Filosofie van de techniek
Deel 1. Inleiding: karakteristiek van de moderne techniek

Civis Mundi Digitaal #148

door Piet Ransijn

Bespreking van Hans Achterhuis (red.), De maat van de techniek. Ambo, 1992. Zes filosofen over techniek: Günther Anders, Jacques Ellul, Arnold Gehlen, Martin Heidegger, Hans Jonas en Lewis Mumford.

 

 

Over arbeiden, produceren en handelen schreef Hannah Arendt in haar boek De menselijk conditie, besproken in CM128 en 147. Zij is sterk beïnvloed door haar docenten Heidegger en Jaspers, die beide filosofeerden over resp. techniek en wetenschap en wekken interesse voor de filosofie van de techniek. Vooral Heidegger heeft op dit gebied baanbrekend werk verricht. Hij is uiteraard niet de enige. Hans Achterhuis en collega’s Pieter Tijmes en Paul van Dijk bespreken zes filosofen over techniek. Hun bijdragen zijn nog volop actueel en eerder dringender geworden met de verergerende milieu- en klimaatcrisis, die zich louter technisch niet laat oplossen, al menen sommigen van wel.

De rol van de techniek en de gevaren ervan lijken toegenomen gezien de ongekende macht van Big Tech, die moeilijk aan banden is te leggen, de opkomst van AI en de zorgwekkende verslaving van jongeren en kinderen aan smartphones en social media, waaraan ze een groot deel van hun levenstijd besteden. (Zie Jonathan Haidt, Generatie angststoornis, Wat sociale media met onze kinderen doen) Het gevoel voor maat laat ernstig te wensen over, zoals Camus al aangaf in De mens in opstand en het essay ‘Helena’s Ballingschap’ in De zomer.

De volgorde van deze bespreking wijkt af van het boek. We beginnen met de inleiding van Achterhuis, daarna Pieter Tijmes over Jacques Ellul, Martin Heidegger en Arnold Gehlen, gevolgd door Achterhuis over Hans Jonas en Paul van Dijk over Günther Anders. Tenslotte Achterhuis over Lewis Mumford met verwijzingen naar eerder genoemde filosofen. Centraal staan vier Duitse filosofen, van wie Jonas en Anders definitief resp. tijdelijk emigreerden naar de VS. Ze worden geflankeerd door een Franse en een Amerikaanse socioloog resp. filosoof en historicus. Ze hebben allen twee wereldoorlogen meegemaakt en daarin de destructieve rol van de techniek gezien, hetgeen zijn weerslag heeft op hun visie, die ook wordt beïnvloed door de hoge vlucht van de techniek na de tweede wereldoorlog.

 

 

 

Wegbereiders van de techniekfilosofie

Achterhuis laat de techniekfilosofie al beginnen bij Francis Bacon in zijn toekomstvisie van Het nieuwe Atlantis. Het begrip techniek komt van het Griekse technè. Techniek lijkt echter al zo oud als de mensheid, zoals we zullen zien, maar techniekfilosofie is van recentere datum.

“De moderne wetenschap en techniek... zijn voor hem de resultaten van een planmatig opgezette, hiërarchisch gestructureerde en op arbeidsdeling en specialisatie gebaseerde grootschalige organisatie [...en] geeft zo het eerste voorbeeld van wat Heidegger de wetenschap [en techniek] als ‘bedrijf’ noemt.”

Technocraten zorgen voor welzijn en geluk. Hij ziet zelfs biotechnologie in het verschiet, “het maken van nieuwe soorten... In zekere zin is de moderne technologie de verwerkelijking van de baconiaanse filosofie... Een aantal door Heidegger gesignaleerde kenmerken van de moderne techno-wetenschap kondigt zich voor het eerst aan bij Bacon... Bepalend voor de moderne samenleving werden de door technologie materieel vastgelegde verhoudingen waarbinnen de mensen als zorgvuldig op de machine afgestemde radertjes functioneren,” aldus diverse techniekfilosofen: Foucault, Heidegger, Elllul en Mumford. (p10,11,14)

Behalve Bacon zijn Karl Marx in Das Kapital (1867, vooral hfst 5) en de neohegeliaan Ernst Kapp in zijn Grundlinien einer Philosophie der Technik (1877) voorlopers van de techniekfilosofie. Andere recente techniekfilosofen zijn behalve Hannah Arendt, Ernst Friedrich Schumacher, Ivan Illich, Theodore Roszak. Van hen zijn de belangrijkste ideeën al te vinden bij Lewis Mumford. Verder Herbert Marcuse en Jürgen Habermas, die resp. besproken zijn in CM 74 en 144 en een bredere oriëntatie hebben dan techniek. Dat geldt ook voor de hier besproken filosofen, die ook cultuurfilosofen en historici zijn en soms sociologen zoals Ellul en Gehlen. Techniek is immers het materiële onderdeel van de cultuur. Verder worden o.m. Alvin Toffler en Bruno Latour genoemd. (Latour zie CM 127, dat meer gaat over wetenschapsfilosofie dan techniekfilosofie, hoewel beide samenhangen). Er is gekozen voor een selectie van de zes meest originele en baanbrekende techniekfilosofen.

Kenmerkend voor de moderne techniek is, zoals Bacon als eerste aangaf, het bedrijfsmatige, veelomvattende karakter van de techniek. Dit wordt weergegeven in termen als das ‘Gestell’ (Heidegger), de (mega)machine (Mumford), ‘de techno-wetenschap’. Eerder werd ook gesproken van het WTE complex van wetenschap, techniek en economie. (CM 31) “In de moderne tijd is ook aanwezig in de menselijke relaties  en maatschappelijke instituties waar bijv. over vergader-. beleids- en communicatietechnieken wordt gesproken. Techniek staat in dit geval voor een mentale houding waarin de hele omgeving instrumenteel en methodisch worden benaderd.” (p24) 

 

 

 

Moderne en traditionele techniek: invloed en afhankelijkheid van techniek

Het bedrijfsmatige, wetenschappelijke en dominerende karakter onderscheidt de moderne techniek van de traditionele techniek. De moderne mens is veel meer afhankelijk van de techniek dan vroeger. Hij kan niet of nauwelijks meer zonder apparaten, waaraan hij als het ware vaak gekluisterd is. Onze hele cultuur is technologisch geworden, techniek als een dominante factor. De mens is in toenemende mate een technisch wezen geworden. Een ontwikkeling die begon met het verhaal van Prometheus, verteld door Plato in zijn dialoog Protagoras (320,323). Ook Camus verwijst ernaar in zijn essay ‘Prometheus in de onderwereld’ in De zomer.

Prometheus ontrooft aan de goden hun technische kennis tezamen met het vuur. “Want zonder vuur kan niemand die kennis verwerven of gebruiken... Vervolgens kwam hij er ook toe... uitvindingen te doen: huisvesting, kleding, schoeisel, bedekking en voeding...” (p29)

Het behoeftige Mängelwezen van Gehlen “lijkt zo weggelopen uit de tekst van Protagoras". Een bekende uitspraak van Protagoras is dat “de mens de maat is van alle dingen”. Daaraan wordt door de techniek getornd. “De techniek legt ons... volgens Heidegger eerder haar maat op, ontwikkelt zich volgens Ellul tot autonome werkelijkheid.” De mens is zowel subject als object van de techniek. Dit voert ons “naar het hart van de techniekfilosofie”. (p30,31)

Het lijkt er soms op dat de mens de techniek dient in plaats van andersom, zoals in de dystopie Erewhon van Samuel Butler en in andere dystopieën. (Zie de serie van Maarten Rutgers over dystopieën in CM 115-146) Groeiend welzijn gaat samen met toenemende afhankelijkheid van techniek. Het gevaar is dat een mens zijn vrijheid kwijt raakt als prijs voor zijn welvaart, zoals bijv. in Brave New World van Aldous Huxley het geval is. (Zie CM 130)

Door techniek bepaalde verhoudingen hollen het democratisch proces uit. Technocraten maken dan de dienst uit met behulp van techniek. Techniek bepaalt de maatschappelijke ontwikkeling. Zie bijv. Autonomous Technology van Langdon Winner en het te bespreken werk van Ellul en de socioloog Thorstein Veblen in zijn latere werk, die aan ingenieurs een prominente rol toedacht, zoals Saint-Simon deze al eerder toedacht aan industriëlen. (Zie CM 31,104-106)

 

Onvoorspelbare en onbeheersbare gevolgen

De gevolgen van de techniek zijn vaak onvoorzien, onbedoeld, onvoorspelbaar, onvoorstelbaar en onbeheersbaar. Dat geldt ook voor de effecten van steeds grotere interculturele, internationale en mondiale sociale netwerken die ermee samengaan. Toenemende interdependentie betekent toenemende onderlinge afhankelijkheid en onbeheersbaarheid. Niemand heeft het in de hand. Verworvenheden worden vaak rooskleurig ingeschat en vallen dan tegen. Zoals de bevrijdende werking van internet ook een verslavende en misleidende werking met zich meebracht van de voor iedereen toegankelijke informatievoorziening met een onvoorziene wildgroei van misinformatie en complottheorieën in allerlei obscure ‘bubbles’.

Er wordt vaak weinig rekening gehouden met de derde wet van Murphy: “als iets mis kan gaan, dan gaat het mis!” De invoering van nieuwe techniek vraagt vaak een andere infrastructuur of leidt daartoe met allerlei consequenties. Zoals een wegennet en benzinepompen bij de auto en laadpalen bij de elektrische auto, met overvolle, drukke en stinkende steden, waar kinderen niet meer veilig buiten kunnen spelen.

Voorspellingen en verwachtingen dat meer techiek meer vrije tijd zou opleveren zijn niet uitgekomen. Behalve de vijfdaagse werkweek en het opheffen van kinderarbeid en extreem lange werkdagen aan het begin van de industriële revolutie. Tegenwoordig moeten man en rouw als tweeverdieners beiden werken om hun hypotheek en alle apparaten die hun huis vullen, te kunnen betalen. Er is vooral voor technische beroepen gebrek aan arbeidskrachten om de technocratische maatschappij op gang te kunnen houden en verder te ontwikkelen in de ratrace met China en het Verre Oosten. “Technische artefacten blijken zeer veel mensen nodig te hebben om ze te laten werken.” (p40)

De techniekfilosofie doordenkt diverse aspecten van de techniek met betrekking tot de (ontwikkeling van de) cultuur en samenleving, zoals welvaartsbevordering, machtsverhoudingen, afhankelijkheid versus vrijheid, culturele en wereldbeschouwelijke voorwaarden, ethische consequenties, het achterlopen van de cultuur en ethiek op de techniek (Günther Anders noemt dit ‘antiqueerdheid’, William F. Ogburn spreekt van ‘cultural lag’), enz, Dergelijke thema’s komen bij de bespreking van genoemde filosofen uitgebreider aan bod.