Deel 2: Na de Koude oorlog

Civis Mundi Digitaal #144


 

Bush sr., China en de Golfoorlog

De Koude Oorlog eindigde tijdens het presidentschap van George Bush sr. met de val van de Sovjet-Unie in een tijd van grote mondiale veranderingen. Bush was als voormalig vicepresident, CIA directeur en gezant in China goed op de hoogte van de buitenlandse politiek. Hij wist het NSC op effectieve wijze te organiseren onder leiding van oudgediende Brent Snowcroft, die onder Ford reeds directeur was. Vriend en vertrouweling James Baker werd minister van BZ. Dick Cheney werd minister van defensie, die stafchef was onder Ford. De militaire stafchef werd Colin Powell. Het was een relatief harmonisch team zonder eerdere rivaliteit en animositeit tussen BZ, defensie en de NSC. Bush wilde samenwerking.

Onderhandelingen inzake wapenbeheersing met Gorbachev maakten grote vorderingen. Het was de tijd van glasnost en perestroika, opening en ontdooiing. De Sovjet-Unie verkeerde in een interne crisis. In Polen nam het proletariaat het heft in handen onder leiding van de vakbond Solidariteit. Tsjechoslowakije volgde. De Berlijnse Muur werd afgebroken. Het IJzeren Gordijn ging open. Veranderingen waren nauwelijks bij te houden. De vereniging van Duitsland was op handen. Bush zag in een verenigd Duitsland geen bezwaar, zoals sommige Europese leiders.

Na de coup tegen Gorbatchov won Jeltsjin de verkiezingen en nam leiding over. Er waren zorgen over wat er gebeurde met het nuclaire arsenaal van de Sovjet-Unie toen de Unie uiteenviel. Dit moedigde verdere onderhandelingen wat betreft wapenbeperking aan.

In China waren er demonstraties die op het Tiananmenplein bloedig werden neergeslagen. Bush uitte daarover zijn zorgen, maar wilde de relatie met China instandhouden, ondanks de veroordeling van het bloedbad in de media en door het Congres. Het kwam hem bij de presidentsverkiezingen op kritiek te staan van Clinton, die de verkiezingen won, nadat Bush een jaar voor de verkiezingen na de Golfoorlog op het toppunt van zijn populariteit stond.

Het zoeken naar balans in de Midden-Oosten politiek was Rothkopf vol “tragische ironie”. De Afghaanse mujahideen-strijders  werden onder Carter en Reagan gesteund tegen Rusland. Dat steunde ook de Taliban, die later werden bestreden door de VS. Saddam Hoessein werd gesteund in de oorlog tegen Iran en bleek later een vijand, die in eigen land gifgas inzette tegen de Koerden. De VS ging er niet tegenin. “Amerikaanse bedrijven waren ervan overtuigd dat Irak een bron van kansen was in plaats van vijandschap”. (p293)  Ook het Iraanse regime werd gesteund met wapens. Dat kwam de VS duur te staan in het Iran-Contra schandaal. 

Saddam ging te ver toen Irak Koeweit binnenviel en Saoedi Arabië naderde en  daarmee de oliebelangen van de VS. Hoewel het nationale belang en de integriteit van een land als Koeweit werd benadrukt, ging het vooral om de olie. De oorlog was een succes en het Iraakse leger werd teruggedreven. Maar Saddam bleef in het zadel en de VS bleef met hem opgezadeld.

 

 

Clinton en de nieuwe wereldorde

Bill Clinton was de tweede president na de Koude Oorlog. Hij was een generatie jonger dan Bush sr. Als lid van de naoorlogse generatie met een focus op economie in plaats van buitenlandse politiek wist hij meer kiezers aan te spreken dan Bush. Hij behoorde tot de generatie die tegen de oorlog in Vietnam was. Zijn vice-president Al Gore was betrokken bij de ontwikkeling van het Internet en later bij de milieubescherming. Naast Gore was ook de First Lady Hillary Clinton zeer invloedrijk. Na de Koude Oorlog verschoof het accent van politiek naar economie en economische rivaliteit, met China als opkomde supermacht

Over de nieuwe wereldorde verschenen bestsellers als The End of History and the Last Man van Francis Fukuyama en The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order van Samuel Huntington. Beiden waren werkzaam geweest op het gebied van de buitenlandse politiek en waren evenals Kissinger en Brzezinsky hoogleraar aan Harvard Universiteit. Fukuyama beschrijft de overwinning van het liberalisme, dat leidt tot een vervlakt consumentisme van de laatste (massa)mens, die Nietzsche beschrijft aan het eind van de Vorrede van Also Sprach Zarathustra. Huntington beschrijft een multipolaire wereld met diverse concurrerende beschavingen, zoals Rusland, China, India en de islamitische wereld.

Een vernieuwing van Clinton was de oprichting van het National Economic Council NEC, de economische pendant van de National Security Council NSC, die de prioriteit van de economie aangaf. Bankier Robert Rubin  werd de eerste directeur. Warren Christopher werd minister van BZ, Les Aspin minister van defensie. Anthony Lake, voormalig medewerker van Kissinger, werd directeur van de NSC met Sandy Berger als tweede man. James Woolsey werd directeur van de CIA en Madeleine Albright, voormalig medewerker van Brzezinsky werd ambassadeur bij VN. Samen vormden zij Clintons national security team en inner circle.

Clinton had een informele stijl. Tekenend is dat alle stoelen bezet waren en er geen stoel meer voor hem wa, toen hij als laatste bij een bijeenkomst binnenkwam. Hij had geen ervaring op het gebied van buitenlandse politiek. Zijn focus was de economie en buitenlandse handel, zoals de North American Free Trade Agreement (NAFTA) met Mexico. Prioriteit kreeg de relatie met Rusland, waarvoor hij een speciale functionaris benoemde, Strobe Talbott. Hij besefte het belang van stabilisering van de Russische economie, investeerde er zelfs in, en zocht samenwerking in plaats van confrontatie. Dat gold ook wat betreft India en China. Bij China was het zoeken naar een balans tussen aandacht voor mensenrechten en economische belangen. De koppeling was vaak ongemakkelijk en stond handelsbelangen in de weg. De relatie met Taiwan was een ander struikelblok. Behalve met mensenrechten ging China ook anders om met rechten wat betreft intellectueel eigendom (copyright), alsof er in China geen restricties gelden voor het dupliceren van westerse verworvenheden.

Wat betreft de relatie met Israël en de Palestijnen behoorde Oslo Akkoorden mede dankzij bemiddeling van de Noorse regering tot de wapenfeiten van de regering Clinton. Ook bij conflicten elders in de wereld was bemiddeling van de VS vereist om geweld en genocide binnen de perken te houden. Dat Clinton dit verzuimde bij de genocide in Rwanda, die acht miljoen mensen het leven kostte, noemde hij “een van de belangrijkste kwesties tijdens zijn presidentschap waarvan hij spijt had”. (p337)

Een ander wapenfeit is het vestigen van vrede en het beëindigen van genocide in het voormalige Joegoslavië. Daarbij schrok de Clintonregering niet terug  voor gewapende confrontatie met de Servische president Milosovic, die een compromis weigerde en doorging met etnische zuiveringen. Oorlogsmisdadigers als Karadzic en Mladic werden gearresteerd en berecht. Clintons presidentschap werd echter overschaduwd door de affaire met stagiaire Monica Lewinski, die hem zijn goodwill kostte en bijna leidde tot vroegtijdig aftreden. 

Een andere kopzorg was het opkomder terrorisme van terroristische organisaties als Al Qaia onder leiding van Bin Laden. De rol van Al Qaida bij terroristische acties, zoals het bombarderen van het schip de USS Cole, was echter niet altijd duidelijk. Hetgeen leidde tot de profetische verzuchting van een medewerker: “Moet Al Qaida het Pentagon aanvallen om de te krijgen aandacht [van de NSC]?” (p385) Ook wat betreft de ramp op 11 september, die volledig aan Al Qaida wordt toegeschreven, is de toedracht niet glashelder. Opmerkelijk is dat op 26 februari 1993 de Twin Towers al werden belaagd door een aanslag.

 

 

Bush jr., Dick Cheney en Donald Rumsfeld

De aanslag op de Twin Towers op 11 september markeert het presidentschap van Bush jr. Vicepresident Dick Cheney had “een ongekende invloed op de president... die bij gelegenheid de rol die nationale veiligheidsadviseur was toebedacht op zich nam... Het nationale veiligheidsbeleid tijdens de eerste termijn van de regering van George W. Bush werd gevormd door vier intense en belangrijke persoonlijke en professionele relaties”.  Behalve met de vicepresident, met de nationale veiligheidsadviseur, de minister van defensie Donald Rumsfeld en de minister van buitenlandse zaken Generaal Colin Powell. “Deze vier speelden een buitenproportionele rol in de groepsdynamiek die de Amerikaanse beleidsvorming zou bepalen in de eerste vier jaar van de 21e eeuw.” (p392)

Nationale veiligheidsadviseur was Condoleezza Rice, die het als haar eerste taak zag Bush te adviseren en te ondersteunen en als tweede taak de NSC te leiden. Ze had onder Bush sr. gewerkt en had een hechte en loyale band met Bush jr. Beiden waren “herboren” christenen. Dat gaf ze een anker, een aantal richtlijnen wat betreft de keuze tussen goed en kwaad, die van invloed waren op het buitenlands beleid. “Beiden hadden een diep-gevestigde notie van wat goed is... De overtuiging van wat zij menen dat de wil van God is, neigde het beleid te domineren... Een moreel oordeel diende besluitvorming te domineren.” Vrijheid werd gezien als “Gods gift” aan de wereld door Amerikaanse bemiddeling, “het werk van Amerika in de wereld als Gods werk”. (p397)

Het intellectuele klimaat van de regering Bush jr. wordt getypeerd als neoconservatief.  Het nam afstand van het morele relativisme van het liberalisme en neigde naar een zeker “moreel absolutisme”, dat al tijdens de oorlog in Vietnam de kop opstak. Ook het “Rijk van het Kwaad” bij Reagan en de As van het Kwaad” bij Bush sr. geven uiting aan een absolutistisch neoconservatisme. Een op geloof gebaseerde benadering ziet Amerika als “instrument van Gods wil ter bevordering van Zijn gaven van vrijheid en democratie”. (p399,401,402)

De National Economic Council (NEC) van Clinton werd gecontinueerd, maar in een andere geest dan bij de meer pragmatische Clinton, voor wie de regering Bush weinig achting had. De bestrijding van terrorisme onder Clinton werd pas na 9/11 grootscheeps voortgezet na het falen van het nationale veiligheidsbeleid en de inlichtingendiensten om de ramp te voorkomen “De NSC was disfunctioneel... De CIA had geen stem in het beleid.” (p408)

De vice-president was zeer invloedrijk en had een omvangrijke eigen staf als een soort “mini-NSC”. “Geen enkele Amerikaanse vice-president benaderde ooit de macht van Cheney.” Newsweek (november 2003) had het over een “parallelle regering die het werkelijke centrum van de macht werd”. (p420,422) Behalve met de president onderhield Cheney nauw contact met zijn vroegere mentor, de eigenzinnige minister van defensie Rumsfeld, die meer invloed had dan de populaire minister van BZ Colin Powell. Na 9/11 nam de invloed van Cheney en Rumsfeld nog meer toe en was er een ”militarisering van de buitenlandse politiek”. (p410) Powell werd in de tweede termijn van Bush vervangen door Rice en Rumsfeld door voormalig CIA directeur Robert Gates. Powell zag Cheney als de belangrijkste beleidsmaker. Rumsfeld wordt getypeerd als havik en ‘hardliner’, “niet van deze eeuw... Hij dacht dat hij de wereld begreep [maar] de wereld was niet meer zoals hij twintig jaar geleden was.” Hij was toen minister van defensie onder de president Ford. (p419)

 

https://www.blckbx.tv/buitenland/docu-over-9-11-nine-eleven-langs-de-lat-van-het-kritisch-denken

 

Nine eleven, inval in Irak en en ‘war on terror’

Na 9/11 nam de invloed van Cheney en Rumsfeld toe. Beiden speelden een centrale rol bij de invasie in Irak wegens veronderstelde banden van Irak met Al Qaida. “In tegenspraak met de visie van de CIA dat er geen bewezen banden waren tussen Irak en Al Qaida.” Ook de NSC vond geen evidentie. (p425,432) Ook de veronderstelde atoomwapens van Irak bleken onjuist te zijn. Afghanistan, waar Bin Laden en Al Qaida verbleven, kreeg voor 9/11 weinig aandacht. “De nationale veiligheidsadvieur vertoonde geen gevoel van urgentie wat betreft antiterrorisme beleid”, volgens terrorisme bestrijder Richard Clarke. Hij waarschuwde voor de dreiging van Al Qaida en “de noodzaak op te treden voor er ‘honderden doden waren in de straten van Amerika’”. Er was voor 9 september “een gebrek aan voorbereiding om een dreiging van terrorisme vast te stellen of te verminderen”.  De FBI en de CIA werkten langs elkaar heen. (p430,436) Bij de aanval op 9/11 werd Clarke  door Rice aangesteld als crisismanager, terwijl de NSC evenzeer versteld stond als de rest van de regering. 

De inval in Irak die vooral gericht was op de Iraakse olievelden kreeg prioriteit boven Al Qaida in Afghanistan. Er werd een NSC groep gevormd voor “de publieke educatie” wat betreft de dreiging van Saddam Hoessein en een “’strategic communication’ task force”.  Afwijkende en weinig overtuigende interpretaties wat betreft Iraakse (kern)wapens (van o.m. de CIA) vroegen om “synchronisatie” (p433). Het komt er op neer dat het volk werd misleid en bang gemaakt voor kernwapens die er niet bleken te zijn. “Zo’n dreiging bleek niet te bestaan... werd verkeerd waargenomen of gemaakt om onze acties te rechtvaardigen... De verwijdering van Saddam Hoessein werd lang voor... de beschouwing van de risico’s van terrorisme besproken... Bush’ team koos ervoor te zien wat ze wilden zien wat betreft de evidentie van een dreiging en zij manipuleerden de publieke perceptie van die dreiging om hun acties te rechtvaardigen.” (p464) Rothkopf gaat niet in op de banden van Cheney en Rumsfeld met de wapenindustrie. Evenmin op de toedracht van de ramp op 9/11 die volgens vele omringd is met twijfels en onduidelijkheden.

“De naoorlogse planning in Irak... werd grotendeels beheerst door Donald Rumsfeld en het Pentagon [...dat} een centrale rol bleef spelen in de ‘stabilisering’ van Irak.” (p434)  An het Congres werd 87 miljard dollar voorgesteld voor wederopbouw en militaire steun. Rothkopf gaat voorbij aan de vraag waar dit geld terecht kwam. “De invasie in Irak... had een omvangrijke reeks onbedoelde consequenties... Het gemak waarmee we Irak binnenvielen creëerde wellicht meer problemen dan het oploste.” Het opbouwen van Irak ging minder vlot dan de invasie.

Na 11 september vond Bush “zijn missie in het optreden bij de oorlog tegen terrorisme”. Rice werd minister van BZ en wilde “de trans-Atlantische allianties... herstellen die waren beschadigd vanwege... onze invasie in Irak.” De diplomatie werd hersteld na de militarisering van de buitenlandse politiek. De invloed van het ministerie van defensie verminderde vanwege “misstappen... en misleidende analyses die de invasie rechtvaardigden”. (p438-440) Rumsfeld werd vervangen. Iran bleek een grotere bedreiging dan Irak, met name wat betreft kernwapens. Ook andere wereldproblemen kregen meer aandacht. 

“Het equivalent van twaalf World Trade Centers vol met kinderen sterft elke dag vanwege gebrek aan schoon water, voedsel en gemakkelijk beschikbare medicijnen... Het verval van de beschaving in het Midden Oosten is een bedreiging voor ons; de terroristen die voortkomen uit dit verval zijn slechts een symptoom van een groter probleem... We moeten de krachten uitschakelen die ieder jaar nieuwe legers terroristen creëren”. (p446) Wat de VS in feite doet lijkt echter meer in de buurt te komen van het stimuleren van het verval en het terrorisme dat daarmee gepaard gaat, dan het voorkomen ervan. De opkomst van IS hangt ongetwijfeld samen met het destabiliseren van de regio door de Amerikaanse troepen in Irak, waar Rothkopf verder niet op ingaat.

 

Amerikaanse waarden die onder druk staan

 

Slot: uitdagingen in een tijd van transitie

Er zijn historische trends en krachten die groter zijn dan de wil van zelfs de grootste natie... die worden gedreven door de collectieve menselijke aard van de wereldgemeenschap... naar verbetering, gelijkheid, waardigheid, betere levens,  overleven en risico’s elimineren... Hoe zullen de grotere historische krachten die ons aanzetten tot grotere integratie en een hogere mate van globalisering, de wereld beïnvloeden?...  Het doet er niet toe wat voor systeem je hebt, zonder een nieuw begrip van de wereld, nieuwe filosofieën, nieuwe houdingen en denken bij de top en de vereiste bureaucratische veranderingen zal het falen... Ook moeten we leren om vriendschappen beter te leiden met degenen die onze rivalen zijn... in een wereld waarin  vrienden en rivalen vaak dezelfden zijn... Dit vereist dat we onze bondgenoten en tegenstanders niet in absolute termen definiëren, de wereld kan niet worden verdeeld in helemaal goeden en helemaal slechten.” (p450-455) 

Rothkopf wijst op de rol van het electoraat. “Het is moeilijk deze kwesties te communiceren met niet betrokken kiezers door een aantal media filters die simplisme en maximum drama zoeken.” Hoewel de meerderheid van de kiezers een middenpositie inneemt, vindt er een sterke polarisatie plaats in het bipolaire Amerikaanse systeem, die consensus van beide partijen bemoeilijkt. “De impuls van Amerikaanse kiezers is gericht op snelle, dramatische, emotioneel bevredigende  oplossingen voor dagelijkse kwesties. Maar de meeste kwesties hebben langere tijd nodig en meer omvattende en kostbare betrokkenheid.” (p459) Bovendien is een wereldomvattend perspectief nodig om internationale problemen op te lossen, zoals terrorisme, milieu- en klimaatproblemen, mondiale ongelijkheid, epidemieën, proliferatie van kernwapens, enz.

“In 1946... maakten we de verbazingwekkende keuze om de internationale gemeenschap te helpen de wet in acht te nemen. Standaards van rechtvaardigheid vereisen onderwerping van onszelf aan de gemeenschap waarin wij een machtsvoordeel hebben... Als we besluiten dat een land een gevaar vormt, dan kunnen wij de leiding daarvan verwijderen door militaire actie. We kunnen ervoor kiezen een verandering te bevorderen in zijn regeringssysteem en wetten... We kunnen onze veto-macht gebruiken in internationale financiële instellingen om te bepalen welke projecten gefinancierd worden en welke niet. We kunnen onze dominante positie in kapitaalmarkten gebruiken om regels te stellen om  kapitaal te investeren in de richting van bepaalde kansen. We kunnen... onze ideeën en culturele concepten in andere samenlevingen projecteren” en zo verzet oproepen tegen “cultureel imperialisme”. (p462,466)

“De NSC, het mechanisme waardoor besluiten genomen werden, faalde op vele niveaus – falen van inlichtingen, analyse en de morele verantwoordelijkheden van leiderschap.... We hebben een organisatieprincipe van internationaal beleid van de VS aanvaard dat is gebaseerd op een enorme beoordelingsfouten. Terrorisme is een bedreiging... Er zijn grotere bedreigingen... Terroristen zijn een symptoom van het falen van samenlevingen vanwaar zij afkomstig zijn, die hen geen gelegenheid en geen leven bieden dat zij daarin zoeken... Om terroristen te elimineren, is het nodig een beter alternatief te bieden. Democratie en hervorming, zijn inderdaad onderdelen van dat alternatief... Het bevorderen van dergelijke doelen door de principes teniet te doen waarop deze doelen berusten is een fatale fout.” Een fout die de VS hebben begaan, door bijv. democratisch gekozen leiders, zoals Mossadeq in Iran, Loemoemba in Congo, Allende in Chili uit te weg te laten ruimen of naar believen veranderingen van regiem te bewerkstelligen conform Amerikaanse politieke en economische belangen. (Zie de bespreking van Patronen van bedrog in het vorige nummer)

“Kortom, door een serie van foute beoordelingen of verkeerde uitvoering van onze plannen, hebben we het morele gezag van het Amerikaanse wereldleiderschap ondergraven. Waarbij positieve vooruitgang naar democratie in Irak, Afghanistan en elders, lange tijd kan duren voordat de aangedane schade is hersteld... Verreweg onze grootste kwetsbaarheid hangt samen met de legitimiteit van ons leiderschap... Het is mogelijk dat er een ander systeem van waarden dan de Amerikaanse waarden komt, dat voor de meerderheid van de wereld meer rechtvaardigheid, meer gelijkheid, meer veiligheid belooft.” Misschien staat er ergens weer een “volgende Marx” op. “Ons systeem heeft fundamentele problemen van ongelijkheid verergerd in plaats van opgelost, kan deze persoon naar voren brengen.” (p468)

De wereld is een puzzel en “vereist, een voortdurend overdenken van onze rol erin.” (p468) Maar de wereld lijkt ook beter af vandaag de dag dan eerder in de geschiedenis in de meeste delen van de wereld. Ondanks de rampen die ons bedreigen en de litanie van gemaakte fouten, die zijn gemaakt door het machtigste commissie sinds de vorming ervan, zijn we er beter aan toe... We zijn af en toe misleid, ongevoelig en arrogant geweest en we hebben grote hoeveelheden bloed aan onze handen. Toch hebben er, zoals we hebben gezien, weinig of geen slechte mannen en vrouwen gezeten in de commissie [de NSC] die een buitenproportionele rol had om de loop van de gebeurtenissen in de wereld te beïnvloeden, deze ’commissie belast met het runnen van de wereld’.  De meeste leden probeerden het beste te doen wat ze konden.... De meesten waardeerden Amerikaanse idealen. Toch heeft de overgrote meerderheid fouten gemaakt, soms flagrante fouten... In feite is fouten maken een van de constanten in de geschiedenis van de NSC... Met oog op de fouten moeten we zeker toegeven dat we beter hadden gekund... George Washington koos ervoor zichzelf te onderwerpen  aan de wet... vanuit de behoefte wetten boven mensen te plaatsen.”

”We moeten constant vragen stellen en evalueren... We hebben ‘checks and balances’ nodig... De uiteindelijke check is een ontwikkeld Amerikaans publiek... met meer begrip en acceptatie van zijn rol als invloedrijke burger van een internationale gemeenschap... Zelfs de president en ‘de commissie’ rapporteren aan ons. Uiteindelijk zijn wij verantwoordelijk voor de wereld en de geschiedenis van nun daden,” zo besluit Rothkopf zijn boek over de geschiedenis van de National Security Council in de context van het beleid van de presidenten die erdoor werden geadviseerd.

 

https://childrightsenvironment.org/

Is een leefbare wereld voor onze kinderen dichterbij gekomen?

 

Commentaar en conclusie

Het boek eindigt aan het begin van de tweede termijn van Bush jr. Latere boeken van Rothkopf zijn meer up to date, zoals National Insecurity: American Leadership in an Age of Fear (2016) enAmerican Resistance: The Inside Story of How the Deep State Saved the Nation (2022 over de regering Trump).

Behalve deze tijdsbeperking gaat het boek voorbij aan enkele reeds genoemde ingrijpende gebeurtenissen zoals de ‘regime change’ in Iran toen de democratisch gekozen premier Mossadeq 1n 1953 werd afgezet en vervangen door de sjah, die later door Khomeini werd verdreven. Deze coups werpen nog steeds hun schaduwen vooruit. Het lijkt erop dat niet zozeer Amerikaanse waarden zoals vrije verkiezingen en democratie de doorslag geven, maar Amerikaanse economische en politieke belangen. Als deze beter werden gediend door een autoritair regime dan een sociaaldemocratie, dan kreeg dat de voorkeur. Vandaar de moorden op Loemoemba in Congo en op Allende in Chili en vele nadere coups en ‘regime changes’, waarvan het boek van Middelkoop en Dollee een overzicht geeft. 

Aan het slot uit Rothkopf een soort van algemene ‘schuldbekentenis’ wat betreft het falen van de NSC, die net als de CIA vaak heeft gefaald, zoals Tim Weiner beschrijft in eerdergenoemd boek over de geschiedenis van de CIA. Rothkopfs boek is zeer gedetailleerd wat betreft interacties van en interviews met functionarissen, maar weinig gedetailleerd over ‘regime changes’ e.d. waarbij de NSC betrokken moet zijn geweest. In dit opzicht geeft het boek van Middelkoop en Dollee een aanvulling. Het boek wekt soms de indruk dat de NSC en andere regeringsinstanties in de VS bevolkt zijn met goedwillende pragmatische idealisten, die democratie en vrijheid in de wereld willen bevorderen, terwijl ze keihard bezig zijn met het doordrukken van Amerikaanse internationale belangen, waaraan de rest van de wereld ondergeschikt dient te zijn.

Het ziet er echter naar uit dat het Amerikaanse leiderschap van de naoorlogse wereld vaak vooral gericht was op eigen belangen in contrast met het dictum van Truman: “de verantwoordelijkheid van grote staten is om de wereld te dienen en niet te overheersen” (p22) Voor een dergelijk beleid was de NSC bedoeld. Het begon veelbelovend met de Marshallhulp, maar vond in het boek van Rothkopf een voorlopig eind in de invasie in Irak onder valse voorwendsels. 

Angst voor communisme en terrorisme lijkt diep geworteld, waardoor het in de VS vaak moeilijk lijkt om reële van denkbeeldige gevaren te onderscheiden. Het schrikbeeld van wereldoverheersing door het communisme, waartoe deze expansionistische ideologie aanleiding heeft gegeven, lijkt mede een projectie van de eigen neiging tot wereldoverheersing. ‘Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten’. De VS hebben zelf een ideologie van vrijhandel en (neo)liberalisme die de wereld min of meer wordt opgelegd als een soort van economische heilsleer, die echter vooral westerse belangen ten goede komt, de wereldwijde ongelijkheid in stand houdt en vernietigend is voor het milieu. De ongelijkheid en uitbuiting maakte landen vatbaar voor een communistische heilsleer, terwijl het opheffen van ongelijkheid en het bevorderen van plaatselijke welvaart, vrijheid en democratie dreigingen in instabiele landen juist vermindert, zoals Marshall en Truman wat betreft het naoorlogse Europa inzagen.

Rothkopf geeft uiting aan het hypothetische inzicht dat “ons systeem de fundamentele problemen van ongelijkheid in de wereld veeleer heeft verergerd dan heeft opgelost”. (p467). En dat “terroristen een symptoom zijn van het falen van samenlevingen om hen kansen te bieden”. (p465). Dit is ook van toepassing op de terroristen van Hamas, waarvoor in de uitzichtloze Gazastrook een voedingsbodem vormt, zoals Irak na de invasie van de VS een voedingsbodem vormde voor terroristen van IS. De VS doen weing aan de preventieve opbouw van een menswaardige samenleving in de kweekvijvers van terrorisme, maar helpen veeleer om chaos te creëren. De uitschakeling van Mossadeq in Iran en van Saddam Hoessein in Irak lijken onderdrukking en ellende te hebben bevorderd.

Het boek van Rothkopf begint met het ontstellende gebrek aan kennis van de gemiddelde Amerikaan van het buitenland en “de schadelijke epidemie van burgerlijke onwetendheid”, die lijkt door te werken bij de CIA en de NSC. Want “fouten behoren tot de weinige constanten in de geschiedenis van de NSC”. (p469) Het is verbazingwekkend hoe zoveel getalenteerde mensen die aan topuniversiteiten hebben gestudeerd zoveel elementaire menselijke fouten maken en gebrek aan empathie en inlevingsvermogen tonen met andere volken en culturen. Dit wijst ook op een manco in het huidige onderwijs, waarin weinig aandacht is voor het ontwikkelen van empathische vermogens en de kenniseconomie prioriteit krijgt om te kunnen concurreren in de ratrace naar wereldbeheersing, want kennis is macht.

Wat betreft Amerikaanse waarden van vrijheid en democratie is de NSC een autoritair geleid en ondemocratische institutie, waarbij buiten toezicht van het Congres de wereldpolitiek in vergaande mate wordt bepaald door enkele tientallen functionarissen en een kleine kerngroep, de ‘inner circle’ onder leiding van de president. Hoe kan zo’n groep vrijheid en democratie in de wereld bevorderen als er nauwelijks democratisch toezicht is? Waarbij niet gezegd is dat een democratisch bepaalde buitenlandse politiek dat wel zou doen, gezien het epidemische gebrek aan kennis onder de bevolking en de vaak emotionele en irrationele drijfveren. Reden om de conclusie in de slotzin te onderstrepen: “De uiteindelijke check is een ontwikkeld publiek... Uiteindelijk zijn wij verantwoordelijk.”

Hoe het publiek te ontwikkelen is een andere kwestie, die centraal staat bij het boek van Ransijn en Schulte, Bewustzijn als bewapening, dat nog volop actueeel is, evenals het boek van Toon van Eijk, Klimaatcrisis, gedragsverandering en bewustzijnsontwikkeling en Thomas Metzinger, Bewustzijnscultuur, spiritualiteit, intellectuele integriteit en de planetaire crisis, resp. besproken in CM 115,116 en vorig nummer 143. Het inzicht is beschikbaar, maar wordt mondjesmaat toegepast.

 

Overzicht van artikelen over machtselites

Na 9/11 was de coronacrisis in 2020 een volgende massaal gevoelde wereldwijde dreiging, nadat de bankencrisis in 2008 aan het collectieve bewustzijn is voorbijgegaan. Dat was meer een probleem van de financiële elite dat voorlopig werd opgelost door omvallende banken te redden met belastinggeld en de risico’s te verhalen op regeringen en belastingbetalers. Beide crises vestigen de aandacht op machten waaraan burgers en regeringen zijn overgeleverd: de macht van de natuur in de vorm van een epidemisch virus, de ondoorzichtige macht van financiële elites en de macht van weinig transparante NGO’s, niet-gouvernementele organisaties, als de WHO. Deze machten ontbreken nog in de besproken boeken.

Tijdens de coronacrisis bleek hoe weinig burgers te zeggen hebben. Velen voelden zich overgelevend aan besluiten en richtlijnen van regeringen en ngo’s. Parlementen lieten zich passeren. Media volgden het overheidsbeleid en klopten collectieve angsten op. Aanvankelijk werd de dodelijkheid van het coronavirus met minstens een decimale factor overschat, hetgeen drastische maatregelen legitimeerde, waarvan de propotionaliteit door critici in twijfel werden getrokken, die nauwelijks een podium kregen. Zij vroegen zich af of de middelen niet erger waren dan de kwaal en lijken wat betreft de schoolsluiting, strenge lockdowns met bedrijfssluitingen en afscherming van familie bij stervende bejaarden het gelijk aan hun kant te hebben gekregen. De buitenproportionele en misleidende dodelijkheid van het virus, die iets hoger lag dan bij een ernstige griep, ongeveer of minder dan het dubbele, werd in de media aanvankelijk niet gecorrigeerd maar met schrikbeelden uit Bergamo onderstreept.

Machtselites, burgerrechten en -vrijheden en complotdenken kwamen tijdens de coronacrisis bij sommigen meer in de belangstelling te staan. Machtsstructuren en elites zijn een belangrijk thema in de sociale wetenschappen, waarover onderbouwde kennis beschikbaar is, die complottheorieën kan ontzenuwen. Dat is gedaan in diverse nummers.

Het onderzoek naar machtselites begon met de theorie van de circullerende elites van socioloog en econoom Vilfrede Pareto in CM 101 aangevuld met de theorie van The Ruling Class van Gaetano Mosca en ‘de ijzeren wet van de oligarchie’ van Robert Michels, die zegt dat ook in een democraisch bestel van politieke partijen een partijoligarchie komt bovendrijven. (Zur Soziologie des Parteiwesens in der moderne Demokratie: Untersuchungen über die oligarchischen Tendenzen des Gruppenlebens). De relevantie van deze ‘wet’ kwam naar voren in de hierboven en in vorig nummer besproken boeken.

The Theory of the Leisure Class van Thorstein Veblen laat zien hoe de levensstijl van opzichtige consumptie van de hogere klassen model staat voor het consumentisme van de middenklassen, dat ook doordrong tot de lagere klassen. De ‘leisure class’ blijkt echter geen ‘nietsdoende klasse’ te zijn, maar is actief bezig zijn macht uit te breiden, zoals blijkt uit The Power Elite van Charles Wright Mills. Daarin onderscheidt hij economische, politieke en militaire elites die in elkaar  grijpen als ‘interlocking’ elites. Deze zijn functioneel met elkaar verweven via formele en informele contacten in clubs, elitescholen en topuniversiteiten, bedrijven, commissariaten en andere bestuursfuncties en politieke connecties, zoals ook beschreven door Domhoff in vorig nummer en door Rothkopf in dit nummer. De militaire elite blijkt ondergeschikt aan de politieke elite. Een militaire coup of generaalsbewind lijkt in de VS ondenkbaar. hoewel voormalig generaal president Eisenhower waarschuwde voor het ‘militair industriële complex’ hebben we wellicht meer te duchten van de weinig transparante financiële elites. Maar ook deze laatsten vormen geen complotachtig netwerk volgens Rothkopf in Superclass. The Global Power Elite and the World They Are Making, besproken in CM 126.

Op de grote invloed van de farmaceutische industrie en Big Tech is ingegaan bij de bespreking van Trudy Dehue, Betere mensen: Gezondheid als keuze en koopwaar in CM 29 en 30; Peter Götzsche, Dodelijke medicijnen en georganiseerde misdaad. Achter de schermen van de farmaceutische Industrie in CM 35; C.F. van der Horst, Dodelijke leugens: Artsen en poatiënten misleidin  CM 77 en 79, Maarten Rutgers, Gezondheid als handelswaar: Worden we daar beter van? en Gezondheidszorg Markt Samenleving in CM 94 en 131; Rana Foroohar, Big Tech: Hoe we onze privacy, vrije markt en democratie in de uitverkoop doen in  CM 124; Soshana Zubov, The Age of Surveillance Capitalism in CM 127. De invloed van Big Oil, met name Shell, komt nog aan de orde in een volgend nummer aan de hand van het boek van Marcel Metze, Hoog spel: De politieke buiografie van Shell.

Dat er machtselites bestaan, staat als een paal boven water. Duidelijkheid omtrent de Deep State is bij het doorlichten van de Amerikaanse politiek tot dusver niet gevonden. Het begrip lijkt beter te passen in complottheorieën dan in sociaalwetenschappelijk onderzoek. De CIA noch de NSC komen ervoor in aanmerking, omdat beide instanties onder presidentieel gezag staan, ook al hebben ze veel invloed, die zich aan democratisch toezicht onttrekt. De invloed van machtselites is in bovengenoemde artikelen op onderbouwde wijze in kaart gebracht, zij het niet volledig.

De aanwezigheid van invloedrijke machten buiten ons vraagt versterking van onze innerlijke kracht en inzicht, een sterker en helderder, meer verlicht bewustzijn, dat onderscheid kan maken tussen levensbevorderende en beschadigende tendensen. Dat vraagt inzicht en intuïtie en de kracht om het het goede te bevorderen. Reflectie, meditatie en de ervaringen van transcendentie of zuiver bewustzijn zijn wegen om tot onszelf te komen in een ruimer bewustzijn.