Deel 2: Grenzen aan de groei al eerder bereikt en overschreden

Civis Mundi Digitaal #144

Onze beschaving is niet de eerste technologie die het af laat weten of tenminste de neiging vertoont het af te laten weten. Onze beschaving is ook niet de eerste die de grenzen van de groei bereikt en overschreden heeft, om daarna weer nieuwe grenzen van groei te bereiken en te overschrijden.

Een terugblik in de geschiedenis laat ons dat goed zien. Laten wij bijvoorbeeld eens kijken naar de Egyptische, Perzische, Helleense en Romeinse rijken, die door veroveringen en groei van bezitsverschil, mogelijk bij een product-economie, als slavenmaatschappijen aangeduid kunnen worden. Terwijl de slaven het land bebouwden, de galeien roeiden, de wegen plaveiden en de tempels bouwden – kortom: het zweetwerk verrichtten – konden de vrije burgers zich bezighouden met handelen, besturen, de slaven eronder houden, filosoferen, lekker eten en oorlog voeren om weer andere stammen onder slavernij te brengen.

Overigens werd de gemiddelde slaaf, zeker in het Romeinse rijk, in het algemeen niet zo slecht behandeld. In veel opzichten was zijn positie te vergelijken met die van de (buitenlandse) werknemer van nu. De rijke grootgrondbezitters waren de eigenaars van de slaven die met hun spierkracht de productje voor hun rekening namen. Dit was privébezit van productiemiddelen en dat betekende dat de opbrengst ook privé was. Van de winst op die opbrengst kochten de eigenaars weer nieuwe productiemiddelen: grond, slaven, dieren en schepen.

Minder kapitaalkrachtige eigenaars die in de schulden raakten, konden als slaaf worden verkocht als ze niet op tijd betaalden. Zo kwam de productie van steeds meer mensen in handen van een kleine groep, die uiteraard haar eigen belang nastreefde. Dat betekende dat de kloof met het belang van de bevolking als geheel steeds groter werd. Ook de technische ontwikkeling en het energieverbruik gingen daardoor in een bepaalde richting. In zo’n maatschappij, waar de macht in handen is van een kleine groep, is iedereen om den brode afhankelijk van het economisch bestel van die groep. Daarbinnen heeft vrijwel iedereen zo’n kleine rol, dat nog maar zeer weinigen het geheel kunnen overzien of een idee hebben in welke richting de maatschappij zich beweegt. Vanwege ieders afhankelijkheid van die kleine groep werd het deelbelang ervan soms tegen heug en meug, als algemeen belang aanvaard. Gaat het economisch fout, dan kan zo’n toestand leiden tot revolutie, waarbij een andere groep van de bevolking de macht overneemt of het land tot verval raakt, al of niet gevolgd door verovering van het gebied door een ander rijk.

Het leidde bij de Egyptenaren, Perzen, Grieken en Romeinen uiteindelijk tot verval, onder meer door het ontbreken van de basisenergie: voedsel. Athene kon zich alleen nog maar voeden door export van keramiek, olijfolie en zilver. Rome moest om voldoende graan te krijgen steeds meer oorlogen voeren en gebied veroveren. Het land dat rondom de grote steden lag , was meestal eigendom van grootgrondbezitters, die het profijtelijker vonden om daar geiten te laten grazen en landbouwproducten heel voordelig en onder dwang uit de veroverde gebieden te halen.

De pachters werd het land opgezegd en konden naar de stad trekken om daar als “vrije” burgers het eerste stadsproletariaat te vormen. Zij konden soldaat worden en vaak sneuvelden ze op nieuwe veroveringstochten; zij konden in ruil voor voedsel bij verkiezingen stemmen op hun “weldoeners”; zij werden zoet gehouden in amfitheaters met geweldige spektakelspelen, waarbij onze TV slechts kinderspel is. Het land rondom de grote steden leverde niet meer voldoende voedsel en de aanvoer uit verre gebieden kostte steeds meer geld, inspanning en grondstoffen, kortom meer energie.

De landbouw had ook veel te lijden van ontbossing, omdat de ijzerproductie en het smeden van ijzer, net als het bouwen van schepen, karren, kampen en forten voor de oorlog hout verslonden. Het ging dus goed fout! Te grootschalige ruilhandel om graan te krijgen met verwaarlozing van de eigen akkers; of te intensieve en eenzijdige landbouw, overbeweiding, voedselafval dat niet meer als mest op het land terugkeerde; kwetsbare irrigatiesystemen die bij oorlogen op eenvoudige manier verwoest konden worden; ontbossing en daardoor erosie van vruchtbare grond; te grote onttrekking van water uit kwetsbare gebieden waardoor het grondwaterpeil zakte; hoge oorlogslasten; een volk dat door grote klassenverschillen niet meer betrokken was bij het belang van de maatschappij als geheel; dat zijn zo ongeveer de oorzaken van het verval van de stadstaten uit de oudheid. De verhouding tussen de aantallen bewoners en de hoeveelheid natuurlijke hulpbronnen die hen ter beschikking stonden, was volledig verstoord.

De natuur reageert daarbij dikwijls gevaarlijk geleidelijk: veel, soms nauwelijks merkbare verslechteringen leiden plotseling tot een omvangrijke en duidelijk zichtbare ramp. Als mensen dat totale proces niet doorhebben en als ze de onlosmakelijke samenhang tussen politieke, culturele, sociale, ecologische en economische factoren niet zien, dan gaan ze die verslechteringen met deeloplossingen (die schijnoplossingen zijn) te lijf. De bestaande problemen worden daarmee naar de toekomst verschoven en daardoor ontstaan er weer nieuwe problemen, die beide in aard en omvang vaak nog rampzaliger zijn.

Hier is sprake van de Wet van Vergroting van alle Ellende. Athene bijvoorbeeld, produceerde en ruilde keramiek tegen graan. Ze had daarvoor meer hout voor de ovens nodig waardoor de bossen en daarmee het grondwaterpeil en de landbouw aangetast werden. Als gevolg daarvan moest ze nog meer graan importeren en dus meer keramiek produceren, waardoor.... enzovoort, enzovoort.

De Wet van Vergroting van alle Ellende is vandaag nog even actueel als in de oudheid. Een voorbeeld. Wij verontreinigen het water. Daarom bouwen wij waterzuiveringsinstallaties die veel energie kosten. Voor het giftige slib dat achterblijft, bouwen wij verbrandingsovens die ook veel energie kosten. Het water is “schoon”, het slib is verbrand. En dan constateren we, dat daarmee de lucht verontreinigd is. Dat leidt weer tot...

Er is niets nieuws onder de zon. Zo leert ons de geschiedenis dat het een grote stap is om je eigen bestaansmiddelen te gaan produceren, maar dat het een welhaast onmogelijke opgave is om de natuurlijke voorwaarden daartoe in stand te houden. De les die wij uit de geschiedenis van de staten uit de oudheid kunnen leren en die ook nu nog niets aan waarde heeft ingeboet, is de volgende:

-       Te intensief gebruik van een energiebron (hier: bodem, bos) kan deze zelf vernietigen.

-       Te intensief gebruik van een energiebron (hier: hout) kan een andere even belangrijke energiebron aantasten (hier: de voedselproductie ten gevolge van erosie en de verlaging van het grondwaterpeil).

-       Het uitblijven van reddende maatregelen kan komen door onverstand en onvoldoende kennis. Dikwijls ook is het goede inzicht er wel, maar kan het niet op tegen de belangen van een kleine groep die de economische en dus meestal de politieke macht in handen heeft. Die kleine groep komt met schijnoplossingen: zij wil immers haar macht behouden en uitbreiden en natuurlijk ook aan de “oplossing” verdienen. (hier: meer keramiek produceren, meer oorlogsschepen en kampementen bouwen, zodat er meer bos gekapt moet worden).

-       Het verval van de natuur, van onze levensvoorwaarden gaat sluipenderwijs en daarom hebben we het niet zo gauw of zelfs te laat in de gaten. Dat is zeker als de kleine groep machtigen ons (en wij onszelf) zoet houdt met “brood en spelen” en vertelt dat zij alles onder controle heeft, en dat wij rustig kunnen (blijven) slapen.

-       Centralisatie van macht over energiebronnen schept voorwaarden voor overheersing van velen door zeer weinigen, voor uitbuiting, onrecht, slavernij en despotisme.

In de meeste vroege samenlevingen voor de ontwikkeling van de staat kende de gemiddelde mens een economische en politieke vrijheid, die in onze tijd alleen voor een kleine bevoorrechte groep mensen is weggelegd. Iedereen besloot zelf hoe lang hij op een bepaalde dag zou werken. Ondanks hun ondergeschiktheid aan de man konden ook vrouwen over het algemeen hun eigen dagindeling maken en hun tempo bepalen. Men deed wat er gedaan moest worden, maar waar en wanneer dat gedaan werd, besliste iedereen zelf. Niemand bepaalde voor een ander hoeveel konijnen of herten gevangen of hoeveel knollen er uitgegraven moesten worden. Bovendien waren alle materialen voor iedereen in gelijke mate voorhanden. Grond, water, planten en wild waren gemeenschappelijk eigendom.

Toen er staten ontstonden tijdens de overschakeling van verzamel- en jacht-economie naar product-economie, gebaseerd op intensivering van de landbouw, verslechterde de toestand. Het merendeel van alle mensen die de afgelopen vijf-of zesduizend jaar op onze aarde hebben geleefd, was landarbeider of lid van een of andere dienstbare kaste of klasse.

Na het ontstaan van de staat moesten gewone mensen die gebruik wilden maken van de overvloed van de natuur, daarvoor toestemming aan iemand anders vragen en ervoor betalen met belastingen, schattingen of  extra werk. De wapens en technieken van de oorlog werden hun ontnomen en in handen gegeven van gespecialiseerde soldaten en politiemannen in dienst van militaire, religieuze of burgerlijke bureaucraten.

Er kwamen koningen, dictators, hogepriesters, presidenten, eerste-ministers, burgemeesters, generaals, admiraals, politiechefs, rechters, juristen en gevangenbewaarders ten tonele, tegelijk met kerkers, gevangenissen, strafinrichtingen en concentratiekampen. Geregeerd door de staat leerden de mensen zich te buigen, te knielen en te kruipen. De opkomst van de staat betekende in veel opzichten de ombouw van de wereld van vrijheid, overigens geen wereld zonder geweld, naar een situatie met onderwerping en slavernij. Toch kunnen we in onze samenleving niet meer zonder centraal geleide macht, zonder de staat en statenstelsels. Maar wel kunnen we constateren dat de staat op zich niet “goed” is. De staat kan alleen maar “goed” genoemd worden naarmate hij meer mensen meer wezenlijke vrijheid biedt.