Aarde en milieu

Civis Mundi Digitaal #145

door Jan de Boer

De zee als moeder van alle gevechten
De energietransitie, een onrealistisch perspectief
Het groene betoog van de mijnindustrie

De zee als moeder van alle gevechten

 

De conflicten op het vasteland worden vervangen door die op zee. De aanvallen van de Houthi-rebellen in Jemen op vrachtschepen in de zeestraat Bab Al-Mandah ten zuiden van het Suezkanaal, als een echo van de oorlog tussen Israël en de Hamas, is er de laatste illustratie van. De Zwarte Zee is het theater geworden van het conflict tussen Rusland en Oekraïne, waaraan je ook de sabotage in de Baltische Zee (september 2022) aan de twee gaspijpleidingen Nordstream kunt toevoegen.

Het zijn beslist geen toevalligheden. « Deze zeeblokkades markeren het einde van zeeën als gemeenschappelijke ruimtes, » aldus Maxence Brischoux, wetenschapper aan het centrum Thucycide van de universiteit Paris-Pantheon-Assas en schrijver van het uiterst interessante boek « Geopolitique des mers » (PUF, 2023). De zeeën – lege ruimtes zonder grenzen die 80% van de handelstransporten verzekeren – worden volgens hem bedreigd door een compartimentering, een verkaveling, gelieerd aan geopolitieke rivaliteiten. De voornaamste verkeersaders van maritieme transporten zijn de eerst getroffenen. Hun ontregeling kost weinig, maar heeft een internationale nawerking op lokale conflicten, zelfs als er andere (langere en duurdere) alternatieve routes gekozen kunnen worden.

Als reactie op de aanvallen van de Houthi-rebellen in de slechts dertig kilometer brede zeestraat Bab Al-Mandah, waar 12% van het mondiale verkeer van handelswaren doorheen vaart, hebben de Verenigde Staten binnen een paar weken een internationale militaire marine-coalitie in het leven geroepen om de veiligheid in de regio te waarborgen. De oorlog in de Zwarte Zee heeft graantransporten ontregeld, waardoor de voedselveiligheid in de landen van het Midden-Oosten en op het Afrikaanse continent bedreigd wordt, wat hen verplicht zich bezig te houden met diplomatieke oplossingen.

Deze aanvallen hebben vertragingseffecten, en met de verspreiding van raketten en drones naar gewapende niet-staatgebonden behorende groepen is het risico groot dat zij steeds talrijker worden. Deze logica van compartimentering zie je ook wat betreft de toegang tot hulpbronnen, zoals het geval is bij de gasvelden in het oostelijk deel van de Middellandse Zee die de Grieken, de Cyprioten en de Turken onderling betwisten.

Wat zijn de meest kwetsbare zones? « Dat zijn de afgesloten zeeën, dus makkelijk te blokkeren en waar zich vaak menselijke activiteiten concentreren, en in de directe nabijheid van een conflictzone » zegt Maxence Brischoux. Dat is het geval bij de Zuid-Chinese Zee, bij de Baltische Zee, bij de Perzische Golf…

Deze marineblokkades zijn een veel groter gevaar dan maritieme piraterij. Containerschepen met slechts een paar gewapende bewakers aan boord hebben geen antwoord op aanvallen met drones en raketten. Zij moeten geëscorteerd worden door oorlogsschepen, zoals nu gebeurt in de zeestraat Bab Al-Mandah.

De steeds grotere macht van China draagt ook bij aan de verkaveling van gemeenschappelijk maritieme ruimtes en maakt zo een einde aan de Amerikaanse hegemonie. « China wil niet de mondiale maritieme orde verstoren, zij wil deze leiden, » zegt Basil Germond, professor aan de Britse universiteit van Lancaster. « Zij ontwikkelt voor dit doel haar zeestrijdkrachten, inclusief de capaciteit van grote projecten als vliegdekschepen. » Dat voedt onzekerheden. De bedreiging van Peking, dat haar militaire maneuvers in de Zuid-Chinese Zee verveelvoudigt, is veel sterker tegen Taiwan. Maar, zo stelt Basil Germond: « Als elke commerciële supermacht is ook China afhankelijk van vrijheid van scheepvaart. Peking wil de zeeën domineren, maar deze niet minder veilig maken. » De nieuwe maritieme conflicten geven de kuststaten van belangrijke zeestraten ook meer invloed, zoals Singapore bij de Straat van Malakka. De zee gaat zeker een sleutelrol spelen in de nieuwe mondiale geopolitiek.

 

Geschreven in april 2024

 

 


De energietransitie, een onrealistisch perspectief

 

Wat betreft de milieukwestie is goed nieuws zo zeldzaam dat men graag datgene leest waarbij men zijn kritische geest zachtjes laat inslapen. En zie, achttien maanden geleden, voordat de COP27 in Egypte begon, was er goed nieuws vanuit Amerika. De aankondiging van het Amerikaanse klimaatplan, gebaseerd op financiële steun voor duurzame energie ter grootte van meer dan 350 miljard dollar over tien jaar.

Hoewel een stuk bescheidener, had de vroegere president Barack Obama (2013-2017) al binnen een paar jaar de energieproductie in Texas overhoop gehaald. Deze oliestaat bij uitstek werd bedekt met zonnepanelen en windmolens en werd zo de eerste exporteur van duurzame elektriciteit in de Verenigde Staten.

Het Amerikaanse klimaatplan werd dus juichend ontvangen, met daarbij het vage idee dat deze duurzame energie beetje bij beetje gas en olie zou kunnen gaan vervangen, zodat die in de grond konden blijven zitten. Dit bleek helaas een grote vergissing. De cijfers spreken boekdelen: tussen het begin van het eerste mandaat van Obama en vandaag is de olieproductie in Texas meer dan verdubbeld, van 2,6 miljoen naar 5,6 miljoen vaten per dag. Wat betreft duurzame energie: die is er heel simpel bijgekomen.

Accumulatie zonder transitie is het onderwerp van een nieuw en opmerkelijk boek van de wetenschapshistoricus Jean-Baptiste Fressoz: « Sans transition. Une nouvelle histoire d’énergie » (Seuil). Ik zal hier het verhaal van deze eminente wetenschapshistoricus in grote lijnen weergeven.

De auteur toont aan dat de ideeën-reflexen die het publieke debat doorkruisen – volgens welke de ontwikkeling van duurzame energie op zijn eentje de indicator is van een in gang zijnde energie-transitie – vooral de vrucht zijn van een « fasen-verhaal » (een verhaal in « fasen » verdeeld) van de energiegeschiedenis. In deze historiografie volgen de energiebronnen elkaar op en nemen meer of minder de plaats in van de andere bronnen: hout wordt vervangen door steenkool, steenkool door olie en gas, olie en gas op hun beurt door duurzame energie en deels nucleaire energie. Fressoz laat in zijn boek zien dat deze « fasen-visie » van de relaties die onze economieën met materiële bronnen onderhouden uitermate bedrieglijk is, of duidelijker gezegd: totaal onjuist. De werkelijkheid is veel interessanter, maar ook veel somberder: niet alleen blijft hout als energiebron gebruikt worden wanneer steenkool gedolven wordt, maar het wordt ook in ongelooflijke hoeveelheden gebruikt voor het stutten van de duizenden kilometers mijngangen, voor de aanleg van spoorwegen, etc. Wat betreft olie, die is alleen maar te exploiteren dankzij het staal dat geproduceerd wordt middels steenkool en ijzer, enzovoort, enzovoort.

Verre van zich op een vriendelijke manier te laten vervangen, ontwikkelen deze bronnen zich in een vervlechting van technische en industriële synergie, die onzichtbaar is in de klassieke historiografie. In plaats van deze klassieke geschiedschrijving stelt Jean-Baptiste Fressoz een symbiotische geschiedenis van energieën en hulpbronnen voor die beter rekening houdt met de realiteit en ons gebruik van de fysieke wereld. Het is een uiterst wrede realiteit. Fressoz schrijft: « De vervangingsprocessen zijn tot op heden altijd gecompenseerd door een uitbreiding van de markten, door « terugstuit-effecten » en heroriëntering van gebruik, » maar uiteindelijk altijd met het gevolg van uitputting en verwoesting van het milieu, om over gewapende conflicten maar te zwijgen.

Nergens in zijn boek zegt de auteur dat duurzame energie geen nut heeft of dat geen enkele transitie mogelijk is. Maar hij laat duidelijk zien dat de « energietransitie » die de beleidmakers en de publieke opinie voor ogen hebben (vooral door het ondersteunen van duurzame energie), als een fenomeen dat spontaan plaatsvindt door de vervanging van oude energiebronnen door nieuwe energiebronnen, geen enkele realiteit kent.

Het laatste deel van het boek is gewijd aan de open vraag of technische innovatie in een wereld onderworpen aan een onverzadigbaar economisch systeem uitzicht kan bieden. Dat wil zeggen, technologische innovatie voor minder of zelfs geen economische groei en kleinere economieën.

In afwachting van een antwoord op deze open vraag passen de toespraken en de discussies in de wereld zich aan aan een koppige realiteit. Op vrijdag 1 maart maakte het Internationale agentschap van energie (IEA) bekend dat in 2023 een nieuw record van CO2-uitstoot door het gebruik/verbranding van steenkool, olie en gas is gevestigd. En dat ondanks de enorme mondiale vlucht van duurzame energie. Voor de IEA ligt de energietransitie evenwel op koers, want zij helpt mee de toevlucht op fossiele brandstoffen, die nog steeds in omvang toeneemt, te beperken, Anders gezegd: de energietransitie is niet meer dan de belofte van het wellicht kunnen redden van hooguit één of twee meubels van ons huis dat in brand staat!

Maar wedden dat in de politiek, de publieke opinie en de media in de geest van de klassieke energie-geschiedenis gesproken blijft worden van een (komende) succesvolle energie-transitie dank zij de grote mondiale vlucht van duurzame energie? Inderdaad: pure volksverlakkerij. Zo zijn we steeds verder op de weg van het zesde massale uitsterven op aarde, dit keer door menselijke activiteiten.

 

Geschreven in april 2024

 

 


Het groene betoog van de mijnindustrie

 

De multinational Imerys is van plan om in het Franse departement Allier één van de grootste lithium-mijnen te openen. Het dossier geeft indrukwekkende cijfers: met de veronderstelde reserves van 375.000 ton is het één van de grootste lithium-mijnen in Europa, bestemd voor elektrische auto’s.

De exploitatie van deze mijn omvat het uit de ondergrond halen van meer dan 2 miljoen ton graniet, deze in stukjes slaan, vermalen en verschillende chemische behandelingen laten ondergaan. Dat alles kost enorme hoeveelheden water en energie: een calcinatie-oven verbrandt per jaar 50 miljoen kubieke meter gas en het gehele project consumeert per jaar 446 gigawatt-uur elektriciteit. Dat alles veroorzaakt een enorme milieuverontreiniging, waaronder zware vervuiling van natuurlijke onderaardse waterbekkens.

Het meest verbazingwekkende is dat, ondanks de gigantische omvang van deze mijn, deze maar een heel klein beetje van de noodzakelijke mijnindustrie voor de elektrificatie van het Franse wagenpark vertegenwoordigt. Imerys denkt met deze mijn voldoende lithium te delven voor het fabriceren van 17 miljoen auto’s, oftewel een derde van het huidige wagenpark. Heel wat lithiummijnen staan in Frankrijk en ook elders in Europa op stapel of zijn al in bedrijf. Lithium vertegenwoordigt evenwel maar 4 procent van het gewicht van batterijen van elektrische auto’s. De andere 96 procent – grafiet, aluminium, kobalt, mangaan, nikkel en koper – veroorzaakt ook enorme milieuproblemen.

Het belangrijkste argument waarop het dossier steunt, is natuurlijk de absolute noodzaak van de energie-transitie: « Het project zou mede een oplossing voor decarbonisatie kunnen zijn en daarmee bijdragen aan het door de Europese Unie vastgestelde objectief van nul-uitstoot van nu tot 2050 ». Deze subtiele formulering valt goed te begrijpen als men de bijgevoegde grafiek bekijkt: op Europese schaal vermindert de elektrische auto slechts 60% van de CO2-uitstoot in verhouding tot een auto met een verbrandingsmotor. Vooruitgang dus, maar ver van het objectief van CO2-neutraliteit. Het is dus duidelijk dat elektrificatie van het totale wagenpark hooguit bijdraagt tot een heel klein beetje tijdwinst alvorens de drempel van +2 graden Celsius in verhouding tot de pre-industriële periode wordt overschreden.

Vanwaar overigens het idee dat het om het klimaat te redden absoluut noodzakelijk is mijnen te openen? In het recente boek « La Ruée minière au XX1e siècle. Enquête sur les métaux à l’ère de la transition » (Seuil) beschrijft journaliste Celia Izoard de geschiedenis van deze associatie. In het begin van de jaren 2000 maakten Europa en de Verenigde Staten zich, oog in oog met de opkomende Chinese industrie, grote zorgen over hun minerale soevereiniteit. Zij wilden ten koste van alles hun bevoorrading van « kritieke » mineralen voor de luchtvaart, de auto-industrie, de wapenindustrie en dergelijke veilig stellen. In de rapporten hierover was de klimaatkwestie toen nog volledig afwezig. In 2012 lanceerde Arnaud Montebourg, de Franse minister van industrie, « De strategie voor nieuwe mijnen » en zei daarbij: « Er is geen sprake van transitie, maar wel van soevereiniteit en herindustrialisering ».

NGO’s zagen deze initiatieven met lede ogen aan, want mijnen zijn van nature zwaar vervuilend. De lobby van deze sector, Euromines, beklaagde zich over de vijandigheid van de NGO’s bij de Europese Commissie. De komst van het klimaatakkoord van Parijs in 2015 was dan ook een goddelijk cadeau voor het weer vergulden van het blazoen van de mijn. In 2017 berekende de Wereldbank in samenwerking met de grote mijnindustrieën de behoeften aan mineralen om de mondiale energie-infrastructuur te decarboniseren. Na deze datum worden dezelfde rapporten, over dezelfde bevoorradingsproblemen, onder de vlag van het klimaat geplaatst. De lobby van de mijnindustrie heeft nu de mond vol van « metalen voor de transitie », terwijl het vrijwel altijd metalen voor elektronica en de industrie in het algemeen betreft. En zo zie je maar hoe het klimaat er in een paar jaar in geslaagd is de mijn weer een gouden glans te geven.

De oude Romeinen wisten het al: « mundus vult decipi, ergo decipiatur », oftewel: de wereld wil bedrogen worden, dus wordt zij bedrogen.

 

Geschreven in april 2024