council of Foreign Relations dateert van 1921 en was gericht op internationale bescherming van de Amerikaanse industrie en tegen nationalistisch isolationisme. Het vormt “policy statements” en adviezen ten gunste van Amerikaanse belangen en had grote invloed op de naoorlogse internationale economie, mede via haar opinievormende tijdschrift Foreign Affairs en rekrutering van overheidsmedewerkers. (p96) Leden bestaan uit top bankiers, bestuurders, economen, juristen, militairen en academici. Zij definiëren het “nationale belang” en operationaliseren dit in beleidsvorming, die Amerikaanse economische dominantie vorm gaf in de wereldhandel.
Het Business Advisory Council, waaruit de Business Roundtable is ontstaan, werd in 1931 opgericht om de regering beleidsadvies te geven. Het Council overlegde met vakbonden en vormde mede de Labor Relations Wet en de National Security Wet van 1935, en probeerde de invloed van de vakbonden aan banden te leggen. Dat lukte pas in de jaren tachtig, toen het neoliberalisme de toon aangaf.
Het Committee for Economic Development werd in de jaren veertig opgericht om breder economisch beleid vorm te geven, vooral na de oorlog, en recessie en depressie te voorkomen met behulp van een liberaal Keynesiaans programma met overheidsbanen, investeringen en hogere belastingen voor hogere inkomens, dat overeenkomsten zou vertonen met de politiek van Biden. (p99-101)
De Business Roundtable gaat verder dan beleidsvoorstellen door te lobbyen en zo de politiek direct te beïnvloeden en dateert uit het midden van de jaren zeventig. Een van haar successen is de North American Free Trade Agreement (NAFTA) uit 1994. Verder zagen ze Amerikaans voordeel in het produceren in landen met lage lonen, die ook in het voordeel van deze landen zou zijn en in vrije handel met China (als enorme afzetmarkt en land met lage lonen).
Naast het policy-planning netwerk werden er ook nieuwe overheidsorganisaties opgericht, zoals de Federal Trade Commission (1914) en het Bureau of the Budget (1919) en het Institute of Government Relations, dat later opging in het Brooking Instituut. Verder de Agricultural Adjustment Administration en de Social Security Administration in de jaren dertig. Na de oorlog volgden vanuit het Committee for Economic Development de oprichting het Council of Economic Advisors voor het Witte Huis en de National Security Council, de CIA, het Emergency Committee for America Trade. Sinds de jaren negentig de Environmental Protection Agency, de World Trade Organization (1994) en nog een paar organisaties. De namen geven de reikwijdte en strekking van de organisaties aan.
Policy obstruction, denktanks en de rol van universiteiten
Naast een policy planning netwerk ontstond er ook een policy obstruction network van organisaties vanuit ultraconservatieve hoek, die zich denktanks noemden en conservatieve deskundigen inhuurden om de regering aan te vallen. Deze kregen vorm in het midden van de jaren zeventig, veelal geïmplementeerd vanuit het Committee for Economic Development, het Brooking Instituut en andere denktanks. De eerste was de Heritage Foundation (1974). Een andere belangrijke conservatieve organisatie is de Federal Society (1982). Bestuurders zijn vaak zeer vermogend en ultraconservatief en horen zelden tot de meer gematigde directeuren in de eerder beschreven corporate community. (p107)
Deskundigen die denktanks bemannen zijn opgeleid op universiteiten, die er dus enig verband mee hebben. Bedrijven financieren vaak research, vooral op het gebied van techniek en natuurwetenschappen, informatiewetenschap en -technologie. Er wordt gewaarschuwd voor de invloed op en de overheersing van research door bedrijven, met termen als “campus kapitalisme” en "University Incorporated”. (p108) Bestuurders van universiteiten komen ook vaak uit het bedrijfsleven en de upperclass en horen bij de machtselite. Zowel de corporate community als de conservatieve opponenten en (progressieve) activisten worden gerekruteerd uit voormalige studenten. Dat geldt ook voor vakbonden zoals de National Education Association met 3.2 miljoen leden en de American Federation of Teachers met 2.7 miljoen leden.
‘Conclusie: het policy-planning netwerk in perspectief’
Domhoff concludeert dat er geen compleet verenigde, maar een gedeeltelijk gecoördineerde machtselite bestaat in een aantal samenwerkende organisaties, die het vaak niet met elkaar eens zijn omtrent welk beleid het meest in het belang is van de corporate community. "Niettemin ligt de nadruk... op de aanmerkelijke overeenstemming in gezichtspunten van de instellingen, die conservatief zijn maar niet ultraconservatief wat betreft hun beleidssuggesties”. (p109).
Enkele successen zijn de Social Security Wet uit 1935, waarvan vooral ouderen profiteren, en de economische expansie van na de tweede wereldoorlog die door de genoemde organisaties mede werd vorm gegeven. “Deskundigheidsmacht is een belangrijk supplement voor de structurele macht en statusmacht die eerder zijn besproken.” (p110)
De bedrijfselite slaagt er ook vaak in om deskundigen met een vrijzinnige, niet-conservatieve kijk te marginaliseren. Zij domineert echter niet de regering, die soms progressief kan zijn, afhankelijk van de verkiezingen en daaruit voortvloeiende beleid, dat onwelgevallige inkomsten- en vermogensbelasting kan invoeren. “Er is veel onzekerheid in de relatie tussen de corporate community en de regering... daarom proberen ze hard om de publieke opinie te vormen, verkiezingen te beïnvloeden en regeringsbeleid te bepalen op punten die voor hen van belang zijn.” (p110)
De rol van de publieke opinie
Opinies van de bevolking zijn vaak anders dan die in van leidende figuren in het policy-planning network. Een meerderheid wil vaak meer gezondheid, beter onderwijs en een minder militaristische politiek. Deze meerderheid blijkt echter vaak te worden genegeerd en gemanipuleerd. Bedrijven doen aan public relations en beïnvloeden de publieke opinie via hun netwerk en de media op uiteenlopende manieren via allerlei kanalen, stichtingen. discussiegroepen, PR firma’s, enz.
Ze sluiten daarbij aan bij de onderliggende Amerikaanse principes en opvattingen, die individualisme, vrij ondernemerschap, gelijke kansen, competitie en weinig overheidsbemoeienis benadrukken. Raciale segregatie en belemmering van het recht op vakbondslidmaatschap botsen met deze principes, die echter ook door conservatieven worden uitgedragen. Zij noemen tegenstanders, die vinden dat de overheid burgerrechten dient te bekrachtigen, ‘collectivisten’ of ‘socialisten’, die ‘big government’ willen in plaats van ‘small government’, hetgeen tegen hun interpretatie van Amerikaanse waarden ingaat.
Volgens hun individualistische visie geldt dat het hun eigen schuld is als mensen geen succes hebben en falen en hun eigen verdienste als ze wel succes hebben. Er is dan geen oog voor sociale factoren als klasse, raciale en etnische achtergrond. Mensen die daar wel oog voor hebben, worden vaak verdacht gemaakt. Er is een voortdurende strijd gaande tussen conservatieve en inclusieve opinies in diverse gradaties. ‘Inclusief’ betekent rechten en kansen voor iedereen ongeacht huidskleur en achtergrond.
Bedrijven hebben public relations afdelingen en huren PR firma’s in. “Public relations is een industrie van 14 miljard dollar.” (p117) Het zijn vooral mensen met een journalistieke opleiding die daarvoor worden ingehuurd. Een belangrijk doel is het imago van de organisatie als ‘looking good’ en ‘doing good’. (p116) Maar het lukt niet altijd om het vaak negatieve en kritische beeld van bedrijven weg te nemen, vooral na de bankencrisis in 2007-2008. Voor die tijd had het neoliberalisme vanaf de late jaren zeventig het tij mee.
Non-profit organisaties drijven op sponsoring van bedrijven, die daarmee meer goodwill krijgen, omdat charitatieve doelen in aanzien staan. Dergelijke organisaties doen weinig aan politieke vorming en debat. Het Ad Council verschaft vrij adverteren voor een breed scala aan non-profit organisaties en overheidsinitiatieven, zoals in 2021 de Covid vaccinatiecampagne. Ook het milieu krijgt aandacht door milieuvriendelijk handelen te stimuleren, maar de vervuilende rol van grote bedrijven wordt vermeden.
Gerichte opinievorming
Gerichte opinievorming is het duidelijkst wat betreft de buitenlandse politiek door de Foreign Policy Association, die zich vooral richt op voorlichting van de machtselite en betrokken hoogopgeleide invloedrijke personen. Andere gerichte opinievorming betreft het verspreiden van twijfel wat betreft de schadelijke effecten van tabak, alcohol, suiker en de bijwerkingen van medicijnen. Ontkenning van klimaatverandering en de schadelijke effecten daarvan behoren hier ook bij. Daartoe sponsoren EssoMobil en het American Petroleum Institute de ultraconservatieve denktanks die daaromtrent twijfel zaaien. Dat doen meer dan twintig onderling verbonden organisaties.
“Er zijn grenzen aan de tolerantie van de machtselite wat betreft hun onenigheid met het algemene publiek... hoewel deze grenzen variëren per gebied... Leden van de corporate community... huren dan organisaties in die... dwingende middelen gebruiken om veranderingen in de publieke opinie te beperken. Dit betekent dat er persoonlijke kosten kunnen zijn bij hen die kritiek leveren.” (p125) Critici kunnen worden aangevallen, ongeloofwaardig en verdacht gemaakt met laster. Bill Gates gebruikte daarvoor bijv. zijn stichting. Men probeert te verhinderen dat critici aandacht krijgen in de media en laat negatieve artikelen over hen schrijven. Organisaties die dit doen met ‘dark public relations’ noemt Domhoff ‘dark organizations’. (p125) Hij gaat niet in op de coronacrisis waarbij critici van het beleid werden geweerd uit reguliere media en vaak een podium vonden in de sociale media.
“Leden van de upper class bezitten alle grote mediabedrijven, en deze bedrijven hebben uitgebreide banden met andere grote bedrijven... De grote media... nemen de uitingen van leiders van regeringen en bedrijven serieus en behandelen hun beweringen met groot respect... vooral op het gebied van buitenlandse politiek... Verwikkelingen van de regering overzee worden geportretteerd als noodzakelijk en legitiem.” (p126)
Journalisten zijn echter opgeleid om beide zijden van het verhaal te presenteren en blijken vaak betrekkelijk onafhankelijk te zijn vooral op het gebied van de onderzoeksjournalistiek. Maar wat in de media verschijnt is niet hun weergave en betreft uitspraken van deskundigen, politici en beroemdheden om het nieuws meer impact te geven dan alleen van verslaggevers. Daarom zoeken policy-planning en opinievormende netwerken hun toevlucht tot deskundigen en ‘corporate leaders’, die ze in contact brengen met journalisten voor achtergrondverhalen. In het algemeen zijn de gangbare media secundaire doelen voor het opinievormende netwerk vanwege hun vaak dubbelzijdige berichtgeving. Bovendien houdt het publiek zich zelden bezig met specifieke punten die voor het netwerk van belang zijn.
De meeste mensen willen een comfortabel en welvarend leven. https://money-wise.in/conspicuous-consumption
Grenzen aan de opinievorming
“Betrokkenheid in een aansprekende en plezierige dagelijkse routine... met familie, banen, vrienden en vormen van ontspanning en vermaak zijn belangrijker om de instemming van de bevolking te begrijpen dan de pogingen van de machtselite om de publieke opinie te beïnvloeden.” (p127) Oorlog, economische recessie, milieurampen en schandalen halen de mensen echter uit hun comfortzone en zijn niet erg kneedbaar voor opinievorming. Oppositie kan dan het resultaat zijn, hoezeer netwerken ook hun best doen de publieke opinie op hun hand te krijgen, zoals bij de oorlog in Vietnam en later bij de inval in Irak, die als een ‘war on terror’ werd gelegitimeerd.
Evenals weerzin tegen oorlog kan economische depressie de publieke opinie beïnvloeden. De bankencrisis werkte in 2008 in het voordeel van Obama, die echter de banken redde en de status quo herstelde maar “weinig deed voor Democratische kiezers op het gebied van economische problemen... met uitzondering van... Obamacare.” (p129)
Een voorbeeld van falen van beïnvloeding van de publieke opinie was de poging om Clinton af te zetten na zijn seksuele affaire. Maar de meerderheid van de Amerikanen maakte een onderscheid tussen privé en politiek, verwierp zijn persoonlijk gedrag, maar onderscheidde dit wel van zijn verrichtingen als president. Hetzelfde geldt trouwens achteraf voor Kennedy, wiens escapades geen ruchtbaarheid kregen. Ook bij Trump lijkt het mediaoffensief weinig effect te hebben op zijn populariteit, die daardoor misschien juist wordt bevestigd. Terwijl (persoonlijke) misstappen van Biden breed worden uitgemeten en zijn verrichtingen als president verzwakken. De publieke opinie blijft een grillig gegeven, is vaak ontvankelijk voor negatieve verhalen en schandalen, en weerstaat vaak de invloed van opinievormende instanties.
Als de gevestigde orde in gevaar is bij oorlog, rampen en crises, kan de publieke opinie een verschil maken. Geweldloze sociale bewegingen kunnen dan zowel een hervormende als repressieve invloed hebben op de machtselite om de stabiliteit te herstellen en problemen op te lossen. Repressie door de overheid gold bij anti-oorlogsbewegingen en meer recent bij anti-vaccinatie groeperingen.
De machtselite heeft enige speelruimte om de publieke opinie te beïnvloeden, maar kan de invloed van oorlogen, rampen en recessie niet keren, noch compenseren. Het is ook maar de vraag in hoeverre zij verkiezingen kunnen beïnvloeden. In hoeverre volgen politici de publieke opinie en/of de policy-planning processen van de netwerken van de corporate community en de machtselite?
https://www.zipconomy.nl/tag/verkiezingen-2023/
Politieke partijen en verkiezingen
Conservatieven hebben steeds geprobeerd het effect van stemrecht te beperken. Maar geld en macht bepalen slechts ten dele de verkiezingen, die de richting van het land bepalen. Inperkingsstrategieën dienen als veiligheidskleppen om de invloed van de uitbreiding van het electoraat te beperken, die een bedreiging kunnen vormen voor de gevestigde orde en de elite, die beducht is voor heerschappij van de massa.
De meest effectieve strategieën waren manipulatie van de opkomst en van de kiesdistricten zodat het de heersende partij het beste uitkwam. Controleren van kiezers en uitslagen treft vooral de arme etnische kiezers.
Bijv. de uitslag in Florida bij de presidentsverkiezingen in 2000 tussen George W Bush en Albert Gore is beslissend geweest voor de toekomstige beleid, waarbij slechts 5367 stemmen het verschil maakten. De U.S. Civil Rights Commission bevestigde dat een ten onrechte ongeldig verklaren of “zuivering van stemmen” van 4.752 zwarte kiezers beslissend is geweest. Bovendien kreeg de derde partij van Ralph Nader net genoeg stemmen, die anders naar de Democratische Partij zouden zijn gegaan, om Bush een minieme meerderheid te verschaffen. Iets dergelijks gold ook voor de invloed van Progressieve Partij van Theodore Roosevelt in 1912 ten nadele van de Republikeinen. Bij de pandemie in 2020 leidde stemmen per mail en meer stembureaus en openingstijden tot de hoogste opkomst in meer dan 100 jaar. Daarna probeerden conservatieve Republikeinen de verkiezingsuitslag ongeldig te verklaren wegens vermeende fraude. (p134,136)
Waarom zijn er maar twee partijen?
Een van de redenen hiervoor is de coalitievorming voorafgaand aan de verkiezingen tegen de partij die kiezers tegenstaat. Zo ontstaan er twee kampen. Verder wordt de president gekozen door de meerderheid van de kiezers, niet door coalities in het parlement, zoals in Europa. Als er twee partijen zijn heeft een van hen meer kans op een meerderheid dan bij drie of meer partijen. ‘Winner takes it all’ verkiezingen in plaats van coalities werken een twee-partij systeem in de hand, doordat coalities niet buiten maar binnen de partij gevormd worden om zo sterk mogelijk te staan tegenover de ongewenste partij. Derde partijen bleken vaak een nadelig effect te hebben op een van de grote partijen en de minder gewenste partij te versterken door stemmen te onttrekken aan de meest verwante partij.
De Founding Fathers en de elite waartoe ze behoorden waren geen voorstanders van partijen, die verdeeldheid zouden kunnen benadrukken. Later zag de elite een twee-partijen systeem niet meer als storend voor hun macht. Het belang van bekende kandidaten opende mogelijkheden voor de (invloed)rijken, omdat daardoor imago en bekendheid vaak meer bepalend werden dan inhoudelijke thema’s. Bovendien gaf het de mogelijkheid hun bekendheid te vergroten door een campagne te financieren en tegenstanders aan te vallen.
Er zijn consistente verschillen tussen de Republikeinen en de Democraten en hun voorgangers. De Republikeinen noemt Domhoff een partij van de in-group, die bestaat uit “volledig geamerikaniseerde witte immigranten”, vaak met hogere status. De Democraten waren een partij van de out-group, waaronder zuidelijke slavenhouders, en nieuwe immigranten zoals de Ieren en mensen van andere herkomst dan Noord-West Europees en protestant, dus ook katholieken, atheïsten en andersgelovigen, na de jaren zestig ook de Afrikaanse Amerikanen, die samen “een inclusieve alliantie” vormen.
De democratische alliantie en de conservatieve coalitie
Tot de jaren 1994 waren de zuidelijke Democraten de dominante groep in hun partij met Ierse immigranten en andere katholieken als bondgenoten, die vaak slecht werden behandeld door noordelijke protestanten met lage lonen voor lange dagen. (p137,138)
De Democratische formule om de verkiezingen te winnen was eenvoudig de zuidelijke staten te winnen, de dichtbevolkte staat New York en nog een paar staten, zoals Ohio en Indiana. Na 1880 vonden ze nieuwe bondgenoten in de vakbonden. Maar de witte arbeiders waren het over het algemeen eens met witte zuiderlingen wat betreft het zoveel mogelijk buitensluiten van Afrikaanse Amerikanen.
Wat betreft politieke issues kwamen politieke wetenschappers tot de bevinding dat regeringsuitgaven een belangrijk thema waren voor een spending coalition. De Zuidelijke Democraten waren voorstanders van landbouwsubsidies en investeringen in infrastructuur, die ook noordelijke stedelijke Democraten ten goede kwamen. Investeringen mochten echter niet ten koste gaan van de segregatie en niet ten goede komen aan de Afrikaanse Amerikanen. De segregatie leiddde in de jaren zestig tot protesten en verschuivingen.
Zuidelijke Democraten en Republikeinen vormden conservatieve coalities vanwege gemeenschappelijke belangen. Ze werden gesteund door kiezers uit landelijke gebieden in het Zuiden en Westen en hadden in de 20e eeuw langdurig een meerderheid in het Congres, dat een bolwerk was van de conservatieve coalitie, die daardoor de liberale arbeiders alliantie kon blokkeren. De Civil Rights Wet van 1964 was echter een uitzondering, maar geen ondergang van de coalitie. De corporate community steunde over het algemeen deze wet. Zoals eerder vermeld, leidde de wet tot een overstap van de conservatieve Democraten naar de Republikeinen. De conservatieve coalitie zorgde voor een beperkt effect van het overwicht van de Democraten in het Congres van 1932 tot 1994. De conservatieven probeerden op diverse manieren de zwarte Amerikanen buiten de regering te houden door kiesdistricten en verkiezingswetten te manipuleren (gerrymandering).
De Republikeinen hebben in 1990 het districtenstelsel in hun voordeel omgebogen door concessies aan zwarte politici om hen mee te krijgen voor een meerderheid in het Congres. Dit leidde tot zowel meer zwarte politici als meer Republikeinen in het Congres en de verdere overstap van zuidelijke conservatieve Democraten naar de Republikeinen. De Democraten werden zo een inclusieve partij voor uiteenlopende groepen, vooral out-groepen, en gericht op bestendiging van rechten en tegen witte nationalistische mannelijke dominantie. Het leidde tot meer congresleden van Afrikaanse herkomst.
https://aitogether.org/understanding-primary-elections-in-your-state/
Ook de voorverkiezingen gaan per staat
De rol van voorverkiezingen en de liberal-labor alliance
Een ander uniek Amerikaans systeem is dat van voorverkiezingen waarbij eerst presidentskandidaten door de partijen worden gekozen, de zogenaamde ‘primaries’ of voorverkiezingen. Daardoor kunnen meer kandidaten zich profileren, die anders minder bekendheid zouden hebben gekregen als er slechts twee kandidaten zouden zijn, van beide partijen een, plus van een eventuele derde partij. Het imago van de kandidaten is bij de primaries vaak belangrijker dan de issues van hun partij. Omdat sponsoring van campagne aan belang wint, liggen hier kansen voor de corporate rich, die echter niet genegen zijnde liberal-labor alliance te steunen. “De kandidaat met het meeste geld wint echter niet altijd.” (p147) Het is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor succes.
De liberal-labor alliance speelt een belangrijke rol bij de selectie van progressieve kandidaten bij de ‘primaries’, die zo meer kans maken op een zetel in het Congres of de Senaat, zodat vakbonden hun invloed konden doen gelden, als meer liberale democraten een zetel krijgen.
Verkiezingen 2020 met swing states, die het verschil maakten
De laatste twee presidentsverkiezingen
In 2016 verloren de Democraten, in 2020 wonnen ze. Wat maakte het verschil? Dat was vooral het verschil in opkomst, die sinds 1908 niet zo hoog was. Mede daardoor voegden enkele zgn. ‘swingstates’ zich bij de staten die in 2016 ook voor de Democraten stemden. De Republikeinen hebben voor 86 procent witte, vaak lager opgeleide kiezers tegenover ruim 60 procent bij de Democraten, zowel hoger als lager opgeleiden. De inclusieve gekleurde achterban van de Democraten was geen belemmering voor 44 procent van de witte kiezers op hen te stemmen. Het verschil wordt echter gemaakt door de ‘niet-witte’ kiezers die voor ongeveer 40 procent aan het totaal aantal Democratische stemmen bijdroegen, waarvan 20 procent zwarte kiezers en 12 procent Latinos’s, bij de Republikeinen 2 procent zwarten en 8 procent Latino’s. Deze kiezers maakten vooral het verschil in de swingstates, met name het toegenomen aantal zwarte kiezers vanwege de hoge opkomst.
Leeftijd, geslacht en religie zijn ook belangrijke determinanten. Democraten trekken meer vrouwen en jongere kiezers aan. Religie gaat vaak samen met etniciteit. Republikeinen trekken vooral wiite protestanten en katholieken. Democraten trekken vooral zwarte protestanten en katholieken. Kleur en etniciteit blijken bepalend, niet de religie.
Gematigde kiezers maken het verschil. Ze houden niet van grote veranderingen en kiezen voor stabiliteit. 37 procent van het electoraat beschouwde zich in 2020 als conservatief, 33 procent als gematigd en 30 procent als liberaal, ongeveer hetzelfde als bij de voorgaande verkiezingen.
De volksvertegenwoordigers die worden gekozen, zijn vooral hoogopgeleid, met een minderheid uit de upperclass en de corporate community. 75 procent had een achtergrond in het bedrijfsleven of een juridische achtergrond. Presidenten zijn meestal welgesteld en gefortuneerd, maar benadrukken graag hun oorspronkelijke eenvoudige achtergrond, als ze die hebben. Trump staat bekend als de meest vermogende president ooit, hoewel zijn vermogen lastig is te bepalen. Biden bezat in 2017 slechts 2.5 miljoen dollar na een politieke loopbaan van 45 jaar. In 2020 was dit gegroeid tot 8 miljoen, vooral door speeches, boeken en een goed betaald hoogleraarschap. Beide presidenten waren ambitieus, zoals veel politici.
De meeste gekozen politici hebben steun ontvangen van de machtselite en hebben daar sympathie voor. Maar ze kunnen ook redenen hebben om de kant te kiezen van de inclusieve alliantie. En er kunnen opeens outsiders naar voren komen, zoals Trump, die vaak maatregelen invoerde tegen de zin van de machtselite. Die is bijv. niet tegen immigranten, waaruit zij goedkope arbeid rekruteren. Het presidentschap van Trump toont de onzekerheden en verrassingen in de politiek, die de machtselite niet in de hand heeft.
Hoe de machtselite de regering beïnvloedt
De verstrekkende invloed van de machtselite is al breed uitgemeten wat betreft economische macht, statusmacht, policy-planning en opinievorming, waardoor de overheidspolitiek wordt beïnvloed. De elite is voorstander van een beperkte invloed van de overheid, ‘small government’ en wil dat de overheid hun belangen behartigt en op hun hand is. Want “de overheid is de enige instantie die de dominantie van bedrijven kan doorbreken, vooral op het gebied van de arbeidsmarkt.” (p160) Bovendien wordt de regering uiteindelijk gekozen door de meerderheid van het volk en niet door de machtselite, hoewel deze wel zorgt dat zoveel mogelijk hen welgezinde politici worden gerekruteerd.
De overheid kan de arbeidsmarkt beïnvloeden door overheidsbanen te scheppen, zoals bij de New Deal. Daardoor vermindert de werkloosheid en kunnen werknemers hogere lonen vragen, als de vraag naar arbeidskrachten groter is dan het aanbod. “Overheidsprogramma’s zijn nu een belangrijk onderdeel van de regering van Biden om de economie en de degradatie van de omgeving te herstellen.” (p160)
De overheid kan ook lagere inkomensgroepen ondersteunen met belastingvoordeel en kan de immigratie reguleren, in het voordeel van bedrijven, die dan kunnen putten uit goedkope arbeidskrachten, met name ook op agrarisch gebied. Verder kan de overheid door de rentevoet en financiële politiek wat betreft koopkracht en consumptie bevorderen als mensen meer te besteden hebben.
De machtselite wil ook graag invloed hebben op de hoogte van belastingen en financiële politiek via de machtige Federal Reserve Board. Een van de meest bedreigende invloeden van de overheid is dat zij vakbondslidmaatschap en de macht van vakbonden kan bevorderen. Er is de elite veel aan gelegen de overheid naar hun hand te zetten, en de macht van werknemers te beperken.
Behalve indirect door structurele macht, statusmacht, policy-planning en opinievorming probeert de machtselite via lobbyen en financiële steun aan welgezinde politici het beleid te beïnvloeden. Zij hebben verder vertegenwoordigers in adviescommissies, vooral op economisch gebied. En zoals gezegd, worden overheidsmedewerkers uit hun gelederen gerekruteerd. Onder hogere ambtenaren zitten veel voormalige directeuren en juristen uit het bedrijfsleven.
Er zijn opmerkelijke verschillen in benoemingen door Democraten en Republikeinen, die resp. liberale voorstanders en ultraconservatieve tegenstanders benoemen op het gebied van milieubescherming, arbeidsveiligheid en gezondheidszorg. Dergelijke verschillen zien we ook tussen de regeringen van Trump en Biden. “Het kabinet van Trump was het meest welgestelde uit de geschiedenis van de VS en de leden ervan hadden minder bestuurservaring dan eerdere kabinetten... Het was het minst diverse kabinet sinds Reagan... En er was meer vervanging... Het kabinet van Biden was veel minder welgesteld... De meeste leden hadden langdurige regeringservaring... Het is het meeste diverse kabinet uit de geschiedenis.” (p168) Kabinetsleden van Trump kwamen vooral uit het bedrijfsleven, die van Biden vaak uit de overheid. Er waren ook religieuze verschillen. Bidens kabinet bestond voor de helft uit katholieken, verder vier joden en meer leden met een etnische achtergrond. Trumps kabinet telde zes evangelische christenen en een jood.
De Supreme Court
Het Amerikaanse Hooggerechtshof kan wetten herzien en verwerpen als ongrondwettelijk en het kan ook burgerrechten en vrijheden beschermen en ondersteunen, zoals in de jaren zestig. Het kan een tegenwicht vormen tegen de macht van bedrijven, maar deze ook indirect steunen. Recentelijk werd het “een bolwerk van conservatieve witte nationalisten die stemrecht en abortusrechten willen beperken en witte dominantie willen handhaven”. (p171)
De leden zijn vooral afkomstig van de upper en upper-middle classes. “De Supreme Court heeft het scala van acceptabele opvattingen binnen de corporate community gereflecteerd.” (p 172) Rechters worden benoemd door de president en hun opvattingen komen overeen met die van hem. De meeste leden sinds 1789 waren mannelijk witte protestanten. De eerste Jood werd aangesteld in 1916, de eerste Afro-Amerikaan in 1967 en de eerste vrouw in 1981, daarna nog vier vrouwen. “Gemaakte besluiten... zijn gebaseerd op politieke oriëntatie, niet op religie.” (p173)
Recente veranderingen in opvattingen (“reversals”) betreffen “1. burgerrechten en stemrechten voor de Afrikaanse Amerikanen, 2. rechten en bescherming van vakbonden.” (p176) De Supreme Court toonde zijn zelfstandige macht in 2020 in Florida toen het de hertelling van niet getelde stemmen stopte bij het nipte verschil tussen Bush en Gore. De meerderheid van haar vijf Republikeinse leden gaf de doorslag, waarmee het Hooggerechtshof van Florida werd overruled.
“Hoewel de Supreme Court over het algemeen bedrijfsbelangen verdedigt... beschermde en verruimde het ook individuele vrijheden.” (p176) Dat gold met name in de jaren vijftig en zestig tegen de rassensegregatie. Maar het Hof steunde ook bedrijven tegenover vakbonden. Sinds de jaren zestig werd het meer conservatief en ten gunste van het bedrijfsleven (“pro-corporate”). Het heeft de geheimhouding van financiering van verkiezingscampagnes goedgekeurd en bevorderd. Het Hof gaf ook de vrijheid aan “witte nationalisten in Zuidelijke staten om nieuwe methoden te ontwikkelen om stemmen te onderdrukken”. (p177) De meerderheid van zes conservatieve Republiekeinen liet manipulatie van kiesdistricten toe (gerrymandering) en kan abortusrechten beperken door conservatieve staten hun gang te laten gaan.
Het Hof probeerde ook de invloed van vakbonden en vakbondslidmaatschap te beperken door bijv. “de vrijheid om bonden te vormen door directe toegang met de werknemers te beperken.” In California werd het recht van vakbondsorganisaties teruggedraaid om op het werk voor en na het werk met werknemers te communiceren. Het komt dicht in de buurt van het beperken van de vrijheid van meningsuiting. De Supreme Court biedt de machtselite dus indirect een mogelijkheid om beleid naar hun hand te zetten.
https://www.workersliberty.org/story/2021-01-05/progressive-alliance-or-socialist-politics
Progressieve en conservatieven allianties komen ook elders voor
De liberal-labor alliance
De alliantie van liberale Democraten en werknemers slaagde er in de eerst helft van de twintigste eeuw in het minimumloon te verhogen, sociale zekerheid en gezondheidszorg te verbeteren, de vervuiling van het water door de chemische industrie en de onveiligheid van auto’s te beperken,. Maar verder had de alliantie weinig succes vanwege de eerder genoemde tegenwerking van de coalitie van conservatieve Democraten en Republikeinen.
Goedkopere overheidshypotheken voor lagere inkomens tijdens de New Deal werden afgeschaft ten gunste van hoge rentewinsten van de financiële industrie, die het volledig voor het zeggen kreeg (en woekerwinsten kon maken).
Obamacare was geen liberal-labor plan maar leek veel op een voorstel van het Committee for Economic Development in 1973. Het is geen ziektekostenverzekering van de overheid, maar bouwt voort op particuliere ziektekostenverzekering. Deze wordt uitgebreid naar kinderen die onder de verzekering van de ouders komen. Verdere reductie van verzekeringskosten werd tegengegaan door de verzekeraars, die de sociale wetgeving beperken: een voorbeeld van hoe bedrijven regeringsbeleid direct kunnen beïnvloeden.
Bij de bankencrisis in 2008 was de overheid genoodzaakt in te grijpen om het financiële systeem overeind te houden door omvallende banken te redden en een domino-effect te voorkomen. Het voorkomen en beperken van een economische crisis speelde een belangrijke rol bij het Democratische verkiezingssucces in 2008 en toont de grenzen van de macht van het bedrijfsleven en de financiële sector, die echter niet werd hervormd maar veeleer ‘opgelapt’.
De alliantie van conservatieven en bedrijven beperkte en verzette zich tegen initiatieven zoals programma’s voor financiële hervorming en verdere uitbreiding van de ziektekostenverzekering en sociale zekerheid. Deze conservatieve alliantie was over het algemeen sterker dan de liberal-labor alliance.
https://www.politico.com/magazine/story/2014/01/the-most-closed-congress-in-history-101794/
Een brede kijk op het Congres
De Amerikaanse machtsstructuur in breder perspectief
Het bestaan van een machtselite botst met het idee van competitie door vrije ondernemingen en een door de meerderheid van de bevolking gekozen regering. Hoe kunnen grote bedrijven zoveel macht krijgen dat ze de gekozen regering kunnen beïnvloeden? En hoe vormen ze een zekere eenheid en cohesie?
Volgens Domhoff en anderen is er in de VS een dominante klasse van de elite van het bedrijfsleven, de corporate rich, die zijn doelen nastreeft met relatief weinig weerstand. Deze dominantie is mogelijk door het bezit en de beheersing van grote bedrijven. Ze beschermen deze tegen de invloed van werknemers. Ze hebben ook belastingvrije non-profit organisaties opgezet om met hun geld meer invloed te kunnen uitoefenen en samen te werken.
Deze dominante klasse heeft structurele economische en financiële macht. Haar leden vormen en plannen politiek beleid en proberen de publieke opinie te vormen. Ze wisten de invloed van de regering betrekkelijk beperkt te houden en vaak naar hun hand te zetten door financiering van verkiezingscampagnes, rekrutering en beïnvloeding van kandidaten. “De Amerikaanse machtselite heeft een groter aandeel in rijkdom en inkomen dan hun pendanten in andere geïndustrialiseerde democratieën.” (p185) En ook een grotere macht. Ze zijn sterk vertegenwoordigd in regeringsposities en beleidsgroepen.
Witte Amerikanen proberen hun positie in de klassenstructuur te verhogen door hard te werken en hun best te doen en ondernemingszin te tonen en hebben een aantal fundamentele vrijheden. Opmerkelijk is dat de individuele rechten van 1965 tot 2020 tegelijk toenamen met de macht van grote bedrijven en de concentratie van macht en rijkdom. De liberal-labor alliance versplinterde vanwege het verzet tegen raciale en etnische integratie van arbeiders en middenklassen, die gingen stemmen op de Republikeinen. De vakbonden decimeerden en werden niet meer beschermd door de overheid. “De klasse dominantie nam toe... ondanks de toename van individuele vrijheid [... en] is dus mogelijk in een samenleving gebaseerd op individuele liberale waarden. Hoe is zo’n concentratie van macht van bedrijven mogelijk in een land dat individuele vrijheid en stemrecht benadrukt?” (p185.186)
https://amitpubad.blogspot.com/2018/08/
Waarom is de rijke bedrijfselite zo machtig?
Een eerste reden is dat de corporate community in de VS machtiger is dan elders vanwege het ontbreken van aristocratie en een sterke staat en kerk. Verder hebben loonwerkers en gesalarieerde medewerkers een zwakkere positie dan elders vanwege de discriminatie op basis van ras, etniciteit en religie. Dit verzwakt hun klassenpositie, waardoor ze als klasse niet tot collectieve actie komen. Een bijkomende reden die Domhoff niet noemt, is de invloed van het socialisme, de sociaaldemocratie en de arbeidersbeweging in Europa.
De macht van de federale regering is in de VS verder betrekkelijk klein gehouden. Het land is ontstaan uit een aantal koloniën, die later staten werden. De zuidelijke slavenhouders en de noordelijke kooplieden, industriëlen en bankiers hadden veel macht. De federale staat diende hun belangen te dienen. Dat lijkt nog steeds het geval met het verschil dat de slavenhouders nu voormalige slavenhouders zijn en vaak een ultraconservatief blok vormen. Ze waren er beducht voor dat een sterke federale regering de slavernij zou afschaffen. Dat is er later toch van gekomen bij de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865), die voortkwam uit onverzoenlijk verschil van standpunten wat betreft de slavernij tussen de noordelijke en zuidelijke staten.
Na de burgeroorlog kwam het weer tot samenwerking tussen noordelijke en zuidelijke elites om de vrije arbeiders resp. voormalige slaven in toom te houden. De deal hield in dat de federale troepen werden weggehaald uit het Zuiden, waardoor de planters de vrije hand kregen om hun voormalige slaven eronder te houden. Verder werd het Zuiden weer opgebouwd met federale financiële steun. Rijke zuidelijke Democraten probeerden coalities van witte en zwarte lage inkomensgroepen weg te houden uit het tweepartijensysteem door de Afro-Amerikanen stemrecht te ontzeggen.
De noorderlingen op hun beurt probeerden de macht van de arbeiders te beperken, die bij gelegenheid in opstand kwamen tegen loonsverlaging. De samenwerking van Republikeinse noordelijke industrialisten en zuidelijke plantagebezitters, die de Democratische Partij domineerden, verzetten zich tegen federale steun aan handarbeiders in fabrieken en op het land. De Democraten kregen steun van immigranten uit Ierland, Zuid en Oost Europa, die werden achtergesteld ten opzichte van de immigranten uit Noordwest Europa.
De alliantie van rijke Republikeinen en Democraten faalde bij de Grote Depressie. De Democraten verzetten zich niet tegen de Social Security Wet en de Labor Relations Wet in 1935, die tegen het zere been van de Republikeinen was. Ze probeerden met succes de Afro-Amerikanen uit te sluiten van deze wet, waardoor ze nauwelijks enige sociale zekerheid kregen. De alliantie werd in 1936 hersteld en de “conservatieve coalitie” genoemd. (p189)
De federale regering en het leger bleven beperkt. Er waren geen buitenlandse vijanden van betekenis. De betrokkenheid bij de Eerste Wereldoorlog was maar kort. Bij de Tweede Wereldoorlog was dit anders. In combinatie met de New Deal namen overheidsuitgaven en –bemoeienis niet eerder vertoonde proporties aan. Door de beperkte staatsmacht had de machtselite een relatief grote invloed op de overheid door policy-planning, rekrutering en advisering, zoals eerder toegelicht.
De lagere en middenklassen waren meer verdeeld dan de hogere klassen, namelijk in vrije boeren en ambachtslieden en arbeiders in het Noorden en vroegere zwarte slaven en arme witte werkers in het Zuiden. De verdeeldheid werd versterkt door de komst van immigranten uit Zuid- en Oost Europa die een bedreiging voor hun positie vormden. In het Noorden slaagde men er niet in zich krachtig te verenigen in vakbonden. In het Zuiden werden de voormalige slaven van 1880 tot 1965 bijna volkomen onderdrukt met geweld en rechteloosheid, die een soort kastensysteem schiep.
Pas na de grote verkiezingsoverwinning van Roosevelt in 1936 slaagden de vakbonden erin om zich meer te verenigen. De kaste-achtige segregatie en rechteloosheid in het Zuiden werd echter nog niet doorbroken. Het twee-partijen-systeem verhinderde het ontstaan van een arbeiderspartij, zoals in het parlementaire stelsel in Europa, waarin arbeiderspartijen een aandeel kregen. De Amerikaanse arbeiders slaagden er niet in om zich krachtig en verenigd te organiseren en bleven etnisch verdeeld.
Bovendien verhinderde de conservatieve coalitie van Republikeinen en Democraten in het Congres een substantiële invloed van de arbeidersbeweging. Binnen de partijen bleven de rijken domineren.
Transformatie van de Amerikaanse machtsstructuur
Grote veranderingen vonden plaats toen de zwarte bevolking burgerrechten en stemrecht kreeg. Activisten zochten hun toevlucht tot sociale bewegingen en geweldloze acties zoals bij de burgerrechtenbeweging. Ook de industrialisatie van het Zuiden veranderde de onderdrukking van de Afro-Amerikanen. Toen de zuidelijke Democraten daar niet meer in slaagden, zochten zij geleidelijk hun toevlucht tot de Republikeinen. Op plaatselijk niveau probeerden zij echter de Democratische partij te beheersen. Toen de Republikeinen een meerderheid kregen in het Congres in 1994 kozen de zuidelijke Democraten meer definitief voor de Republikeinen. Na 1999 verdween de conservatieve coalitie, mede door de overloop naar de Republikeinen.
Na het vertrek van de dominante zuidelijke rijken uit de Democratische Partij kon deze zich transformeren tot een inclusieve partij gesteund door de liberal-labor alliance. Maar dat gebeurde pas veel later. De witte lage lonen werkers keerden zich tegen integratie, gedreven door ressentiment. Daarin gesteund door de witte bovenlaag, die hun ressentiment deelde, zochten ook zij hun toevlucht tot de Republikeinen. Ook in het Noorden keerden arbeiders zich tegen integratie.
Mede door deze ontwikkelingen domineerden de Republikeinen het presidentschap van 1968 tot 1992.
Dit ging ten koste van de vakbonden, die “mogelijk meer betrokken waren bij het handhaven van rassenscheiding dan bij de stabiliteit van de bonden”. (p194)
Witte noorderlingen waren ook tegen feministen en milieubewegingen, die werden gezien als mogelijk gevaar voor hun banen. Hun vooroordelen tegen katholieken werden minder, die evenals evangelische protestanten vaak tegen abortus waren. Hun steun maakte het voor de machtselite mogelijk een “rechtse draai“ te maken om vakbonden dwars te zitten. Zij verwierpen keynesiaanse maatregelen. Onder Reagan werden programma’s voor sociale steun gekort, zoals de reeds genoemde goedkopere rente bij aanschaf van huizen bij lagere inkomens. De financiële sector werd stap voor step gedereguleerd, d.w.z. onttrokken aan overheidsregels. Dit leidde mede tot de bankencrisis van 2008 vanwege de gevaarlijke financiële risico’s die banken namen.
https://nl.linkedin.com/pulse/macht-mondt-vaak-uit-overmoed-de-gedragsverandering-die-liza-jansen ”Macht mondt vaak uit in overmoed. De gedragsverandering die nodig is moet bij de wortel aangepakt worden”
Macht en sociale verandering. Wat staat ons te wachten?
Economische instituties en netwerken zijn vooral in de VS en vaak ook elders meer invloedrijk dan politieke, militaire en religieuze instituties. De invloed van het bedrijfsleven op de beperkte overheid was er altijd groot. “De Amerikaanse federale overheid mist het vermogen om volledige en tijdige diensten te leveren aan iedereen, omdat de machtselite genoeg macht heeft om de onafhankelijkheid van de gekozen functionarissen en overheidsmedewerkers te beperken.” (p196)
De vier genoemde netwerken beïnvloeden elkaar. Er ontstaan nieuwe technologieën en vormen van communicatie en organisatie, bijv. door internet, en door sociale en spirituele bewegingen en trends. Dit maakt nieuwe coalities en allianties mogelijk.
Geen enkele sociale wetenschapper voorzag de grote depressie, de New Deal, de burgerrechtenbeweging in de jaren zestig, de opkomst van de ultraconservatieven en de bestorming van het Congres. De machtsstructuur kan onverwacht veranderen. Wat staat ons te wachten?
Tot welke verandering leidt de klimaatverandering? Volgen er milieurampen? Komen er meer nieuwe virussen en infectieziekten? Breken er oorlogen uit? Komen er nog meer migratiestromen? Blijft de economie redelijk stabiel of volgt crisis op crisis? Blijven er genoeg banen? Of gaat de automatisering en robotisering met kunstmatige intelligentie ten koste van de werkgelegenheid? En hoe zit het met de individuele rechten? Komen die (weer) onder druk te staan van rampen, epidemieën en ander onheil? Verdwijnen de overblijfselen van de slavernij en het kastesysteem? Krijgt de zwarte en gekleurde bevolking volledig burgerschap en maatschappelijke acceptatie?
Zullen we in staat zijn de nodige veranderingen in goede banen te leiden en de bedreigingen het hoofd te bieden? En wat is daarvoor nodig? Hoe zal dit alles de machtselite beïnvloeden? Zal de macht ervan toenemen of afnemen of op een andere manier veranderen? Neemt de machtsconcentratie verder toe? Neemt de polarisatie toe tussen etnische andere groeperingen en partijen? Of gaan mensen meer samenwerken om hun collectieve problemen op te lossen?