Marcuse en de Frankfurter Schule in sociologisch perspectief

Civis Mundi Digitaal #144

door Piet Ransijn

 

De Frankfurter Schule stond eind jaren ‘60 in de belangstelling van maatschappijkritische studenten en docenten. Albrecht Kwast, filosofiedocent aan de UvA, sprak bij een eerste kennismaking met deze filosofie bevlogen over Marcuse, Fromm en Habermas. De gezonde samenleving van Fromm was een onderdeel van het keuzevak andragogie, een afgeschaft vak dat paste in de maakbare maatschappij met gepland welzijn voor haar burgers, die op zich liet wachten. Dit boek is met Marcuse verwant en meer leesbaar dan diens taaie en complexe One Dimensional Man. De verwantschap blijkt uit Fromms ondertitel Psychopathologie van democratie en kapitalisme. (Het is besproken in CM 44). Ideeën van Marcuse en de Frankfurter gonsden eind jaren ‘60 door de universiteit en kwamen ter sprake bij een disdussiegroepen zoals van ‘de Kritische Universiteit’. Er werd in die tijd zoveel gediscussieerd dat het vaak teveel werd. Er moest namelijk ook nog worden gestudeerd. 

De problematiek die Marcuse aan de orde stelt, komt ook naar voren bij diverse sociologen. Het is interessant zijn kritiek in een ruimer kader te plaatsen. Maatschappijkritiek wordt veel breder gedragen dan alleen door de neomarxistische Kritische Theorie van de Frankfurters, die als filosofen minder goed passen in een sociologiestudie dan diverse kritische sociologen, die verwante ideeën hadden en besproken zijn in CM. Zoals Karl Mannheim en zijn assistent Norbert Elias, die ook aan de Universiteit  van Frankfurt doceerden, maar niet aan de linkse Frankfurter Schule. (Zie resp. CM 108 en 127) Elias was de favoriete socioloog van sociologiehoogleraar Goudsblom, die ook uitvoerig inging op andere sociologen, zoals Charles Wright Mills en zijn kritische bestseller The Sociological Imagination, onder meer een pleidooi voor maatschappijkritisch denken in termen van relevante issues en gewenste waarden.  (Zie CM 102) 

Andere kritieken op de consumptiemaatschappij

Goudsblom is cum laude gepromoveerd bij Den Hollander op Nihilisme en cultuur (1960),dat de cultuurproblematiek op een andere manier, aan de orde stelt dan Marcuse. De moderne cultuur kenmerkt zich door nihilisme. Dat betekent “de ontwaarding van de hoogste waarden. Het doel ontbreekt, een antwoord op de vraag waarheen?” (p 11 citaat van Nietzsche) Dat gaat nog dieper dan de vervlakking van de vermaakscultuur die Marcuse beschrijft. De zin van het leven staat op de tocht. Goudsblom heeft ook een overzichtswerk Balans van de sociologie geschreven met enige kritiek op de Amerikaanse sociologie, die er van de Frankfurters en Mills ook van langs krijgt.

De favoriete socioloog van Den Hollander was Thorstein Veblen, criticaster van de Amerikaanse consumptiemaatschappij en de Leisure Class in zijn gelijknamige boek daarover. Een van de eerste studies die reeds in 1899, ver voor Marcuse, de consumptiemaatschappij bekritiseert. Opzichtige consumptie (conspicuous consumption) en ‘mimetische begeerte’ versterken elkaar en geven een gevoel van ‘relatieve deprivatie’, waarbij men zich gedepriveerd voelt van wat anderen hebben en zich kunnen veroorloven en men ook zou willen. (CM 104-106)

In de toenmalige bestseller The Crisis of Our Age (1941) en andere boeken levert P.A. Sorokin vergelijkbare kritiek op de veruiterlijkte ‘sensate’ consumptiecultuur- en maatschappij, die vooral gericht is op zinnelijk genot. (zie CM 97) Dit hangt samen met de nihilistische erosie van hogere geestelijke waarden, zoals Nietzsche en Goudsblom beschrijven. Ver voor Marcuse hekelt Sorokin de rol van commercie en reclame, die appelleren op zingenot en oogstrelende verleiding.

 

Kernthema’s bij Nisbet: gemeenschap, gezag, status, vervreemding en het heilige

The Sociological Tradition (1966) van de gematigd conservatieve socioloog Robert Nisbet geeft een overzicht van (de geschiedenis van) de  sociologie aan de hand van vijf kernthema’s: gemeenschap, macht en gezag, status, vervreemding en het heilige, duie bij Goudsblom in zijn colleges ruime aandacht kregen. Eerder schreef Nisbet The Quest for Community (1953), daarna Tradition and Revolt; The Social Philosophers: Community and Conflict in Western Thought; The Sociology of Emile Durkheim; The Twilight of Authority; History of the Idea of Progress; The Making of Modern Societyen boeken over conservatisme, de huidige tijd en Roosevelt en Stalin. 

Het is interessant en verbredend om de maatschappijkritiek van Marcuse toe te spitsen op genoemde kernthema’s. Gemeenschapsgevoel en sociale verbondenheid lijken in de moderne geïndividualiseerde maatschappij te verminderen. Ferdinand Tönnies plaatst in zijn baanbrekende boek Gemeinschaft und Gesellschaft deze beide samenlevingsvormen tegenover elkaar: de traditionele gemeenschap wordt verdrongen door de moderne contractuele maatschappij. Sorokin onderscheidt familiale (informele), autoritaire (hiërarchische, gedwongen) en formele contractuele relaties. In de moderne tijd verschuift het accent naar contractuele relaties. Ook hiërarchische relaties worden contractueel geregeld en zelfs familiale relaties, met name als deze uiteenvallen bij echtscheiding, met formele omgangsregelingen en verplichtingen. Veel  van onze relaties zijn ingebed in het economisch systeem, dat de samenleving als gemeenschap is gaan domineren en een consumptiemaatschappij heeft vormgegeven, zoals de Frankfurters beschrijven.

 

Macht en gezag

Traditioneel hiërarchisch gezag wordt steeds meer vervangen door functioneel contractueel gezag. Economische en technische middelen hebben een enorme macht over het leven en samenleven gekregen, die Fromm beschrijft als ‘anonieme autoriteit’ van instituties. In de tijd van de Frankfurter Schule, die noodgedwongen uitgeweek naar de VS, was de totalitaire dreiging groot, Mede door technische middelen, waardoor propaganda, manipulatie, beïnvloeding en surveillance op grotere schaal mogelijk zijn, kan macht een totalitair karakter krijgen, waarvoor de Schule waarschuwt bij haar ‘Sozialforschung’. 

Volgens Marx liggen de macht en gezag primair bij degenen die de productiemiddelen bezitten, de bezittende klasse. In de traditionele agrarische maatschappij waren dat de (groot)grondbezitters, in de industriële maatschappij zijn het de industriëlen, de bezitters van machines en fabrieken, die de belangrijkste productiemiddelen en werkverschaffers zijn geworden. In de postindustriële informatiemaatschappij verschuift de macht naar techbedrijven en neemt de informatiemacht toe. Het traditionele gezag van koningen en andere heersers werd vroeger gemitigeerd door tradities, hoewel ze die niet altijd even serieus namen. Bij totalitaire macht is dat niet meer het geval.

Marcuse, Habermas e.a. benadrukken de overheersing door het systeem en Fromm de anonieme autoriteit. Die macht is echter niet helemaal anoniem en wordt geleid door een machtselite, die het moeilijk beheersbaar geworden systeem bijstuurt, in stand houdt en het kapitaal accumuleert dat het oplevert, zoals Marx beschreef. C. Wright Mills beschreef de structuur van de machtselite in The Power Elite en G. William Domhoff heeft Mills’ beschrijving up to date gemaakt en aangepast (zie vorig nummer). Het blijkt dat het systeem bestuurd wordt door een elite en niet louter een product is van maatschappelijke krachten. Dit betekent dat het systeem ook veranderd kan worden.

De macht van het systeem kan doorbroken worden als men zich allereerst bewust is van de invloed ervan en vervolgens met een meerderheid kiest voor een ander systeem, ervan uitgaande dat een elite niet op kan tegen een meerderheid als deze een andere systeem wil. Daaruit ontstaat echter conform de theorie van de circulerende elites van Pareto en  de ‘ijzeren wet van de oligarchie’ van Michels weer een nieuwe elite en zo blijven de elites circuleren. (Zie CM 101)

De vraag is: welk systeem? Het communistisch alternatief heeft gefaald. De sociaaldemocratie is sindsdien impopulair geworden en de convergentie met het kapitalisme die Sorokin bepleitte in Basic Trends of Our Times  is niet uit de verf gekomen. Het kapitalistisch systeem heeft de Koude Oorlog gewonnen in de vorm van neoliberalisme, dat nog steeds de algemeen geldende politieke ideologie is, ondanks alle kritiek en de roep om een alternatief. ‘Goede’ verantwoordelijke mensen die betrokken zijn bij hun medemensen en niet alleen zichzelf willen verrijken, kunnen wellicht diverse systemen laatrn slagen. Zijn de mensen niet belangrijker dan het systeem?

 

Statuswedijver

Sociaal aanzien wordt bepaald door bezit, macht en deskundigheid. In de moderne maatschappij steeds meer door het laatste met opleiding als bepalende factor. De traditionele maatschappij, zijn er klassen, standen of kasten van werkers, handelslieden, bestuurders en priesters en geleerden. In India bijv. resp. de dienende shudras, de vaishyas of handelslieden, de ksatriyas of krijgers en bestuurders en de brahmanen of  priesters en intellectuelen. Een dergelijke indeling is vrij universeel. Kennis, wijsheid en spiritualiteit werd hoger aangeslagen dan macht en rijkdom van bestuurders en handelslieden. In de moderne materialistische maatschappij verschuift dit naar geld en macht. Maar ook in de moderne samenleving staat in de statushiërarchie deskundigheid van bijv. geleerden en medici vaak in hoger aanzien dan de bestuurlijke macht van politici en de rijkdom van industriëlen, tenzij deze ook over een bijzondere technische en economische deskundigheid beschikken zoals Elon Musk, Steve Jobs, de oprichter van Apple of Bill Gates, oprichter van Microsoft.

Een kenmerk van de moderne tijd is de grote mobiliteit, mede door het onderwijs. Status wordt in toenemende mate verworven en niet overgeërfd, hoewel hogere opleidingsdeelname evenals intelligentie in hoge mate erfelijk blijkt. Wie voor een dubbeltje is geboren, wordt niet zo gemakkelijk een kwartje als iemand die al voor een kwartje is geboren. De toenemende mobiliteit gaat samen met snelle verandering die ook wordt aangedreven door technische, wetenschappelijke en industriële ontwikkeling.

Max Weber relativeerde de mobiliteit als volgt: hij vond het een akelige gedachte dat de hele wereld op een dag gevuld kan zijn met  “kleine radertjes die verbonden zijn met kleine baantjes en streven naar de grotere [en hogere...] We zitten al gevangen in een dergelijke ontwikkeling, en de vraag is, wat we tegenover dit mechanisme kunnen stellen om en deel van de mensheid vrij te houden van deze opsplitsing van de ziel, van de vergaande overheersing van de bureaucratische wijze van leven.” (Nisbet, p299)

Het komt overeen met de bevindingen van Marcuse c.s., die evenals Weber wijzen op de vervreemdende consequenties van de overheersende instrumentele rationaliteit, die mensen tot middelen en radertjes in een systeem dreigt te reduceren. “Specialisten zonder spirit, sensualisten zonder hart en dit nietige schepsel verbeeldt zich dat het een beschavingsniveau heeft verworven dat nooit eerder is bereikt,” schrijft Weber aan het eind van De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme. Hij beschrijft  hoe “het nastreven van rijkdom, losgemaakt van zijn religieuze en ethische betekenis, wordt verbonden met louter wereldse passies, waardoor dit het karakter van en sport krijgt.” (Zie ook Nisbet, p298) Het is geen teken van bevrijding en verlossing meer van de uitverkorenen, zoals in de protestantse predestinatieleer. 

Thorstein Veblen beschreef als eerste de Amerikaanse obsessie met statuswedijver, geld verdienen en opzichtige consumptie om de verworven status te etaleren, die bij anderen een mimetische begeerte en gevoel van relatieve deprivatie opwekt en de wedijverende meritocratische maatschappij innstandhoudt. De middenklassen volgen het consumptiepatroon van de ‘upperclass’ en de arbeidersklasse volgt de middenklassen in een in principe zogenaamd klassenloze maatschappij. Daarin behoort iedereen vrij en gelijk te zijn, maar feitelijk niet is, en de Amerikaanse droom van succes zou kunnen verwerkelijken als hij maar hard genoeg zou werken en zijn kansen pakt. Het ontwaken uit die droom in de feitelijke maatschappelijke misère levert onvrede en frustratie op, die wordt geprojecteerd op zwarten en allochtonen en voedt een onvoorspelbaar nationalistisch populisme min onzekere tijden.

 

Vervreemding bij Marx en Fromm

Deze notie heeft een lange geschiedenis met diverse filosofen, zoals Richard Schacht beschrijft in Alienation. We beperken ons tot Marx en Fromm. Het  begint eigenlijk al bij de eerste mensen in het hypothetische aardse paradijs, waarin zij door hun ik-bewustzijn en eigen wil de verbondenheid met God en de natuur (God ofwel de natuur) kwijt raken. Fromm beschrijft hoe de mens door zijn zelfbewustzijn tot een “vreemde gril van de kosmos was geworden” in een gespleten bestaan van ik tegenover de wereld en ik tegenover anderen, waarin “zijn eigen bestaan zich als een probleem voordoet dat het heeft op te lossen en waaraan het niet kan ontkomen... Hij kan niet terugkeren tot een voormenselijke [voorbewuste] toestand van harmonie met de natuur... en ziet zich gedwongen de natuur èn zichzelf meester te worden... Bevrediging van alleen instinctieve behoeften is niet voldoende om hem gelukkig te maken.” (p27,29) 

Vandaar dat de toenemende consumptie geen blijvend geluk verschaft en mensen steeds meer willen, zonder daarvan gelukkig te worden, zoals door Emile Durkheim uitvoerig is bescheven in het commentaar op Achterhuis in CM 142. Blijvend geluk ziet Fromm in ”de beelden van de volledig geboren en volledig ontwaakte mens, die op niet al te zeer verschillende wijze bij de grote leermeesters der mensheid in Egypte, China, India. Palestina, Griekenland en Mexico tot uiting kwamen.” Hij meent ook dat het haalbaar is door de vervulling van fundamentele menselijke behoeften van verbondenheid, (zelf-)transcendentie en doorbreken van passiviteit en onderworpenheid, geworteld zijn en broederschap, individualiteit en zelfverwerkelijking en een doel van oriëntering en verering, “om volledig helder wakend van bewustzijn volledig geboren te zijn” (p47)

Vervreemding is bij Marx, Fromm en Marcuse een centraal thema. Marx beschrijft vervreemding in Das Kapital aldus: “de eigen daden zijn tot een hem vreemde macht geworden, boven hem geplaatst en tegen  hem gericht in plaats van door hemzelf beheerst.” (Fromm, p94) In zijn vroege Economische en filosofische geschriften staat vervreemding centraal. Toen deze begin 1930 werden herontdekt, nadat Marx ze ‘goed voor de muizen’ had gevonden, bracht dit een stroom van publicaties over vervreemding mee en versterkte dit een neo-marxistisch georiënteerde filosofie, die zich onderscheiiden van het dogmatische vulgaire marxisme. Marx beschrijft eerst de vervreemde loonarbeid, waarbij de arbeider niet kan beschikken over het product van zijn arbeid, het resultaat van zijn scheppend vermogen, dat daardoor aan banden wordt gelegd en wordt verkocht aan de werkgever. Dit beknot hem in zijn vrije ontplooiing en zelfverwerkelijking en leidt tot zelfvervreemding. 

“Zijn werk is niet vrijwillig maar opgelegd, gedwongen arbeid... een middel, om behoeften van anderen te bevredigen... Het is niet zijn werk maar werk voor iemand anders, in zijn werk behoort hij niet toe aan zichzelf maar aan een andere persoon.” Hij wordt een “aanhangsel van een machine” en onderworpen aan de “moloch van het kapitaal”. (Nisbet, p290,291, uit Marx, Selected Writings on Sociology and Social Philosophy, T. Bottomore en M. Rubel Eds)

Marx meende dat vervreemde arbeid opgeheven kon worden door toeëigening van de productiemiddelen en daardoor ook van de producten van de arbeid en de eigen creativiteit. Het is zoals wij weten echter anders gelopen dan hij meende en wenste en anders afgelopen met het communisme, dat afweek van zijn filosofie.

Vervreemding is een dialectisch relatiebegrip met een normatieve strekking. Het duidt op iets wat ongewenst en niet goed is. Daartegenover staat een gewenste niet-vervreemde toestand van bevrijding, verbondenheid en zelfverwerkelijking, zoals de verlossing in het christendom tegenover de zondeval wordt geponeerd. De opheffing van de vervreemding betekent bij Hegel en Marx het einde van de geschiedenis, zoals de eindtijd in de christelijke eschatologie. Deze synthese is er echter na de these en antithese nog niet van gekomen. In termen van de hegeliaanse dialectiek zitten we nog middenin de antithese van de vervreemding.

Fukuyama heeft zijn visie van Het einde van de geschiedenis en de laatste mens bijgesteld en al eerder gerelativeerd in  zijn beschrijving van de van zichzelf vervreemde laatste mens als product en productiemiddel van het zegevierende (neo)liberalisme, dat het systeem in stand houdt door zijn mateloze consumentisme.

 

Heilige waarden

Nisbets vijfde en laatste thema ‘het heilige’ gaat vooral over religie maar kan in ruimere zin woorden opgevat als “cherished values” zoals bij Mills: nastrevenswaardige hooggeachte waarden. “De uiteindelijke en  meest sublieme waarden hebben zich teruggetrokken uit het openbare leven,” schrijft Weber. (Wissenschaft als Beruf, Nisbet, p294) Wat nog over is van religie is geprivatiseerd. Heilige waarden zijn geërodeerd en geseculariseerd na de dood van God en het daarmee gepaard gaande nihilisme, dat een verval van waarden inhoudt. In de moderne cultuur is vrijwel niets heiligs meer. Er ontbreekt wat Nietzsche een “heilige Ursitz” noemt. Dit gaat samen met vervlakking, verval en desoriëntatie: “we weten niet meer wat [levens]bevordelijk en schadelijk is.” Consumeren en produceren zijn geen heilige en heilbrengende bezigheden en geven het leven geen zin. (Goudsblom, p211, zie ook de beschrijvingen van decadentie in De uitgewiste horizon van Cor Hermans besproken in dit nummer).

Grote religies bieden projecties van en wegen voor een gewenste niet-vervreemde toestand van bevrijd en herenigd bewustzijn, bevrijd en verlost van het ego-bewustzijn. Het is de bedoeling en menselijke levensopdracht om deze projecties te realiseren. Daartoe worden wegen en methoden geboden en richtlijnen en waarden zoals de Gulden Regel. De beklagenswaardige situatie van egoïsme, narcisme, consumptieverslaving en onmatigheid, enz. kan worden opgeheven als mensen zich daarvan bewust worden als ongewenste situatie en zich vervolgens bevrijden in een meer bewuste toestand van zelfverwerkelijking, die nodig is voor een verandering van het systeem. Zolang mensen zich zoals de laatste mensen vergenoegen in genot en gemak, “hun pretje voor de dag en hun pretje voor de nacht”, blijven zij gevangen in het systeem.

De Frankfurter Schule past een dialectische zienswijze toe op de maatschappelijk ontwikkeling Zo kan ook de daarbij noodzakelijke bewustwording eveneens dialectisch worden beschouwd. Eerst van een these van een voorbewuste eenheid, zoals Fromm aangaf.  Vervolgens een antithese van vervreemding van het meer omvattende bewustzijn van het grote Zelf in een vervreemd ik-bewustzijn. Het ik tegenover de wereld en de anderen. Tenslotte een synthese van een bovenpersoonlijk (supraconscious) bewustzijn, waarin de grenzen van het ik worden getranscendeerd en verbondenheid met anderen en de natuur wordt gerealiseerd.

Tot zover deze reflecties naar aanleiding van de kernthema’s van Nisbet, waarbij hij visies van klassieke sociologen weergeeft, die soms overeenkomen met die van de Frankfurter Schule, en hier beperkt zijn tot de visies van Marx en Weber, aangevuld met die van Fromm.

 

Uit Piet Ransijn en Nico Schulte, Bewustzijn als bewapening, p 5

Het WTE complex van wetenschap, technologie en maatschappij

In Nederland staan Harry Hoefnagels en Harry Kunneman bekend om hun boeken over Habermas en andere kritische studies zoals Wetenschap en ideologiekritiek van Kunneman e.a. Van Bert Laeyendecker is Kritische stemmen: Maatschappijkritiek van Oudheid tot heden besproken in CM 28 en Bedreigde cultuur. Over moderniteit, wetenschap en religie en. en Bedreigde cultuur. Over moderniteit, wetenschap en religie in 31. Er zijn diverse parallellen met de Frankfurter Schule.

Laeyendecker beschrijft evenals Marcuse en Habermas de rol van het “vrijwel onbeheersbare ontremde dynamiek” van het WTE complex van wetenschap, technologie en maatschappij, dat met zijn allesoverheersende instrumentele rationaliteit onze vrijheid en onze cultuur bedreigt. Ook de ‘gouden driehoek’ van wetenschap, industrie en overheid, het falen van het marktmechanisme, de overheid en de onkritische publieke opinie, de zingevingsproblematiek, de morele onverschilligheid, de macht van het geld en de ’dialectiek van de verlichting’ van Horkheimer en Adorno komen aan de orde.

 

 

Consumptieslavernij en matiging

Als oplossingen wijst hij op een nieuwe spiritualiteit die bestaat uit “resacralisering van de natuur” en het individu en “anders leven”, d.w.z. meer duurzaam, erkennen van grenzen, ook wat betreft (de heilige koe van de) economische groei, een respectvolle houding voor de omgeving, en nastreven en naleven wat van wezenlijke waarde is en daarbij matigheid in acht nemen, “een thema dat in uiteenlopende tradities te herkennen is, niet alleen met betrekking tot de schade van door het ongeremde streven naar meer waardoor toekomstige generaties met onoplosbare tekorten worden opgezadeld. Zij betreffen ook het gezonde evenwicht in de persoon zelf. Wie steeds meer wil… wordt slaaf van zijn begeerten. Wie grenzen erkent, heeft zichzelf onder beheer genomen en werkelijk inhoud gegeven aan zijn autonomie”. (Laeyendecker, Bedreigde cultuur, p180-182) 

Goudsblom heeft het in Het regime van de tijd ook over versobering (p51) en in Stof waar honger uit ontstond over ‘de mimetische begeerte’ en ‘de greep van de groei’. (p85,90-93, zie ook Hans Achterhuis in CM 142 en over Laeyendecker in CM 31)

‘De laatste mens’ van Nietzsche in de Vorrede van Also sprach Zarathustra was al een voorbode van de vervlakte consumptieslavernij met “zijn pretje voor de dage en zijn pretje voor de nacht”. (Zie Francis Fukuyama, The End of History and the Last Man en CM 121)

De naoorlogse ontwikkeling van de massaconsumptie en de informatiemaatschappij is toegelicht in CM 126 aan de hand van sociologische en cultuurhistorische studies die een aanvullend perspectief bieden op de visie van de Frankfurter Schule, namelijk David Riesman e.a., The Lonely Crowd: A Study of the Changing American Character; Charles Wright Mills, White Collar: The American Middle Classes; H.W. von der Dunk, De verdwijnende hemel: Over de cultuur van Europa in de twintigste eeuw enFrancis Fukuyama, De grote scheuring (The Great Disruption): De menselijke natuur en de reconstructie van de sociale orde.

 

https://lichter-filmfest.de/filme/geist-und-begeisterung-100-jahre-frankfurter-schulezur-zukunft-der-kritischen-theorie/1657 Ook bij de Kritische Theorie telt geestelijke inspiratie

 

Herstel van geestelijke en maatschappelijke waarden

Wat oplossingen en alternatieven betreft benadrukt Marcuse het weigeren om mee te doen met het consumptieve systeem en de rol van protest. Dit ‘nee-zeggen’ komt overeen met Albert Camus in De mens in opstand, die aan het eind ook het belang van ‘maat houden’ en ‘klaarhelder denken’ benadrukt. Maatschappijkritiek wordt in intellectuele kringen allang breed gedragen, hoewel velen daarvan ook bijdragen aan het WTE complex. De massamensen laten echter verstek gaan en laten zich vaak leiden door een populistische boodschap, die geen oplossing biedt maar de problemen en het daarmee samenhangende ongenoegen veeleer op scherp stelt.

In veel van deze studies komt een verval van geestelijke waarden en sociale verbondenheid naar voren, die samengaat met het verdwijnen van religie, de ‘dood van God’ bij Nietzsche, De verdwijnende hemel bij Von der Dunk, De uitgewiste horizon bij Cor Hermans (zie elders in dit nummer), en het veranderende karakter van de samenleving, die mensen eenzamer achterlaat in The Lonely Crowd dan voorheen het geval leek. De massaconsumptie en de populaire vermaakscultuur kan de toegenomen geestelijke leegte en maatschappelijke ontwrichting, The Great Disruption, niet verhullen.

Sorokin pleit expliciet voor een herstel van geestelijke waarden in o.m. The Reconstruction of Humanity (1948) en altruïsme in The Ways and Power of Love: Types, Factors and Techniques of Moral Transformation (1954), een boek dat in de Koude Oorlog werd genegeerd. Het herstel van waarden gaat volgens Sorokin en anderen samen met het bewustworden van wat hij het ‘bovenbewuste’ (the supraconscious) noemt, met een term van de Indiase spirituele filosoof Aurobindo en de Italiaanse psychiater Roberto Assagioli in Psychosynthese. 

Ook anderen wijzen op het belang van het samengaan van maatschappelijke hervorming met bewustzijnsverandering, zoals Thomas Metzinger in Bewustzijnscultuur, besproken in CM 143, en Thimothy Lent, Het betekenisweb, besproken in CM 142. De Frankfurter Schule zocht zijn toevlucht tot de psychoanalyse van Freud, die echter als arbeidsintensieve individuele therapie niet geschikt is voor toepassing op grotere schaal. Bovendien is de wetenschappelijke onderbouwing en het achterliggende mensbeeld discutabel volgens Popper, Sorokin (Fads and Foibles in Modern Sociology and Related Sciences), C.I. Dessaur (De droom der rede: Het mensbeeld in de sociale wetenschappen) en anderen.

Psychologen als Fromm en Maslow zijn van psychoanalyse overgegaan naar de humanistische psychologie die was gericht op zelfverwerkelijking als wezenlijk aspect van De gezonde samenleving, maar biedt evenmin geschikte methoden tot bewustzijnsontwikkeling, afgezien van de ‘client-centered therapie’ van Carl Rogers. Er zijn dus andere methoden nodig.

Herstel van de traditionele religie met zijn autoritaire gezagsverhoudingen lijkt geen haalbare optie, hoewel in de VS vele neoconservatieven teruggrijpen op christelijke waarden en opvattingen, die vaak niet meer passen in de moderne tijd, die een nieuwe ecologisch verbonden spiritualiteit vraagt. Alleen uiterlijke politiek en economische veranderingen leveren vaak meer van hetzelfde op, meer economische groei en meer ingenieuze consumptie van steeds meer verslavende apparaten. Ze dienen samen te gaan met een keuze voor menselijke en geestelijke waarden die de zelfverwerkelijking en een samenleving van meer bewuste en minder manipuleerbare mensen bevorderen.

Eerder is gewezen op het belang van wetenschappelijk onderzochte (meditatie)methoden met aantoonbare effecten. (Zie diverse bijdragen van Toon van Eijk) Kernpunt is dat verandering in maatschappelijk gedrag dient samen te gaan met bewustzijnsontwikkeling, wil deze verder gaan dan oppervlakkige veranderingen en worden gedragen door bewust kiezende mensen die ontwikkelingsgerichte mens- en milieuvriendelijke waarden nastreven.