Een humane verlichtingsdenker

Civis Mundi Digitaal #149

door Piet Ransijn

Bespreking van Johann Gottfried Herder, Hoe worden we humaan? Teksten van een vergeten denker. Vertaald en ingeleid door Pieter Ippel. Noordboek, 2024.

  

Inleiding: een onderschatte denker

Ooit was Herder (1744-1803) even bekend als zijn jongere tijdgenoten Goethe en Schiller, en als schrijver van de Sturm und Drangzeit. Nietzsche werd beïnvloed door zijn gepassioneerde denkstijl.

“Herder was geen gemakkelijke man. Aan het eind van zijn leven kreeg hij het zowel aan de stok met Goethe en Schiller als met zijn bewonderde leermeester Immanuel Kant. Dat heeft zijn naam en faam aangetast. In het begin lag dat anders... Goethe was erg onder de indruk van Herder... Het is heel waarschijnlijk dat de figuur van de onstuimige Herder een inspiratiebron was voor de Faust van Goethe... Herders denktrant en zijn opvattingen staan vaak dichter bij onze tijd dan bijv. die van Kant. Hij hekelt de zelfvoldaanheid van verlichters als Kant. In zijn tijd gaat niemand zo principieel tekeer tegen de gewelddadigheid van de slavenhandel, kolonialisme en imperialisme als Herder. Hij valt... de rassenleer van Kant aan. Hij bekritiseert Goethe en Schiller... die terug willen naar de oude Grieken.” (p7,8) Tekenend is dat hij nooit een pruik droeg.

De verlichtingsdenker Herder komt over als een moderne denker. Hij was de voorloper van de Romantiek en de 20e eeuwse filosofische antropologie. Denkers als Nietzsche, Max Scheler en Arnold Gehlen sluiten bij hem aan. Hij maakte al een begin met vergelijkend onderzoek van mensen en mensapen, dat onder meer door Frans de Waal bekroond is. “Ook dieren hebben een soort taal.” (p8) Maar minder ontwikkeld en zonder cultuurvorming.  De taal maakt “innige verbinding tussen menselijke geesten en harten mogelijk”. (p100)

Zijn belangrijkste werk is zijn vierdelige Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit (1784-1791), een universele geschiedenis van “de hele toen bekende wereld”. Hij weet de diversiteit te beschrijven en te waarderen en kan worden gezien als een ‘openminded multiculturalist’ en geen nationalist. Humaniteit is Herders kernbegrip. Hij heeft vertrouwen in “de constructieve vermogens van de mens”.

Moderne denkers als Isaiah Berlin en Charles Taylor waarderen Herders werk, met name zijn oog voor “individuele authenticiteit”. Mensen hebben een authentieke kern die is ingebed in de samenleving en cultuur. (p9)

Immanuel Kant (1724-1804)

Biografie

Herder groeide op in Mohrungen in Oost-Pruisen, het huidige Polen, in een eenvoudig gezin. Zijn vader was huiswever en later koster. In zijn eerste baan  werkt hij als kopiist en klerk. Hij heeft een antiautoritair temperament en zijn baas ligt hem niet. Hij is een onverzadigbare lezer en werd vooral geraakt door Rousseau en Montesquieu. Met een legerarts gaat hij in 1762 naar Koningsbergen, de stad waar Kant doceert en waar hij theologie en filosofie gaat studeren. Zijn studie bekostigt hij met bijlessen, vier uur per dag. Op zijn achttiende is hij al leraar. "Enorm geraakt is hij door de colleges van Immanuel Kant... ‘Zijn filosofie stimuleerde het zelf denken en ik kan me haast niets voortreffelijkers voorstellen dan zijn colleges’.” Ze leren elkaar ook persoonlijk kennen. Ondanks de latere polemiek “is Herder altijd dankbaar gebleven voor Kants socratische onderwijs”. (p12)

“Een andere belangrijke ontmoeting, begin 1764, is die met de filosoof en taalkundige Johann Georg Hamann... een stimulerende mentor... Hamann helpt Herder aan een baan als hulponderwijzer in de Baltische stad Riga. In het najaar van 1764 vertrekt hij daarheen... Herder blijft vijf jaar in Riga.” Ze blijven hun hele leven bevriend. Na voltooiing van zijn theologiestudie in 1765 wordt hij predikant. Hij publiceert essays en “stort zich in het plaatselijke literaire leven”. (p12,13)

Maar Riga is hem te benauwend. Hij wordt het mikpunt van roddels vanwege polemische essays en vriendschap met een oudere getrouwde vrouw. In 1769 vertrekt hij via Kopenhagen naar Frankrijk. Daar leert hij eerst de dichter Klopstock kennen en in Parijs ontmoet hij Diderot. Onderweg schrijft hij een dagboek Journaal van mijn reis in 1769 waarin hij zich “als een bevlogen volksopvoeder” toont, die plannen maakt voor de hervorming van het onderwijs. In het dagboek uit zich een vroeg romantisch levensgevoel.

Hij neemt een baan aan als reizend mentor van de zoon van een Duitse aristocraat uit de buurt van Hamburg. Daar leert hij de dichter Lessing kennen, met wie hij zich zeer verwant voelt. Bij zijn plotselinge overlijden in 1781 raakt hij van slag. Beiden zijn beïnvloed door het pantheïsme van Spinoza, waarover de Pantheïsmusstreit ontbrandt. 

https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Goethe_Schiller_Wieland_Klopstock_Lessing_Herder.jpg

https://www.leo-magazin.com/artikel/2021/november/goethes-freunde.html 

Vriendschap met Goethe

Als Herder Straatsburg bezoekt, ontmoet hij daar min of meer toevallig Goethe, die daar rechten studeert. “Een zeer belangrijke gebeurtenis, die ook verstrekkende gevolgen voor mij zou hebben,” schrijft Goethe in zijn autobiografische Dichtung und Wahrheit. “Maandenlang zien ze elkaar bijna iedere dag. Goethe is onder de indruk van de kennis en belezenheid  van zijn vijf jaar oudere vriend.” (p18) Herder heeft echter een ongemakkelijk karakter en werd geplaagd door een pijnlijke oogkwaal, die volgens Goethe van invloed was op zijn “bijtende humor”, terwijl Goethe gewend was aan complimenten. In 1773 verschijnt Herders bundel Von deutscher Art und Kunst, ”die een manifest werd van de Sturm und Drang beweging”. Herder wint een prijs van de Berlijnse Academie van Wetenschappen met zijn Abhandlung über die Ursprung der Sprache. En Goethe schreef een oerversie van de Faust met waarschijnlijk Herder als inspiratiebron.

Op reis door Duitsland ontmoet Herder “de jonge en begaafde Caroline Flachsland... opgevoed in een welgestelde familie. Het is min of meer liefde op het eerste gezicht.” (p19) Als hij een paar jaar later pas een baan krijgt als ‘hofpredikant’ in het graafschap Bückeburg bij Münster, kunnen zij trouwen. Ze krijgen zes zonen en een dochter.  “Zijn schriftelijke productie komt weer onstuimig op gang.” Na Vom deutscher Art und Kunst (1773) volgt Auch eine Philosophie der Geschichte  zur Bildung der Menschheit, “een bevlogen manifest... tegen de zelfvoldane tijdgeest”. (p20). 

Hij raakt bevriend met de hofmusicus Johann Christian Bach, de jongste zoon van Johann Sebastian Bach. Hij blijft corresponderen met de inmiddels beroemd geworden Goethe die een baan krijgt in Weimar bij de jonge hertog Karl August. Begin 1776 krijgt Herder daar een vrijgekomen baan als predikant en leidinggevend functionaris van het kerkelijk leven in het hertogdom, een baan “met veel administratieve rompslomp. Herder is daar helemaal niet goed in. Caroline springt bij.” Zij is daar beter in. 

Maria Karoline Herder, geb. Flachsland

Hij begint aan zijn hoofdwerk Ideen zur Philosophie der Geschichte der Menschheit. “Hij koopt alles wat los en vast zit en bouwt een enorme bibliotheel op [...met] torenhoge boekenrekeningen... Ook hier blijkt zijn vrouw zakelijker... Hij wil... iedere cultuur van binnenuit begrijpen; sich hineinfühlen... De Ideen worden bij een breed en internationaal lezerspubliek een succes... ‘Herder bereikte als Poly-Histor (globaal historicus) wereldroem’,” schreef een bekende historica. Maar Kant vindt Herder “niet precies en systematisch genoeg... Herder voelt zich miskend en verraden... en er ontstaat een polemiek.” 

Het roept de vraag op: zou Kant dat ook van Nietzsche hebben gevonden? Het betreft hier een andere denkstijl dan die van Kant. Verder schrijft Herder een dialoog: Gott. Einige Gespräche (1779), “op Spinoza’s pantheïsme geïnspireerd.” (p23,24) Hij gaat niet zover als Nietzsche, die God dood verklaart, hoewel deze eveneens pantheïstische neigingen toont in zijn natuurbeleving.

In 1788 gaat Herder naar Italië, waar Goethe verblijft, en begeleidt een hooggeplaatste figuur. Hij heeft echter “’geen talent voor ondergeschiktheid’... Hij mist zijn vrouw en zijn gezin... In liefdesbrieven betuigt hij spijt over zijn soms norse gedrag... ’waarmee ik jou boos of ongelukkig heb gemaakt’... Voor zijn kinderen beschrijft hij levendig de Zwitserse bergen en de Italiaanse steden... Aan Rome moet hij erg wennen... Hij maakt kennis met de vrouwelijke schilder Angelika Kauffmann... Intensieve gesprekken zorgen ervoor dat Herder tot rust komt... De twee blijven corresponderen... Terwijl Herder makkelijk in conflict komt met machtige... mannen, is dat met vrouwen nooit het geval. Huidige schrijvers typeren hem als een voorloper van het latere feminisme.” (p25)

Geistiges Idyll in der Gartenlaube, nachempfunden auf einem Holzstich von 1879: Wieland, Schiller, Hertog Carl August, Herder (staand), Goethe (v. l.). © epd

Oude en nieuwe vrienden

“In 1789 breekt de Franse Revolutie uit... Herder is opgetogen... Hij heeft altijd een hekel gehad aan aristocratisch, autoritair bestuur... Bij Hertog Karl August en zijn hoogste adviseur Goethe ligt dat anders... Herder wordt steeds meer als politiek onbetrouwbaar beschouwd.” Hij schrijft Briefe zur Beförderung der Humanität (1793-1797). Als hij over politiek schrijft “wordt door de censuur ingegrepen, onder aansturing van Goethe.” (p26,27)

Zijn gezondheid gaat achteruit, waarschijnlijk mede door zijn “waanzinnige ‘workaholisme’”. Contacten met Goethe worden koeler, “terwijl de vriendschap tussen Goethe en Schiller wereldberoemd wordt. Herder raakt geïsoleerd... Misschien speelt... zijn frontale aanval op de bewonderde ‘kritische filosofie’ van Kant een rol [...met zijn] ’lege, metafysische begrippen’. Hij schrijft een Metakritik zur Kritik der reinen Vernunft (1799)”

“Er ontstaan ook nieuwe vriendschappen met jonge kunstenaars, zoals de... romantische dichter, romanschrijver en pedagoog  Jean Paul (Richter) [...die] een tijdje bij de familie Herder in huis woont... Met de oude Weimarse dichter Christoph Wieland blijft de band altijd goed.” Hij krijgt ook bezoek van Caroline Schlegel, de vrouw die  centraal staat in de vroege Duitse Romantiek. Zijn vindt hem niet nors maar charmant en “werd bijna verliefd op hem.”

“In de loop van 1803 wordt zijn ziekte... steeds zwaarder te dragen... Hij wordt verzorgd door een van zijn twee zonen, die inmiddels arts is geworden... De sfeer binnen het gezin (b)lijkt liefdevol te zijn geweest... De zorgtaken kwamen neer op de moeder. Caroline schrijft ... een empathisch levensbericht over haar overleden man [Erinnerungen aus dem Leben Herders]... Op het graf staat zijn levensmotto: ‘Licht – Liefde – Leven’... Er was veel spanning in dit leven, storm en drang, heftiger dan zij de meeste mannen... De oppositie raakte hem vaak hard.”

Herder wordt “de Duitse Rousseau’ genoemd. Beide hebben een “heftig en sterk wisselend gevoelsleven” en zijn tegendraads. Maar “Herder had een vaste baan en een flink gezin en een vrouw die hem aankon.” Hij bekritiseert Rousseau als ‘onpraktisch’ en neemt afstand van zijn maatschappijanalyse, van het sociaal contract en terug naar de natuur. In het kleinburgerlijke Weimar werd hij overvleugeld door Goethe en Schiller, die hem niet altijd welgezind waren. “Dat heeft zijn reputatie geschaad.” (p28,29)

Zijn stijl lijkt op die van Nietzsche. “Hun bevlogenheid, hun ongehoorde taaltalent, hun vitalisme, maar ook de spanningen in hun teksten, de onhelderheid van hun begripsvorming... Vaak fragmentarisch, essayistisch, soms uitbarstend in exclamaties. [...die] niet helemaal in hun eigen tijd passen. 

Belangrijkste werken

In zijn vierdelige Ideen onderneemt Herder een “verbazingwekkend tocht door zeer uiteenlopende tijdperken en werelddelen [...en] blijft hij kritisch kijken.” Vooral naar zijn eigen land en werelddeel en de "arrogante veroveringszucht” daarvan. De mensheid heeft één oorsprong, maar een enorme variëteit. Hij heeft ook oog voor ecologie en kritiek op “het agressieve boerenbedrijf... Je kunt niet zomaar bomen omhakken en de grond exploiteren.” En ook de cultuur van Europa niet overplanten. Hij heeft het al over klimaatverandering door menselijk toedoen. “Hoe ver ze daarin komen zal de toekomst leren.” (p30-32)

“Al heel jong raakt  Herder in de ban van de geschiedenis.” Ook onderdrukte en geminachte culturen en perioden worden op hun waarde geschat. Hij haalt uit tegen de hoogmoed en zelfvoldaanheid van de Europeanen. “Overal vinden Europese veroveringstochten plaats die eigenlijk vaak rooftochten zijn... De inheemse bevolking wordt [in Amerika] gedecimeerd.” (p34) Hij bekriseert de slavenhandel, geraakt door het werk van Las Casas. (Zie de bijdragen over hem van Fred de Haas in dit nummer) 

Invoelend begrijpen van andere culturen

Zijn filosofie is humaan en ruimdenkend, en omvat een “universele geschiedenis van de vorming van de aarde” met alle hem bekende culturen. Het gewone volk is zijn focus in plaats van koningen, keizers en kardinalen in een dynamische ontwikkelingsvisie. (p35) Hij probeert zich te verplaatsen in andere tijden en culturen (sich hineinfühlen). “Het uiteindelijk doel van de geschiedenis is gelegen in de realisering van wat hij Humanität noemt. Maar... geen rechte lijn. Ieder volk kent perioden van groei en verval. 

“Elk volk heeft zijn ingeboren eigenheid... Ieder volk verdient evenveel respect en moet beoordeeld worden op zijn eigen termen, niet op de onze. Herder heeft zijn twijfels bij de prediking van het christendom... en hij vraagt zich af of de missionarissen en zendelingen niet meer schade aanrichten dan dat zij heil brengen.” (p40) 

Zijn Ideen zijn een poging tot Big History. Hij baseert zich op feitelijke empirische kennis, zoals reisverslagen en is alert op vooroordelen en eenzijdigheden. Zijn visie heeft ook een religieuze dimensie in termen van de Voorzienigheid en goddelijke kracht, die als Vader, Moeder en Natuur wordt aangeduid. De invloed van het godsbegrip van Spinoza is merkbaar: ‘God ofwel de Natuur’. “Van een concreet ingrijpen van een persoonlijke God is nergens sprake. De mensen op aarde moeten zelf hun leven vormgeven, maar er is wel zoiets als een ‘goddelijke vonk’.” Hij verwijst nergens naar het bijbelse scheppingsverhaal. Hij was een religieus geïnspireerde predikant, “maar wel van een vrijzinnig en vrijheidslievende soort”. (p42) De humaniteit van Christus en het christendom inspireert hem

“Iedere persoon heeft een eigen ‘authentieke’ interne kracht, die hij of zij zo goed mogelijk moet laten groeien en bloeien. Dit uitgangspunt gaat ook op voor de culturele gemeenschap, die ook haar ‘eigen kracht’ moet zien te ontdekken en verder te ontwikkelen.” (p43) Kant had kritiek op deze visie. Herder is zich ervan bewust dat verder onderzoek nodig is. 

 

De natuurlijke omgeving, planten en dieren

Herder ziet de aarde als “een ster onder de sterren (een planeet onder de planeten)” verbonden met kosmische krachten, in het bijzonder die van de zon. Hij heeft een “evolutionistisch wereldbeeld”. Heeft oog voor het plantenrijk en het dierenrijk. “Menselijk leven zonder ‘botanische onderbouw’ komt niet op gang... Hoe klein is de zogenaamd grote mens binnen het geheel van de natuur... Het vaak miskende plantenrijk is de... energiecentrale van de natuur... Het leven van de planten is dus de basis van het leven van de dieren en de mensen... Dieren zijn de oudere broers van de mens.” (p44-46,77)

Herder heeft oog voor de overeenkomsten van mensen en mensapen, met name de orang-oetan. De chimpansee en gorilla waren nog niet bekend. “De orang-oetan lijkt innerlijk en uiterlijk op de mens... zijn denkwijze staat dicht aan de rand van de rede. Het gaat echter vrijwel altijd om imitatie.” (p47, zijn naam betekent ‘mens van het woud’)

Herder ziet al veel eerder dan Arnold Gehlen de mens als zwak en kwetsbaar ‘Mangelwesen’ en “van nature een cultuurwezen”. (Zie CM 148) Door zijn rechtopgaande houding heeft de mens twee vrije handen waarmee hij werktuigen kan gebruiken en meer overzicht heeft. Maar hij is ook nog ten prooi aan driften ondanks zijn “verheven mogelijkheid tot redelijkheid”. (p48,50) Het streven naar volmaaktheid berust op oefening en vorming in samenspel met de gemeenschap. 

 

Humaniteit

Herder koos ‘humaniteit’ als zijn centrale waarde. “Sommigen vrezen dat het woord ‘humaniteit’ niet zo geschikt is... Kunnen we niet een ander begrip kiezen, zoals mensheid, mensenrechten, mensenplichten of menselijke waardigheid, is de vraag.” Deze termen geven de strekking aan van wat hij ermee bedoelt. Humaniteit ziet hij als datgene in de mensen dat “in aanleg is geboren en (dus) verder ontwikkeld en gevormd moet worden. We komen bepaald niet helemaal ‘af’ ter wereld en het waarmaken van onze aanleg moet het doel van ons streven zijn.” Menselijkheid omvat ook medegevoel, “medeleven met de onvolkomenheden van anderen en het streven  om het lijden te voorkomen of een ander bij te staan... naast het zelfbehoud. Onze “plichten tegenover medemensen” omvatten ook “die van autochtonen tegenover vreemdelingen”. (p89-92, Derde humaniteitsbrief)

“Het verschil tussen verlichte en niet-verlichte volken is niet principieel, maar hoogstens gradueel.” (p52) Herder ziet de mens niet als een soort roofdier, zoals Hobbes in zijn strijd van allen tegen allen. “In de schoot van de liefde ontvangen en aan haar boezem gevoed, wordt hij door mensen opgevoed en ontvangt van hem duizendmaal goeds.” Hij heeft een positief mensbeeld. Maar “steeds weer benadrukt hij dat het machthebbers en van hun basis losgeraakte politici zijn, die oorlog en geweldgebruik als aanvaardbaar middel propageren... ‘Niet oorlog maar vrede is de natuurlijke situatie van het menselijk bestaan... Oorlog is een noodtoestand’... Hier... is het begrip ‘humaniteit’ steeds leidend... Verdere vorming (Bildung) is mogelijk... ‘Wat in de geschiedenis ooit aan goeds is gedaan bevordert de groei van ware humaniteit’.” (p53-55) 

Herder is behalve als grondlegger van de filosofische antropologie te beschouwen als de grootvader van de culturele of sociale antropologie en het multiculturalisme. Zelf deed hij geen veldonderzoek, maar baseerde hij zich op verslagen van anderen. In zijn respect voor andere volken “klinkt zijn afschuw van meedogenloosheid en militarisme telkens door... Hier lijkt de afkeer van het systematische geweld en bloedvergieten het te winnen van het zich empathisch te verplaatsen in een andere wereld.” (p58) De humaniteit en het welzijn van de mensen staat bij hem centraal.

Herder toonde zich ook kritisch tegenover “de krachtdadige Duitsers” en complimenteus tegenover de Slavische volkeren, die “zich hoogst zelden aan veroveringen en oorlogen hebben bezondigd”. Het latere Russische imperialisme daargelaten. Hij prijst de “rustige vlijt en vredelievende handel” van deze volkeren.

“Kant bekritiseert het concept van de ‘organische krachten’ dat Herder hanteert, en stelt dat het te vaag blijft... Hij ziet niet in dat het in de filosofie om analyse en ‘behoedzaam redeneren’ gaat en niet om ‘bevleugelde verbeeldingskracht’. Hij is, volgens Kant, niet precies genoeg in zijn begripsvorming... Herder... voelde zich gekwetst. Het werd een levenslange verwonding... Latere besprekingen van Herders hoofdwerk zijn empathischer." (p62,63) Bijv. door Ernst Cassirer in The Philosophy of Enlightenment

 

‘Richtlijnen voor een ruimhartige wereldgeschiedenis’

In zijn Brieven ter bevordering van de humaniteit geeft Herder enkele richtlijnen en uitgangspunten voor de historisch onderzoeker:

1. onpartijdigheid en openheid. “Dat betekent dat men... er geen favoriet volk op na moet houden.”

2. geen kwetsende bewoordingen. “Het gaat om begrip en empathie... einfühlen.

3. Respect voor diversiteit. “De zwarte heeft... evenveel recht als de witte voor een afwijking... De zwarte, de Amerikaanse indiaan, de Mongoliër hebben talenten en specifieke eigenschappen die de European niet heeft.”

4. “Iedere natie moet vanuit haar eigen situatie, met alles wat zij is en heeft worden bekeken... Het verwerpen van bepaalde culturele kenmerken, dat is nog geen geschiedenis.” De “breed uitwaaierende mensheid”  kent uiteenlopende kenmerken.

5. “In ieder geval kan de Europese cultuur niet als maatstaf van algemene menselijke waarde en welzijn fungeren. Dat zou een valse maatstaf zijn... Waar bestaat die cultuur eigenlijk? Bij welk volk? Wanneer? Bovendien zijn aan haar... zoveel gebreken en zwakten verbonden, zoveel ontsporingen en afschuwelijkheden, dat alleen een moreel ongevoelig persoon deze manifestaties van een zogenaamd hogere cultuur als gemeenschappelijk erfgoed voor ons hele menselijk geslacht zou willen uitroepen. De cultuur van de mensheid is heel wat anders... De Geest (Genius) van de menselijke natuurgeschiedenis leeft in en met ieder volk.” (p65-67)

“Hoe worden we humaan?... In de eerste plaats door af te rekenen met het inhumane. [... Hij] gaat tekeer tegen kolonialisme, racisme en het idee van Europese superioriteit. Het kolonialisme doet zich voor als beschavingsmissie, maar is in feite arrogant, gewelddadig. Het bedient zich van wreedheid en systematische vernedering. Herder spreekt zich ook duidelijk uit tegen de slavernij.” Hij vindt Kant weinig democratisch. Diens uitspraak “de mens is een dier dat een heer(ser) nodig heeft” keert hij om: “een mens die een heerser nodig heeft wordt een dier. Van de zelfingenomen rassenleer van Kant en diens minachting voor vrouwen moet hij niets hebben... Herder nam vrouwen serieus en wilde hen de regie over hun eigen leven geven.” 

“Hij verheerlijkt de Grieken niet en veroordeelt hun harde behandeling van slaven en bewoners van de door hen bezette gebieden. Van de Romeinen moet hij niet veel hebben. Hij houdt niet van hun op oorlog en verovering en bloedvergieten gerichte staatsinrichting en maatschappijstructuur. Als er iets is wat hij van jongs af aan haat, is het lijfelijk geweld en de rauwheid van oorlog... hamert op het belang van vrede  en vreedzame conflictoplossing [...in] een combinatie van antiautoritair en antimilitair... ‘anarchisme’. Deze term was in zijn tijd nog niet in zwang, maar Herders sentiment is er zeker mee verwant... Herder was op vele terreinen een voorlopen en originele voorvechter, maar hebben we nú nog iets aan hem? Kan zijn werk ons nu nog ‘verlichten’?” (p67-69)

“Mensen moeten, volgens Herder, in staat gesteld worden hun eigen, authentieke talenten te ontwikkelen, maar zijn daarbij aangewezen op de omringende gemeenschap, die hen steunt en (op)voedt... zijn positie is te typeren als die van een open communitarist.” De gemeenschap van onderop  is bij hem belangrijk voor de persoonlijke ontplooiing. “’Hij had een broertje dood aan bovenbazen.” ‘Het gewone volk’ zou zelden oorlogszuchtig zijn. “Oorlogen worden begonnen door geestdriftige of rancuneuze machthebbers... Herders alternatieve route – het proberen vredelievend naast en door elkaar te leven, vooral door je in andere leefstijlen te verplaatsen en zoveel mogelijk af te zien van macht en geweld – is misschien te naïef... Dit blijft echter een waardevol perspectief.. dat later door Thoreau, Tolstoj, Gandhi en Martin Luther King, elk op hun eigen wijze, wordt voortgezet.” (p69,70) 

Vertaalde teksten

Daarna volgen vertaalde passages uit Herders werken, waarvan er hierboven al enkele zijn weergegeven, die hier soms weer worden herhaald. Paragraafkoppen geven de kern weer: “De aarde is onderdeel van een kosmische orde... De mens heeft zwakke instincten, maar een sterk leervermogen... is tot redelijkheid in staat... De mens is een zwak dier dat noodgedwongen moet leren... De mens is kwetsbaar maar taai. Dat maakt verspreiding over de aarde mogelijk... De mens heeft aanleg voor humaniteit en religie... is van nature een cultuurwezen...  Taal maakt bezinning en dialoog mogelijk (p76-97) 

“Gerichtheid op vrede is eerste kenmerk van humaniteit... De mens is tot medegevoel in staat... in staat zich in bijna ieder ander schepsel te verplaatsen... Omdat het loutere medegevoel van de mens zich niet over alles uitstrekt... daarom heeft de verstandig leidende Moeder [Natuur...] een beter kompas ontwikkeld, namelijk de regels van gerechtigheid en waarheid.” (p86,87) Door Bildung en levenslange oefening zijn mensen te vormen en kan humaniteit zich verder ontwikkelen. Deze passages komen uit de Ideen en deTiende Humaniteitsbrief)

“Het is duidelijk dat het niet alleen aankomt op het verstand. Ook aan demonen kennen we een demonisch verstand toe. Ons verstand moet menselijk zijn, door een actieve goedheid gedreven. Kijk eens om je heen! Hoeveel waardevolle en echte wetenschap is tot nog toe ongebruikt gebleven! En hoeveel andere kennis is schandelijk misbruikt!... Schijnwaarheden, starre vooroordelen, huichelachtige leugens, traagheid en redeloze willekeur verwarren onze generatie. Wat we nodig hebben is een versterkte en goed gerichte wil, het oefenen daarin, vanaf onze jeugd, zodat we eraan gewend raken.” (p131, Tiende Humaniteitsbrief)

“Het is niet zo dat een mens beroofd is van driften, maar deze zijn onderdrukt en... geordend... De weegschaal van goed en kwaad, van het valse en het ware hangt in hem. Hij kan onderzoeken, hij moet kiezen... Meestal kiest men bij het afwegen van krachten en driften voor gemakzucht  (Bequemlichkeit) en conformisme (Gewohnheit), zoals die gangbaar zijn. Het is maar zelden dat de mens hier overheen kijkt. Hij kan vaak, wanneer lagere driften hem in hun greep krijgen en afschuwelijke gewoonten hem binden, erger dan een dier worden.” (p83,84)

“De dubieuze historische rol van de Duitsers en de hoopvolle opkomst van de Slavische volkeren” komen aan bod, evenals “ecologische overmoed en exploitatie”.  De Europeanen krijgen er van langs met hun onderdrukking, vernederingen, onrechtvaardige oorlogen en  agressief op eigen voordeel gerichte overheersing en uitbuiting. “Algemeen gesteld is het lot van de mens en zijn bestemming tot aardse gelukzaligheid noch aan heersen noch aan dienen gebonden.” (p109)

De verschrikkingen van oorlog worden breed uitgemeten in een pleidooi van “billijkheid tegen andere naties... Het misbruik van het christendom heeft talloos veel kwade dingen veroorzaakt”. (p127,133, Tiende Humaniteitsbrief) Herhaaldelijk keert Herder zich tegen onderdrukking, onderwerping, despotie, veroveringsdrift, oorlog en geweld, cultuurvernietiging van andere volken en kortzichtig agressief eigenbelang, waaraan met name Europeanen zich hebben schuldig gemaakt.

“Volken zouden naast elkaar, niet... elkaar onderdrukkend moeten leven... Bij alle verbindingen tussen mensen is gemeenschappelijk onderlinge hulp en zekerheid het hoofddoel van hun verbond... Hoeveel oprechter zijn de wilden in hun beraadslagingen en vredesverdragen, in hun ruil en handelsverkeer!" (p110,115,122, een idealisering?)

Het vraagt “een vereniging van velen om het welzijn te bevorderen... de gelukzaligheid van allen hangt af van de inzet van iedereen... ‘Niemand uitsluitend voor zichzelf, iedereen voor allen’.” (p132,133, Tiende Humaniteitsbrief) 

Herders visie was ten diepte religieus 

Commentaar: Herder als pionier in antroplogische en historisch-sociologische studie 

Herders mensheidsgeschiedenis is een unieke prestatie, waarmee hij in zijn universele mondiale visie op zijn Europacentrische tijd vooruit liep. Niet alleen in dit opzicht was hij een modern denker en wetenschapspionier. Zijn onderzoeksprincipes zijn nog steeds geldig: 

1. onpartijdigheid en openheid.

2. Invoeldend begrijpen. Bij Max Weber en anderen heette dit ‘verstehen’ zonder te (ver)oordelen. En met een zekere distantie, streven naar objectiviteit en wat Weber ’waardevrijheid’ noemde.

3. Respect voor diversiteit en culturele verschillen en specifieke bekwaamheden van volken.

4. Een volk vanuit zijn eigen situatie onderzoeken. Dit heeft te maken met wat Weber ‘Wertbeziehung’ noemdehet verband met bepaalde geldende (basis)waarden van een cultuur of land.

5. Geen etnocentrisme of Europacentrisme: de eigen cultuur als maatstaf nemen.

6. Hieruit vloeit een cultuur- en maatschappijkritische houding voort met oog voor gebreken en ontsporingen van de eigen cultuur (en niet alleen van andere volken).

Verwestersing en eigenheid van culturen

Het is de vraag is in hoeverre culturen hun eigenheid hebben weten te bewaren of juist ten prooi zijn gevallen aan ‘verwestersing’ en culturele ontworteling onder invloed van het kolonialisme, de zending en verbreiding van christendom en het westers beschavingsoffensief en de daaruit voortvloeiende hegemonie van de westerse civilisatie. Zien we overal een op westerse leest geschoeide mondiale industriële cultuur en maatschappij ontstaan met wetenschap, techniek, economie en industrie als centrale cultuurelementen? Of weten culturen daarnaast iets van hun eigenheid te bewaren?

Samuel Huntington ziet in zijn klassieker The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order (1996, Botsende beschavingen) het ontstaan van een aantal machtsblokken, die met bepaalde culturen samengaan, welke kennelijk hun eigenheid verdedigen. Het lijkt erop dat een van oorsprong westerse industriële ontwikkeling wordt gecombineerd met een eigen koers, niet alleen politiek, maar ook cultureel en religieus of levensbeschouwelijk, met een andere (cultuur)geschiedenis. 

Conflicten vinden vaak vooral plaats in grensgebieden tussen machtsblokken en cultuursferen, die niet altijd overeenkomen met landsgrenzen, zoals in Oekraïne, dat ‘grensland’ betekent. Verder tussen Israël en Palestina, bij de islamitische Rohingya in het boeddhistische Myanmar, tussen het hindoeïstische India en het islamitische Pakistan, binnen China ten opzichte van de islamitische Oeigoeren, in Rusland tot voor kort in de Tsetsjeense oorlogen met de islamitische Tsjetsjenen, in Turkije tussen Turken en Indo-Iraanse Koerden, enzovoort.

Naast of tegenover de westerse machts- en cultuursfeer staan Rusland, communistisch China, de islamitische wereld van het Midden-Oosten en Noord-Afrika, hindoeïstische India, boeddhistisch Zuid-Oost Azië, met uitzondering van islamitisch Indonesië en Maleisië, verder Afrika en het katholieke Latijns Amerika. Australië en Nieuw Zeeland zijn westers georiënteerd, Oceanië eveneens met een meer autochtone bevolking. Verder er nog enkele kleine minderheden van zogenaamde ‘primitieve volkeren’, door antropoloog Andre Köbben ‘schriftloze volken’ genoemd. Zijn boek Van primitieven tot medeburgers wijst enerzijds op een minder bevooroordeelde antropologische benadering, anderzijds op ‘verburgerlijking’ en verwestersing van deze volkeren.

De globalisering, die vooral economisch en technisch-wetenschappelijk is, maar ook samengaat met een technocratisch georiënteerde industriële cultuur, krijgt ook in het Westen tegengas. Vooral uit de nationalistische en populistische hoek, waar het belang van de eigen natie en nationale cultuur voorop staat tegenover de instroom van allochtonen. Cultuur, waaronder waarden, opvattingen, levensbeschouwing, geschiedenis, enz. blijkt een factor die niet valt te veronachtzamen, zoals ook Herder aangaf en velen na hem. 

Herder baseert zijn denken op intersubjectieve ervaring

Antropologie en sociologie

Met recht wordt Herder de grootvader van de sociale en culturele antropologie genoemd. Zijn werk loopt een eeuw vooruit op pioniers als Edward Tylor, Primitive Culture (1871) en Anthropology: An introduction to the study of man and civilization (1881) en James Frazer, The Golden Bough: A Study in Comparative Religion (Later: A Study of  Magic and Religion,1890, zie CM 145) Herders benadering doet ook denken aan de antropologische studie van Ton Lemaire, Over de waarde van kulturen: Een inleiding in de Kultuurfilosofie. Tussen relativisme en Europacentrisme. Voor Herder gold geen van beide. Hij hanteerde humaniteit en respect voor andere volken als universele principes.

Socioloog Johan Goudsblom onderscheidt in Balans van de sociologie de volgende criteria voor sociaal wetenschappelijke studies. Bij bepaalde criteria komt Herder daaraan in vergaande mate tegemoet.

1. Reikwijdte, deze is bij Herder wereldomvattend,

2. Systematiek. Daarop valt bij Herder wel iets aan te merken, bijvoorbeeld zijn indeling in tijdperken, zie onder.

3. Verifieerbaarheid. Herder maakt zoveel als in die tijd mogelijk is gebruik van waarnemingen van andere in reisverslagen, die echter nog niet de status hebben van empirische studies en antropologisch veldwerk. Zijn pionierswerk is nog verkennend en inventariserend. Hij formuleert nog geen verifieerbare hypothesen.

4. Relevantie. Herders kritische bevindingen zijn nog steeds relevant en actueel.

5. Distantie en betrokkenheid (ontleend aan Norbert Elias). Herder combineert een kritische distantie ten opzichte van zijn eigen tijd en zijn eigen land en cultuur met een gepassioneerde betrokkenheid bij de mensheid, in het bijzonder de ontwikkeling naar toenemende humaniteit.  In termen van de ‘waardebetrokkenheid’ (Wertbeziehung) in de cultuur- en religiestudies van Max Weber geldt ‘humaniteit’ bij Herder als centrale waarde. 

De organische visie van Herder 

Ontwikkeling in tijdperken

Op Herders indeling in tijdperken valt het een en ander aan te merken. Herder ziet een ontwikkeling van een patriarchale tijd” of “gouden kindertijd” van “primitief lijkende herdersgemeenschappen” naar de “agrarische samenleving” van landbouwvolken in de delta’s van grote rivieren, verder een ”jongelingstijd” bij de Grieken en “de mannelijke fase” bij de Romeinen, die zich kenmerkt door “viriele veroveringsdrift”, welke ten onder gaat in “zwelgen en oorlogvoeren”.  Daarna volgt het christendom met de hiërarchische structuur en cultuur van de Kerk, gevolgd door de Renaissance en de Verlichting in de tijd van Herder, die de Middeleeuwen niet onderwaardeert, zoals toen vaak gebeurde. (p36-38) De kritiek van Kant op “het concept van organische krachten” en ontwikkeling en het ontbreken van “een analyse van ‘behoedzaam redeneren’” lijkt hier op zijn plaats. (p62)

Herders typering doet denken aan de organische visie van Oswald Spengler, Der Untergang des Abendlandes; Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen en in mindere mate Pitirim Sorokin, Social and Cultural Dynamics, waarin tijdperken worden vergeleken met organische processen van bloei en verval. Bij Herder vooral een opgaande ontwikkeling, bij Spengler en Huizinga een neergaande tendens en bij Sorokin een cyclische ontwikkeling. Norbert Elias in Het civilisatieproces (Der Prozess der Zivilisation) neigt evenals Herder naar lineaire vooruitgang, die perioden van ‘decivilisatie’ of (tijdelijke) verloedering niet uitsluit, waarvoor Herder eveneens oog heeft wat betreft de Europese ontsporingen. De cultuursociologische studies van Sorokin en Elias, meer dan anderhalve eeuw later, zijn meer empirisch onderbouwd dan het pionierswerk van Herder.

Herder meende een geleidelijke ontwikkeling te zien naar toenemende humaniteit met omwentelingen zoals de Franse Revolutie, die hij verwelkomde. Het boek vermeldt niet hoe Herder reageerde op het geweld en bloedvergieten dat eruit voortvloeide. Hij zou dit ongetwijfeld als een (zoveelste) ontsporing zien, evenals Hannah Arendt in On Revolution, Sorokin in Sociology of Revolution, Albert Camus in De mens in opstand en Peter Sloterdijk in De verschrikkelijke kinderen van de nieuwe tijd. (zie resp. CM 147, 90 en 89)

De relevantie van Herder tot op heden lijkt hiermee voldoende toegelicht. Inderdaad een vergeten en onderschatte denker, die meer aandacht verdient. Dat krijgt hij op overtuigende wijze in het besproken boek. De hoofdlijnen van zijn cultuurgeschiedenis en filosofie komen daarin op heldere en toegankelijke wijze beknopt naar voren. De toegevoegde teksten bevatten soms enige herhalingen van wat al in de inleiding is besproken, maar worden in de teksten uitgebreider weergegeven. De humaniteit die Herder benadrukt, staat (ook) in onze tijd vaak op de tocht en blijft een belangrijk aandachtspunt, vooral bij totalitaire en technocratische tendensen die de kop op kunnen steken in onze door informatietechnologie overheerste cultuur. Hoewel de gevaren daarvan misschien niet zo’n vaart lopen als soms wordt  geschetst wat betreft ontwikkelingen van kunstmatige intelligentie en surveillance kapitalisme en communisme, dienen de menselijke maat en menselijke waarden nauwlettend in het oog gehouden te worden.