Deel 2. Zijnsvergetelheid en zijnsverstaan

Civis Mundi Digitaal #148

In het bezig zijn met de zijnde dingen zijn we het zijn vergeten, dat te onderscheiden is van de zijnden. “Het zijn is geen zijnde, het is niet iets [Daarom…] wordt het veronachtzaamd en vergeten... Wat iets is krijgt meer aandacht dan het wonder dat iets is… De westerse cultuur in het algemeen en de westerse filosofie in het bijzonder lijden aan zijnsvergetelheid.” (p59,60) Een mens is echter ook in staat tot zijnsverstaan. Dit is een moeilijk begrip dat niet helemaal duidelijk wordt. Wellicht kan het zijnsverstaan en levensgevoel in andere culturen meer duidelijkheid geven van onze zijnsverlatenheid. (Zie CM 147 commentaar)

“God is niet het zijn…  God, als die er al zou zijn is een zijnde... het hoogste zijnde.” (p60) Dat geldt met voor een persoonlijke God. Een onpersoonlijk begrip als Tao of Brahman komt meer overeen met het zijn of de zijnsgrond (zie CM 147) God als het zijn beschouwen noemt Heidegger onto-theologie, theologische zijnsleer.

Plato onderscheidde een zinnelijke, veranderlijke, aardse wereld en een bovenzinnelijke wereld van onvergankelijke Ideeën, die hij als hoger en waarachtiger beschouwde. Deze “tweewereldenleer” werkt door in het christendom, door Nietzsche “platonisme voor het volk” genoemd. (p65) 

Het hemelse leven werd hoger geacht dan het aardse leven. Heidegger noemde deze visie nihilisme: verloochening van het eindige aardse leven. “’Het nihilisme slaagt er dus niet in het leven in zijn volheid te affirmeren… inclusief het lijden [...en] de last van eindigheid te dragen.” (p66) 

Rafaël, De school van Athene. Plato wijst omhoog naar de bovenzinnelijke wereld 

Verschraling van de leer der oorzaken

Aristoteles onderscheidde vier soorten oorzaken, waarvan er de werkzame oorzaak is overgebleven: 1. de materiële oorzaak, de stof waarvan iets is gemaakt, 2. de formele oorzaak, de vorm die iets heeft, 3. de efficiënte of werkzame oorzaak en 4. de doeloorzaak, welk doel iets dient. 

“Aan de doeloorzaak die volgens Aristoteles de belangrijkste was, wordt nauwelijks nog aandacht besteed. Dit verklaart waarom de mens in de moderne tijd uitblinkt in het produceren van misschien nuttige, maar... zinloze dingen… De doeloorzaak was God… het doel van alles, alles bestaat door te verlangen naar God”  In de christelijke theologie verandert God in de efficiënte oorzaak: “Hij is de maker of schepper van alles.” (p71)

“Iets begrijpen houdt in… de oorzaken van iets kennen, dus weten hoe iets ontstaan is en waarom iets gebeurt.” De leer der oorzaken “verengt de verwondering, die volgens Plato de drijfveer is van de filosofie, tot de vraag waarom?” (p70) 

Omdat alles een reden heeft, wordt het toevallige en absurde, onbegrijpelijke of contingente buitengesloten. De wereld wordt gezien in termen van oorzaak-en-gevolg-relaties. Alles heeft een oorzaak en een rede, is efficiënt en instrumenteel, maar heeft geen uiteindelijk doel en diepere zin. We bewegen zonder bestemming in een zinloos universum, dat doelloos in zichzelf beweegt. Er is geen ruimte meer voor het mysterie, de verwondering.”  Een dergelijke visie ziet Heidegger ”aan de basis van het religieuze verval dat vanaf de moderne tijd de kop opsteekt”. (p71)

De mystiek van bijv. Angelus Silesius gaat voorbij aan de vraag waarom. “Der ros’ ist ohn’ warum; sie blühet, weil sie blühet.” Zij bloeit zonder waarom omdat zij bloeit. “De roos rust in zichzelf, grondeloos, als een onvatbaar geheim.” (p72). Wij aanschouwen dit in zwijgende verwondering voorbijgaand aan de vraag waarom? 

 

Het zelfbewuste subject

De filosofie na de middeleeuwen kenmerkt zich sinds Descartes door de scheiding tussen subject en object. Het zelfbewuste subject is zich bewust van objecten als voorstellingen of representaties. “’Het voorstellen bakent een domein af dat het subject verzekert van zijn heerschappij over de objecten.” 

“Descartes heeft ook het ontologisch kader gecreëerd waarin een technologische maatschappij zich kan ontwikkelen.” Deze berust op objectieve kwantitatieve kennis: “meten is weten… De vraag naar de zin van het zijn is vergeten… Wij mensen zullen ons opwerpen tot ‘maîtres et possesseurs de la nature’.” (p74,75)

Het zelfbewuste subject beschikt over een wil, die het kennen stuurt. Kennis wordt macht, “om greep te krijgen op de dingen”. (p77) Hannah Arendt heeft in Het leven van de geest haar filosofie van de wil overgenomen van Heidegger. (Zie CM 147) In de 19e eeuwse filosofie van het Duitse idealisme, Schopenhauer en Nietzsche is de wil prominent aanwezig. “De vraag naar de zin van het zijn is naar de achtergrond verdwenen.” (p78)

Het humanistische ideaal van autonomie en zelfontplooiing gaat samen met beheersing van de natuur. De mens komt op de plek van God te zitten, zoals ook bij het existentialisme en humanisme van Sartre, waarvan Heidegger zich distantieert. Hij “ziet in het humanisme een gevaarlijke poging om de mens te vergoddelijken”. (p79)

 

Charlie Chaplin in Modern Times

Techniek

Vooral in combinatie met de techniek vormt de vergoddelijking en heerschappij van de mens een gevaar. “’Wat doet techniek met mensen?” vraagt Heidegger in plaats van wat mensen doen met techniek. “Techniek en wetenschappen werken samen en vormen een systeem, gebouwd op de principes van objectiviteit, verificatie (of falsificatie), mathematisering [kwantificering] en functionaliteit.” 

Heidegger gebruikt de term ‘Gestell’’ voor dit systeem of technische bestel, dat gericht is op “controleren en manipuleren” met grote nadruk op maakbaarheid.  “In het bestel verschijnen alle problemen als technische problemen en als oplosbaar.” (p81,82) Hij gebruikt de term ‘eensporigheid’ van het technische bestel. 

One-Dimensional Man van Herbert Marcuse, een student van Heidegger, gaat door op dat spoor. Door de techniek heeft de mens een verstrekkende invloed op de planeet, zodat gesproken wordt van het Antropoceen als nieuw tijdperk, waarin God onttroond is en de mens soeverein zou zijn. “Wij zijn op een technische manier in de wereld, we spreken en denken, ervaren en handelen op een technische manier, we bestaan in en met en door de techniek.” (p80)

De geschiedenis kenmerkt zich volgens Heidegger ten diepste door ons zijnsverstaan, onze wijze van zijn, die nu een technisch karakter heeft. “De fase van het technische bestel is de mens toebedeeld als een noodlot… De mens stuurt de geschiedenis niet… Bill Gates, Steve Jobs en Mark Zuckerberg hebben hun steentje bijgedragen, maar ook zij hebben die beslissing niet genomen [...wat betreft] de digitalisering die... zich razendsnel voltrekt.” (p87)

“Hoewel de mens de loop van de geschiedenis niet bepaalt, kan hij die toch... een wending laten nemen. Hij kan de zijnsverlatenheid die in de techniek heerst, overwinnen, als hij zich niet langer aan... de eensporigheid van het bestel houdt.” Hij kan de eendimensionaliteit veranderen in “de veelstemmigheid en meerdimensionaliteit die in de aanspraak van het zijn weerklinken. Als de dominantie van nut en functionaliteit doorbroken wordt, krijgen het betekenisvolle, het heilige en het kunstzinnige opnieuw een kans.” (p87,88)  

https://www.desteven.nl/persoonlijke-ontwikkeling/kernkwaliteiten/rationeel

Technische rationaliteit geeft geen antwoord op existentiële vragen 

De opgave van het denken

Heidegger wil de verengde westerse rationaliteit ontmantelen, die heeft geleid tot het technische bestel, waarin de zijnsvergetelheid hoogtij viert. Het leidt tot “allesomvattende controle en beheersing... Het werkelijke is het rationele” en wordt daartoe gereduceerd. (Hegel). “Het rationele heeft de hele werkelijkheid veroverd, in kaart gebracht, becijferd, in een databank opgeslagen. Het heeft een totalitair karakter gekregen.” (p102-03)

Heidegger onderscheidt  het (be)rekenende denken van het bezinnende denken, dat vraagt naar dezin en betekenis, en bij Plato begint met verwondering, die leidt tot bezinning. “Het zijn geeft te denken.” De verwondering staat stil bij “het stille geheim van het zijn”. (p108) Maar later mondt de filosofie uit in technische rationaliteit en berekening.

Denken is gericht op waarheidsvinding. Waarheid is eeuwenlang omschreven als “adequatio rei ad intellectum”, overeenstemming van het ding met het intellect? Oorspronkelijk was dit het intellect of de gedachten van God, waarvan de dingen de geschapen vorm waren. (p109) Openheid en toegankelijkheid van mensen en dingen vormen voorwaarden om overeenstemming te kunnen vaststellen.
Technische rationaliteit heeft vooral aandacht voor de gebruikswaarde en het nut, niet het volwaardige zijn van iets of iemand. De Griekse term voor waarheid, a-lêtheia, vertaalt Heidegger als ‘on-verborgenheid’, die samengaat met  openheid, onthulling, transparantie.

Heidegger hield zich ook bezig met kunst en literatuur en schreef over zijn favoriete dichter Hölderlin en over De oorsprong van het kunstwerk. In het kunstwerk opent zich een (deel van) de wereld. Het opent zich los van de kunstenaar, die in middeleeuwse en antieke kunstwerken vaak onbekend was. “Elk kunstwerk is een werk.” (p116) Het staat min of meer op zichzelf en opent de eigenheid van hetgeen wordt uitgedrukt of afgebeeld in tegenstelling tot een technisch product, dat gericht is op het nut en de gebruikswaarde, die inwisselbaar is.

 

https://www.catholic.com/tract/god-has-no-body Traditioneel beeld van God

Het heilige

Ook “zoekt Heidegger manieren waarop God of het goddelijke zich vandaag de dag zou kunnen manifesteren.” Hij distantieert zich van de middeleeuwse theologie, die “’de absolute God heeft ingezet als bewaker van een systeem, dat de wereld niet voorstelde als perfect, maar wel de beste van alle mogelijke werelden”. Volgens Nietzsche zou de theologie God hebben gedood door hem in levenloze concepten weer te geven en te strikken en zo “elke ervaring van het heilige verstikt”. (p122,123)

“Hij vraagt of aan de mensen in het tijdperk van de onttovering nog de ervaring van het heilige gegund is… Is er nog iets dat we ervaren als onaantastbaar, dat de zichzelf opzwepende drang naar economische uitbuiting, technische controle en vernielzuchtige consumptie een halt toeroept?… Een ontvankelijkheid voor het heilige herinnert de mensen aan hun bestemming, als sterveling wonen… te bestaan in de ongerijmdheid van een eindige, ontwrichte tijd.” (p123,124)

Volgens Hölderlin leven we in een “’dürftige Zeit’… die getroffen is door de vlucht van de goden. De erkenning vormt de eerste stap naar de leniging van die nood, zoals de erkenning van het gevaar het begin van de redding inluidt: ‘wo aber Gefahr ist, wächst das Rettende auch’... De armzalige tijd... heeft de dichters het felst getroffen… Zij zijn immers voorbestemd om… tussen aarde en hemel of goden te bemiddelen. Maar we hebben de taal verloren, de woorden ontbreken, en niemand vermag de wenken van de goden te duiden… Heidegger put nagenoeg onophoudelijk uit Hölderlins poëzie… Als parels liggen deze raadselachtige verzen in Heideggers opstellen uitgestrooid.” (p126,127)

 

 

Anaximader, Heraclitus en Parmenides 

De inspiratie van de vroegste denkers

Heidegger maakt eigenzinnige vertalingen van spreuken van presocratische filosofen als Anaximander en Heraclitus. Hun denken is volgens hem nog “vrij van ontologische misvattingen… De vroegste denkers wonen nog dicht bij de oorsprong, waar ze gelaafd worden door de bron van het zijnsgebeuren… Plato en Aristoteles zijn daar niet in geslaagd.” Ze zijn niet bij de bron gebleven. (p128) Bij deze presocratici is nog geen tegenstelling tussen het zinnelijke een bovenzinnelijke, tussen schijn en zijn, subject en object, enz.

In zijn vertaling van Sophocles “heeft de brave verheerlijking van de wonderbaarlijke mens plaatsgemaakt voor een huiveringwekkende bezinning waarin de lastige tegenstrijdigheden uit het menselijke bestaan bezworen worden.”(eerste koorlied van Antigone) ‘Hybris’ , meestal vertaald als ‘hoogmoed’, vertaalt hij evenals Camus als ‘mateloosheid’, “het loochenen van de grens… de waan dat alles mogelijk is”, inclusief de mogelijkheid om alles te vernietigen. (p130,131) 

 

        Meister Eckhart en  Lau Tse

Gelatenheid

“Heidegger vreest dat technische bestel zich boven elk gevaar verheven waant.” Hij ziet in “de opvatting dat alle problemen… om een technische oplossing vragen” een groot gevaar. Hoe dienen wij ons te verhouden tot de techniek? “Kunnen wij de techniek opnemen in ons dagelijkse bestaan en tegelijk het besef vasthouden dat de zin van ons bestaan elders ligt?” Heidegger vindt een antwoord in de houding van “gelatenheid”, ontleend aan de mysticus Johannes Eckhart (1260-1328). 

“De gelatenheid verzaakt aan de wil, die… uit is op controle en heerschappij.” Het is geen actief ingrijpen maar ook geen “passiviteit van het uitzichtloze ondergaan. Gelatenheid oefent zich in het geschikte midden tussen actief en passief, tussen nabijheid en afstandelijkheid. Ze legt zich toe op een houding die kan wachten en toch betrokken is,” zo eindigt De Schutter. Aan het eind van de bijdrage over Heidegger in vorig nummer werd een verband gelegd met het “niet-doen” in het taoïsme van Lau Zi en Zhuang Zi (Zie CM 95,139,147)