Civis Mundi Digitaal #146
Bespreking van Ian Buruma, In de schaduw van het kwaad, Eichmann in Jeruzalem. Uitgeverij Prometheus, 2023.
Nieuw Licht
Nieuw Licht is een pamfletreeks waarin de filosofen Frank Meester en Coen Simon aan ‘een denker’ vragen om antwoord te geven op een vraag waarop filosofen van naam en faam uit het verleden zich ook al hebben uitgelaten. In dit geval stellen ze de vraag aan Ian Buruma (1951, Den Haag). Hij studeerde Chinees aan de Universiteit Leiden en heeft ook in Japan gestudeerd, waar hij zijn kennis van Aziatische culturen verdiepte. Hij is hoogleraar Democracy, Human Rights and Journalism aan het Bard College in New York. In 2008 ontving Buruma de Erasmusprijs voor zijn buitengewone bijdrage aan de Nederlandse cultuur.
Volgens de omslag van het pamflet ontbreekt nog veel aan onze opvatting van het kwaad. Buruma duikt opnieuw in Hannah Arendts analyse van het proces-Eichmann en komt zo via haar ideeën over de banaliteit van het kwaad en over het totalitarisme uit bij het onbarmhartige kwaad dat we in onze tijd aantreffen in vluchtelingencrises en bij vreemdelingenhaat en complottheorieën. “Politieke tegenstanders zijn niet langer mensen met een ander standpunt, of met andere belangen, maar immorele schurken die men het liefst uit de weg zou willen ruimen. Als bange mensen overtuigd zijn dat ze te kampen hebben met boze machten, dan is het hek van de dam, want dan is alles geoorloofd om zich daartegen te verweren.”
Beste Ian Buruma
De vraag die de twee auteurs aan Buruma stellen is: “Hoeveel kwaad mogen we toestaan om het kwaad te weerstaan?” In een brief waarin de vraag aan Buruma gesteld wordt staat al dat, “om het kwaad uit te roeien al heel wat kwaad verricht is.” Als voorbeeld wordt het persoonsgebonden budget (pgb, toeslagenaffaire) genoemd. Hannah Arendt zag in Adolf Eichmann een ‘onbenul’, maar de vraag is of veel kwaad niet gewoon kwaadaardig bedoeld is.
“Beste Ian Buruma, zou u Eichmann in Jeruzalem nog een keer willen lezen en ons antwoord willen geven op de vraag hoeveel klein kwaad we mogen toestaan om het grote kwaad te weerstaan?”
Het antwoord
Het antwoord begint met Buruma’s eerste kennismaking met De Holocaust: een boek uit zijn vaders boekenkast van Harry Mulisch, gevolgd door Arends ongelukkige frase De banaliteit van het kwaad. Wat Arend trof was dat er veel mensen medeverantwoordelijk waren voor de massamoord die niets monsterachtigs hadden. Eichmann was volgens Arendt een banale pennenlikker, een hansworst, die moorddadige bevelen uitvoerde, zonder een moment na te denken over de morele consequenties.
Maar, zegt Buruma, Eichmann zei tijdens het proces ook “dat hij geen enkele spijt had over wat hij had gedaan. Spijt was volgens hem iets voor kinderen. Hij had zijn plicht gedaan. Hij had de bevelen van Hitler en zijn meerderen in de SS opgevolgd. Hij had zich als fatsoenlijke SS-officier van zijn taak gekweten. Dat de tijden waren veranderd en dat er nu andere normen golden, daar kon hij ook niets aan doen.” (p18) Het blijft onbegrijpelijk dat schijnbaar normale mensen zich voor zoiets kunnen lenen. Arend zag Eichmann als norm. Dat hij als officier en ambtenaar hoger geplaatst was, maakte voor haar geen verschil. Eichmann was voor haar niet de personificatie van het kwaad.
Denkfout
Het was volgens Arendt, hoewel de terechtstelling en executie terecht waren, een denkfout van de procureur-generaal, om te doen alsof Eichmann bij uitstek verantwoordelijk was voor de misdaden van een crimineel systeem. Hij was immers niet in staat om zijn eigen oordeel te vormen, noch over het ‘Joodse probleem’, noch over iets anders: hij kon zich alleen uitdrukken in clichés en houterige ambtenarentaal. Eichmann was niet de personificatie van het kwaad. Hij wilde alleen maar hogerop klimmen in Hitlers rijk.
Kern van het probleem
In 1950 nam het Israëlische parlement, de Knesset, een wet aan tegen genocide en misdaden tegen het Joodse volk. Eichmann stond terecht in Jeruzalem, nadat hij in 1960 uit Argentinië was ontvoerd.
De daders, de doeners, van de Holocaust waren volgens Arendt geen ‘monsters’, zoals Arendts eerste echtgenoot Günther Anders beweerde. Ook ging de vergelijking van Harry Mulisch (1927-2010) niet op met het machine-achtig gedrag van de piloten die een A-bom af wierpen op Hiroshima en Nagasaki.
“De voorstellingen van de ‘machinale wereld’, waarin Auswitch wordt gezien als een moorddadige consequentie van de kapitalistische industriële samenleving, en ook de vergelijking tussen volkenmoord en het gebruik van atoombommen, gaan voorbij aan het kwaad van de Endlösung." (p26)
Bedenking
Arendt had bedenkingen met het Israëlische proces, omdat het om genocide ging en niet om een oorlogsmisdaad. Daarom was een internationaal tribunaal de aangewezen plaats geweest om Eichmann te berechten. Abel Herzberg (1893-1989) dacht daar anders over, omdat “buiten Israël de Jodenvervolging niet als een afzonderlijk misdrijf dus met eigen kwalificatie” behandeld werd en omdat pas in 1950 de eerder genoemde wet was aangenomen.
“Maar zelfs als we deze competitie van de ergste massamoorden onkies vinden, en we de uniekheid van de Shoah afwijzen (wat ik niet doe), dan heeft Arendt wel gelijk als zij in de Joodse genocide een nieuw fenomeen ziet. Belangrijker nog in haar betoog over Eichmann is de verschijning van een nieuw soort misdadiger, namelijk een massamoordenaar die zich van geen kwaad bewust is.” (p30) Eichmann “was een nog fanatieker moordenaar dan Himmler zelf. [...] Dat Eichmann prat ging op zijn antisemitisme en zijn trouw aan Hitler was daarom voor Arendt geen bewijs dat hij duivels was, maar juist dat hij niet in staat was mentaal buiten zijn banale, stipte, gehoorzame, conformistische denkwereld te treden.” (p31/32)
Mensen…
Abram de Swaan (1942) heeft de these tegengesproken dat dit soort kwaad in al onze harten sluimert. Niet alles hangt van de omstandigheden af. Persoonlijke aard speelt ook een rol.
Arendt verzette zich tegen het uitgangspunt dat de dader bewust kwaad moest doen om berecht te worden. Haast iedereen was schuldig, maar het was volgens Buruma ook door deze gedachtegang dat Arendt in een val trapte, wat haar tot het eind van haar leven is kwalijk genomen.
Verzet
Waarom hebben Joden zich niet meer verzet? In dit verband wordt de Joodse Raad van Amsterdam genoemd. De leden waren in Arendts ogen niet zomaar naïef geweest, maar droegen morele schuld: een bewijs voor de totale morele ineenstorting. Ook Joden waren medeschuldig aan de Shoah. Dit oordeel loopt volgens Buruma op verschillende punten mank. “Een zeker Duits-Joods snobisme ten opzichte van de Ostjuden was Arendt niet vreemd.” (p38)
Banaliteit
Wat zij Eichmann het meest kwalijk nam, is zijn gebrek aan inlevingsvermogen, een tekort aan fantasie. Dat er veel banale mensen om banale redenen hebben meegewerkt is overigens moeilijk te ontkennen. Antisemitisme was volgens Arendt niet de voornaamste reden voor de ’nieuwe misdaad’ van de Shoah.
Rechteloosheid
“Hannah Arendt verstaat onder tirannie ook willekeur en wetteloosheid, een regime van gangsters. De totalitaire staat is volgens haar iets anders. Die is namelijk wetteloos noch willekeurig, maar een staat waarin het individu niet meer telt en elk aspect van het leven in dienst staat van een ideologisch doel: de zuivere rassengemeenschap, de proletarische heilstaat, of iets anders. [...] Voor Arendt geldt het concentratiekamp als de logische consequentie en hét symbool van de totalitaire staat. In het kamp bestaat geen recht. (p41) In een totalitaire staat is dat anders: iemand die daar de wet overtreedt moet boeten, bijvoorbeeld door een gevangenisstraf. Totale onderdrukking komt in een rechtsstaat tot stand door het ontnemen van de nationaliteit, en vervolgens in een concentratiekamp te stoppen…”
Waarheid
In het Auschwitzproces (1965) tegen een aantal beruchte misdadigers stond volgens het gerecht het zoeken naar waarheid centraal. Dit mislukte. Volgens Arendt (en Bernd Naumann) vond men zeker niet de hele waarheid. Dit lag aan het rechtssysteem. Zij schonden de regels, maar konden niet veroordeeld worden voor de massamoord. De Jodenvervolging was in 1942 legitiem verklaard. “Hans Globke, die had meegewerkt aan de rassenwetten, [...] is tot 1963 de stafchef geweest van bondskanselier Konrad Adenauer.” (p66) Waarheid was voor Arendt van cruciaal politiek belang, en die was niet in de statelijke wetgeving te vinden.
Arendt ziet in de menselijke ontvankelijkheid voor propaganda een van de belangrijkste eigenschappen van de moderne massa. Arendts waarschuwing is nog steeds actueel, ook in het Westen.
Het ‘pamflet’ eindigt met een fragment uit het boek ‘Eichmann in Jeruzalem’ waarin Arendt zegt, dat ze zich kan voorstellen dat de titel van het boek een twistpunt wordt.
Conclusie
Het ‘pamflet’ van Ian Buruma geeft duidelijk aan waarom het Hannah Arendt kwalijk werd genomen wat ze schreef over haar bevindingen tijdens de verschillende berechtingen van de nazi-misdadigers. Met name door sommige daders ‘banaal’ te noemen, vond men dat ze daarmee het kwaad onderschatte. De shoah was een voortvloeisel uit een systeem dat in sommige aanklachten door anderen uitgevaardigd was, wat niet wegneemt dat iedereen zelf verantwoordelijk is en blijft voor zijn eigen gepleegde daden. Buruma maakt in dit essay overduidelijk en beschrijft hoe Arendt hierover dacht, en waarom ze door sommigen verkeerd begrepen werd.