Civis Mundi Digitaal #149
Het is geen wonder en ook geen toevalligheid dat steeds minder studenten zich opgeven voor een studie Nederlands. Paradoxaal genoeg groeit het aantal taal-guru’s met hun taallessen aan nieuwkomers explosief met een dito groei onder het aantal schrijvers tegenover een evenredige afname van het lezersaantal. Socioloog Ernst Zahn stelde in Ons Erfdeel dat Nederland de eigen taal minder hard nodig zou hebben als middel tot zelfexpressie en symbool van nationale eenheid. Veel Nederlanders denken er inderdaad ook zo over. Voor hen heeft de eigen taal voornamelijk een instrumentele functie.
Verantwoording
Het feit dat dit essay uit de pen is gewrongen van een migrant van wie er niet spontaan verwacht wordt dat die zich een visie kan laten ontvallen over de hedendaagse positie van het Nederlands, behoeft hier enige toelichting. Zoals Albert Helman in zijn werk Cultureel mozaïek van Suriname schreef zou het Nederlands in Suriname als een seismograaf dienst doen ten aanzien van het ontwikkelingspeil van taalgebruikers in het Nederlands. Hoe statiger de Nederlandse taalbeheersing, des te geestelijk welvarender werd de taalgebruiker verondersteld. Ik had als individu misschien het voorrecht dat mijn vader vanwege zijn ambt met een frequentie van eens per maand een bundel zwaar gedateerde bladen en tijdschriften vanuit Nederland ontving. Naast standaardbladen als Revue, Panorama, Avenue, Elegance, Bessy Turf, Billy Turf, Suske & Wiske, een partij seksboekjes, bevond zich tussen dit leedvermaak ook edities van de NRC en het Elseviers Magazine , deze laatste voorzien van een geel katern dat niet zelden was gewijd aan president Sukarno van Indonesië en aan de naweeën van de Vietnam oorlog etc. Ik merkte wel dat mijn taalvormen en uitdrukkingswijzen in opstand kwamen tegen die van mijn klas-en leeftijdsgenoten met als gevolg een koude oorlog. Surinamers dulden onderling nu eenmaal geen goewweldigheden welke weerzin doorgaans als volgt wordt verklankt: Fa dat kang ( hoe is dat mogelijk ). Men gelooft in deze gemeenschap heilig in een collectieve cognitieve uitrusting. Bij een eventueel verschil in skills wordt er met harde hand gewerkt aan een nivellering. In Nederland gearriveerd werd mij duidelijk dat hoe donkerder je was, des te geringer de mate van taalbeheersing bij je werd verondersteld. Zou dit uitgangspunt er misschien debet aan geweest zijn dat er op mijn literair essay aan de NRC waarin ik een vergelijking trok tussen drie Antilliaanse schrijvers en drie uit de Surinaamse literatuur, door de toentertijd dienst doende chef literatuur redacteur, K.L. Poll als volgt werd gereageerd: “aardig gelukt tekstje maar tot mijn spijt heb ik het stadium om erin te geloven dat buitenlanders onze taal zo goed machtig zijn dat ze daarin ook kunnen schrijven, nog niet bereikt. Hopelijk een andere keer die er overigens nooit is gekomen.
Bevoegde commentatoren
De in 2013 overleden taalkundige P.C. Paardekooper noemde Nederlanders dan ook ‘moedertaalmasochisten’ die met hun opvallende voorkeur voor Engelse leenwoorden steeds meer zouden lijden aan anglomanie. Dat verklaart waarom de Vlaamse strijd voor handhaving van het Nederlands als cultuurtaal in België van Nederlandse zijde zo weinig gesteund is geweest. Waarom de publieke invloed van de Nederlandse letterkunde zo bescheiden is. Waarom Nederland in tegenstelling tot andere koloniale mogendheden geen koloniale taalpolitiek gevoerd heeft (uitgezonderd in Suriname). Waarom de verengelsing van het taalgebied daar sneller oprukt dan in andere landen op het continent. En waarom het belang van het leren van Nederlands door migranten er jarenlang veronachtzaamd is, ja het pleiten daarvoor aanvankelijk zelfs als cultureel racisme veroordeeld werd.
Er moet er echter aan worden toegevoegd dat door het neerhalen van de scheidingsmuur tussen de schrijftaal en de spreektaal, die in de vorige eeuw nog dezelfde status had als de zwarte muur te Mekka, de logica van het gestreefde simplisme tegenwoordig ( popcorn Nederlands?) veel complexer lijkt dan het formalistische taalgebruik in samengestelde zinnen. Tegenwoordig bezigt men termen als: internet-taal, whatsapp- taal, sms-taal etc., terwijl deze vormen van taalgebruik linguïstisch nooit als zodanig erkend zijn geweest. Didactisch bezien wordt migranten bijgebracht dat een goede beheersing van het Nederlands inherent zou zijn aan het spreken met een eclatant accent en het kunnen detecteren van de noodzakelijk spelfouten. Veel Nederlanders geloven heilig in het feit dat het spreken van het Nederlands met een ander accent, nimmer correct Nederlands kan zijn óf ervoor mag worden aangezien. Volgens wetenschappers waaronder neerlandistiek.nl zou het “begrijpend lezen “ benevens het “ goed verzorgd schrijven “ in zelfs beroepsgroepen alwaar die niet eens te vermoeden waren, tanende zijn. Er zijn neerlandici en taaltrainers die hun pupillen leren dat ze weg kunnen met een welluidend accentje en enige basale kennis van de spelling en grammatica. Ze leggen hen niet uit dat taalfout een federaal begrip is voor: de spelfout, de grammaticale fout, de lexicale fout, de syntactische fout, de stijlfout, de semantische fout en tot slot de esthetische fout. Met accent bedoelt men niet zozeer het roemruchte apostrofje dat volgens de grammaticale regel ten aanzien van klinkers en medeklinkers boven een bepaalde lettergreep ten vondeling wordt gelegd, maar men bedoelt er de spraakklank mee. Spraakklanken zijn de sterke fonetische invloeden, voortvloeiende uit je culturele/moedertaal die in alle andere talen die je bezigt, door blijven resoneren. Iemand die meent een andere niet te kunnen verstaan vanwege diens spraakklank, moet bij zichzelf te rade gaan of die de taal wel voldoende machtig is. Het is begrijpelijk dat de verstaanbaarheid soms kan worden bemoeilijkt door andere factoren, bijvoorbeeld door die van logopedische aard maar dan is dat weer iets van een andere orde. Opmerkelijk is dat Nederlandse onderwijsinstellingen docenten voor het vak Nederlands uitsluitend docenten werven uit het autochtone reserveleger, terwijl allochtone leerlingen dat zelf ook wenselijk achten. Zij zijn evenals de grote groep autochtonen van oordeel dat goed Nederlands inherent zou zijn aan een goed accent en dit laatste kan het best worden verklankt vanuit het strottenhoofd van de authentieke Nederlander! Een ergere vicieuze cirkel laat zich niet denken! Hetzelfde geldt voor alle andere taal-gerelateerde beroepen waaronder de redactie. De verstaanbaarheid wordt uitsluitend beïnvloed door de uitspraak ( pronouncing) en mogelijke logopedische dissonantie. Opvallend is ook dat tegenwoordig het kunnen detecteren en elimineren van spelfouten alleen al garantie neigt te bieden voor een schone tekst. Dit dogma heeft er toe geleid dat zelfs anderstaligen en zwakgeletterden onder native speakers die een testimonium elementair Nederlands op zak hebben, zich door de Nederlandse bemoedigende schouderklopjes verleid voelen om een keer in de pen te duiken. Zij hebben er voordeel aan om hun diepste zielenroerselen te mogen veruitwendigen in een terras-Nederlands dat tegenwoordig erg gewild is.
Literaire agenten bijvoorbeeld draaien hierdoor voor het eerst in hun loopbaan nacht- en avonddiensten om uitgeverijen vervolgens in de vroege ochtend te bevrachten met zogenaamd veelbelovend ranzig literair rantsoen. Het gevaar hiervan is tevens dat vele scribenten het schrijversvak zijn gaan zien als een vorm van eigen werkverschaffing door een beroep te kunnen doen op structurele subsidies vanuit het letterenfonds. W.F. Hermans schreef er als volgt over: " net op het moment dat ik mijn akelige en tergende buurvrouw een beetje aardig begon te vinden, sloeg zij zelf ook aan het schrijven ". Desalniettemin geven uitgeverijen de hoop niet op en blijven zij zich naarstig focussen op nieuw experimenteel talent waarmee zij hopen een keer het altaar in Stockholm te kunnen bestijgen. Gerrit Komrij maakte er een keer de volgende spottende opmerking over: " terwijl Parijs het met één Proust moet doen zou er in Nederland, als wij ten minste de recensenten en literatuur profeten moeten geloven, ieder jaar een nieuwe Proust worden geboren. Het oudste letterkundige tijdschrift van Nederland, De Gids, heeft een unieke redactie geïnstalleerd die proza voorstaat dat geschreven is in een nieuwkomers idioom. Iets dergelijks is kennelijk alleen in Nederland mogelijk en denkbaar.
Polarisatie
Is hiermee dan de uitspraak van de achttiende-eeuwse schrijver Lodewijck van Deijssel zoals hij in zijn oud-Nederlands in De Vaderlander schreef: het Nederlands zou volgens hem een klein arrogant en onbekwaam taalgebiedje zijn, bewaarheid? Sinds de vorige eeuw heeft de taalsimplificering dusdanig toegeslagen dat prominente dag- en opiniebladen erdoor qua gebruikte taal-/uitdrukkingswijzen en stijlmiddelen overeenkomsten zijn gaan vertonen met het straatnieuws. De Rotterdamse schrijver Jules Deelder merkte tijdens diens deelname aan een praatprogramma op TV op dat het lijkt alsnog wij ons moeten richten naar degenen die het niet kunnen. Willem Frederik Hermans had in de jaren tachtig zelfs boeken gepubliceerd waarin hij gehakt maakte van de ambtenaar op het departement van OC&W die eigengereid besloot om het onderdeel opstel schrijven uit het vak Nederlands te weren.Ondanks het feit dat de ontwikkeling van het Nederlands tanende is, werkt de taalhooghartigheid bij juist de toongevende native speakers, veelal werkzaam in dit soort taal-gerelateerde diensten- sectoren, niet bevorderlijk voor de ontwikkeling en groei van het Nederlands dat op zich te midden van de overige West-Europese talen niet het postuur kan aanmeten van een Grote Jongen. De vorige eeuw waren Nederlanders dusdanig gepreoccupeerd door de lexicale - en fonetische aberratie bij anderstaligen dat ze daardoor een niet aflatende , morbide drang kregen om die categorie taalgebruikers te blijven parodiëren in alle omstandigheden en gelegenheden. Dat wat men er in Nederland mee gewonnen heeft bewijst voornoemde ontwikkelingen gevolgd door datgene wat hier verderop nog wordt beschreven. Dat wat zich deze eeuw manifesteert betreft een xenologische explosie als gevolg waarvan vreemde woorden als feti, doekoe, mati etc. zich een fortuinlijke plek hebben weten te veroveren in het hartje van het zieltogende Nederlands. Deze dubbelhartigheid doet mensen toch op het verkeerde been plaatsen omdat anderstaligen met hun vocabulaire op het ene front als taalvondstleveranciers worden gezien en op het andere front worden ze weggezet als een groep die levenslang als taal-behoevend zou mogen worden verondersteld. Hierdoor is er een polarisatie ontstaan tussen zogenaamde authentieke taalgebruikers en anderstaligen die het Nederlands als tweede taal mee torsen. Wat is het magische aan het Nederlands waardoor vele native speakers die, hoewel ze er niets beduidends van bakken, zich opwaarts-en voorwaarts klapwiekend ware taalvirtuozen wanen? Dat wat sowieso het blikveld binnen hupt is de gewaarwording betreffende een gênante ontwikkeling waarbij een leger aan pseudo- linguïsten een uitgesproken mening meent te hebben van wat eclatant Nederlands is. Doordat een ieder zijn eigen versie t.a.v. wat goed Nederlands is, op het Nederlands blijft drukken, is het Nederlands taalgebied aan het misvormen. Het begon bij Dr. Kuitenbrouwer met zijn ‘Hedenlands’ waarin hij alle door Nederlanders gemaakte taalfouten ( = spelfout, grammaticale fout, stijlfout, syntactische fout, semantische fout en esthetische fout) als het Nieuwe Nederlands presenteerde en waar een ieder zich aan zou dienen te houden. Het eindresultaat is dat de dikke draagmuur tussen de spreektaal en de schrijftaal omlaag is getrokken en taalmiddenvelders daardoor kans hebben gezien om ervoor te pleiten om de spreektaal dusdanig te transformeren tot een legitieme schrijftaal dat het lijkt alsof de formalistische schrijftaal zoals die de vorige eeuw nog bestond, nooit echt heeft bestaan.
Zelfgenoegzaamheid
Als gevolg hiervan zagen velen die , ondanks het feit dat ze zelfs bij het samenflansen van een simpele tekst uit alle ( fantasie)gaten en poriën begonnen te roken en te stomen, gerede kans om hun probeersels te extrapoleren tot een volwaardige roman. Nederlandse educatieve- en literaire uitgeverijen zijn er nog steeds stille getuigen van dat zij hun oplagen aan studieboeken betreffende het vak Nederlands en literaire romans van zowel klasse auteurs als Vestdijk, Couperus, Du Perron, en van nieuwkomers met hun jankliteratuur , ooit aan het Surinaamse volk hebben kunnen slijten. Als de basis er al aanwezig is, waarom zag Nederland nooit een stuk eigen belang in Suriname om het gekristalliseerde Nederlands flink uit te bouwen door die sector in creativiteit te stimuleren. Een opmerkelijke overeenkomst tussen het taalonderwijs op Surinaamse- en Nederlandse scholen is dat er onmetelijk veel aandacht wordt besteed aan de grammaticale zijde van die taal en niet aan het zogeheten praktische deel ervan alsof men een koud-water-vrees zou hebben voor de gedurfde en acrobatische formulering van veelal samengestelde zinnen met een garf aan bijzinnen. Deze laatste is door de taalknabbelaars veroordeeld tot een banvloek en teruggebracht naar regeltjes die lexicaal opgebouwd zijn uit een paar graffiti-achtige expressies van een knagend gevoel, ontspruitende aan een onsterfelijk gevoel van verongelijktheid. Deze bedrukkende taalatmosfeer heeft met zich meegebracht dat de enige daadwerkelijke taalbeheersers in Nederland tot slot de columnisten, essayisten, schrijvers, dichters, literaire dilettanten zijn etc., maar desondanks is dit aantal niet voldoende om er een van de schiereilanden van Nederland mee te doen over-bevolken. De rest van de taalconsumenten bedient zich van een snackbar vocabulaire en een idioom waarbij het onderwerp in een krolse omhelzing ligt te flirten met het lijdend voorwerp terwijl de kronkel in de ene alinea narcistisch glimlacht naar zijn fata morgana in de volgende.
Bagatellisering
In de stroom Surinamers bijvoorbeeld van 1975 en later waren er genoeg die, hoewel ze over een degelijke retorische kwaliteit en over een welversneden pen beschikten, zich ten gevolge van de bagatelliseringsdrang van Nederlanders genoopt voelden kunstmatig op zoek te gaan naar hun eigen taalroots. Slechts enkelen durfden de strijd aan te binden tegen de Nederlandse provocateurs en stortten zich, hoewel zonder een eclatant succes, op de schrijverij en andere taal-gerelateerde hobby’s. Het resultaat hiervan was op termijn dat velen van deze zelfde Nederlandse slachtoffers zich gingen verdiepen in hun culturele taal en die zijn gaan uitbouwen tot een commerciële aangelegenheid, van waaruit zij de Nederlandse taalinteresse ook bij jongeren gingen ondermijnen. Het ooit in kromme babytaal communiceren met migranten op de werkvloer en in publieke ruimtes is het aller-domste wat de Nederlander op zijn geweten mag dragen. Docenten in de tweedetaalverwerving (NT2) die er moeizaam in slagen een paar grammaticale basisregels bij nieuwkomers in te heien, geraken in een extase van blijdschap. Zij moesten eens weten hoe hun voorgangers zijn omgegaan met een groep die de basisgrammatica en zelfs meer paraat had, maar het Nederlands vanwege de neerbuigendheid van deze leerkrachten nooit heeft kunnen leren op een hoger gedifferentieerd. Bezien tegen het licht van deze grondhouding is het hypocriet te stellen dat migranten nu wel in staat geacht zouden moeten worden om het Nederlands te leren omdat er hierdoor een stukje werkgelegenheid ontstaat voor pseudo-Nederlandse taalpuristen en voor de oplevende industriële taalnijverheid op het gebied van de NT2.
Balans
Hoe is het thans gesteld met het huidige taalklimaat in Nederland? Bij de bank genomen hebben zelfs vele leden uit beroepsgroepen als de advocatuur, de justitie, de politie , de sociale dienstverlening etc. moeite met het begrijpend lezen. Ze vliegen tijdens het lezen van een stuk tekst met de vingers als crossers over de regels daarbij soms met de mond scherpe bocht geluiden producerend. Als ze vervolgens uitleggen wat ze begrepen menen te hebben is de conclusie dat ze hun leestempo best iets bescheidener hadden kunnen houden. Tot op heden nog worden immense en zeer kwalijke taalfouten van Nederlanders afgedaan als ‘een tikfoutje’ terwijl een enkele grammaticale oneffenheid bij een migrant bijvoorbeeld gelijk een Hollywood filmopname bloot en belachelijk op de geestelijke lichtbalk te kijk wordt gezet. Ligt hier overigens een boodschap/ signaal aan ten grondslag? Door de tentakels en voelsprieten voortdurend gericht te houden op de vermeende taalachterstand bij migranten, hetgeen ooit migranten-welzijnswerkers zelf ook met hun achterban deden om de openstelling van de subsidiegeldkraan op maximum te houden, is de controle over de eigen tanende taalbeheersing bij Nederlanders geheel weggeëbd, terwijl migranten zich terecht ontmoedigd beginnen te voelen het Nederlands actief te leren. Een komisch verschijnsel zoals Bovenkerk dat ooit constateerde, en dat eveneens in het oog springt, is het feit dat werknemers liever een matig opgeleide allochtoon met een zeer basale taalbeheersing in dienst nemen dan één allochtoon die academisch rijkelijk gebrevetteerd is en daarnaast ook blijk geeft van een roemruchte taalbeheersing. Hierdoor blijft nog steeds de vraag ergens talmen waar Nederlanders heen willen met hun actie om migranten verplicht Nederlands te laten leren, terwijl ze met hun houding zoals hierboven geïllustreerd er juist het tegendeel van schijnen te menen. Sinds er sprake is van de aanwas van taaldorstige migranten is het verzorgen van Nederlands aan deze categorie een absolute big business. Het feit dat er miljoenen aan taalsubsidie gefraudeerd is door taalkiosken, is misschien lang niet het ergste. Een recent gepubliceerde uitkomst ten aanzien van de taaldraagkracht bij nieuwe taaltappers, wees uit dat de doelgroep er nog steeds niet mee, op zelfs basaal niveau uit de voeten kan. Waar ligt dat aan? Het antwoord op deze vraag is veel complexer dan het zou kunnen doen vermoeden.