Civis Mundi Digitaal #8
Over amateurisme en ambachtelijkheid in de politiek
Door Bert Snel*
We talked about failure. What is failure? Failure is what people do ninety-nine percent of the time. Even in the movies: ninety-nine outtakes for one print. But in the movies they don’t show the failures. What you see is the takes that work. So it looks as if every action, even going crazy, is carried off in a proper, rounded-off way. It looks as if real failure is unspeakable.[1]
Over principes en het gedrag van politici
Het gedrag van politici is meestal interessanter dan wat ze zeggen. In de vijf jaren die ik in Den Haag heb rondgekeken, bleken politici zich meer dan eens niet te gedragen conform de principes die zij in het openbaar zeiden hoog te houden. Principes die de ene dag met verve werden verkondigd, werden soms binnen enkele uren gerelativeerd of net iets anders uitgelegd. Het geweten van sommige politici blijkt verrassend kneedbaar te zijn. Maar het geheugen van niet alle kiezers is als dat van een goudvis. Sommigen hebben het geheugen van een olifant. De elasticiteit van principes is nooit plastischer gehekeld dan door de befaamde Amerikaanse komiek Groucho Marx (1890-1977) toen hij zei. ‘Those are my principles, and if you don’t like them....well, I have others.’
Persoonlijke en partijpolitieke belangen blijken een veel grotere rol te spelen dan men doorgaans denkt. Over bepaalde zaken ligt een deken van geheimzinnigheid, van niet over mogen praten, hoewel elke betrokkene wel degelijk van de hoed en de rand weet. Totdat iemand het taboe doorbreekt. Zo werd de LPF-minister Nawijn verguisd toen hij de verantwoording van de regering aan de Tweede Kamer ‘één groot ritueel’ noemde.[2] Maar volgens de Utrechtse bestuurskundigen Mark Bovens en Thomas Schillemans ‘zag de populistische bewindsman het zo verkeerd nog niet.’[3]
Nergens is de lenige omgang met de waarheid zo ontwikkeld als in het Haagse circuit. Zonder die vaardigheid schop je het niet ver in de politiek. Maar in de praktijk is het vaak niet meer dan acteren op middelbareschoolniveau.
Motieven van leden
Waarom worden mensen politiek actief in partijen als Leefbaar Nederland, Leefbaar Rotterdam en de Lijst Pim Fortuyn? Het is een hele toer om de motieven van de leden te doorgronden. Vaak heb ik aan anderen gevraagd hoe dit bij hen zat. Rondom verkiezingscampagnes en in de contacten met leden had ik volop gelegenheid met verschillende ‘nieuwelingen’ én ‘oude politieke rotten’ kennis te maken en hun motieven te peilen.
Amateurs?
Bij de partijen waarbij Fortuyn de laatste jaren van zijn leven actief was betrokken, zijn nogal wat amateurs te vinden. De Grote Van Dale geeft een gunstige en een ongunstige (pejoratieve) definitie van de amateur. De gunstige versie luidt ‘iemand die een ambacht, kunst of sport uit liefhebberij en niet beroepsmatig beoefent’, met als synoniemen: liefhebber’, ‘dilettant’ en als tegenovergestelde ‘professional’. De ongunstige variant is ‘prutser’ of ‘knoeier’. Het laatste type amateurs komt ook in de politiek voor.
Motieven om lid te worden
Er zijn ook mensen die politiek actief worden omdat ze dit leuk vinden en niet om beroemd te worden of er geld mee te verdienen. Enkelen zien de politiek als een roeping. Zij zeggen bijvoorbeeld dienstbaar te willen zijn aan de samenleving. Achter zo’n door velen gerespecteerd ideëel motief om politiek actief te worden, gaan meer dan eens trivialere redenen schuil. De onbedwingbare behoefte om beroemd te zijn bijvoorbeeld. Ook materiële motieven speelden een rol. Onder de leden van LN, LR en de LPF kwam een behoorlijk aantal daardoor gedreven enthousiastelingen voor. Sommigen zeiden wel degelijk door zuiver ideële overwegingen gemotiveerd te zijn, niet het minst omdat ze meenden een bijdrage te kunnen leveren aan de door Pim Fortuyn nagestreefde doelen.
Hun streven om vooral de eigen belangen te dienen wisten zij slim te verweven met zogenaamde bezorgdheid of ergernis over de wijze waarop partijbestuurders of fractieleden bestuurders omsprongen met Fortuyns politieke erfenis. Slechts enkelen hadden meer van Fortuyn gelezen dan één pagina. Dit weerhield hen - de goeden niet te na gesproken - er niet van een grote mond op te zetten. Wat overigens minder erg is dan via slinkse wegen te proberen de poten onder de stoelen van bestuursleden af te zagen.
Liefhebbers en vrijwilligers
Een ‘gunstige’ amateur is niet per se ondeskundig. Deskundig ‘liefhebberen’ in de politiek is mogelijk. De vraag is alleen of de politiek daarvoor ruimte biedt. Kun je als politieke amateur een deskundige bijdrage leveren? De ervaring leert dat dit nauwelijks mogelijk is, omdat dominante ambitieuze professionals de meer ideële amateurs bewust of onbewust verdringen. Of beter gezegd: de ware vrijwilligers. De inzet van vrijwilligers wordt wel gezien als een hoeksteen van de democratie. Een samenleving die geen ruimte laat of kan laten voor vrijwilligers, kan onmogelijk democratisch worden genoemd.[4] ‘Vrijwilligheid’ kan bestaan uit een gezamenlijke vrijwillige actie ten behoeve van een goed doel. Dat hoeft niet altijd vanuit bestaande organisaties te worden georganiseerd. Ook ad hoc en geïmproviseerde vrijwilligheid komt voor. Dan blijft de vrijwilligheid meestal kleinschalig en onbeduidend.
Sommige vrijwilligersacties zijn uitgegroeid tot een soort traditie die zelfs generaties kan omvatten. Meestal in een geroutiniseerde en nogal zakelijke vorm. Deze acties kunnen velen in een toestand van emotionele betrokkenheid brengen. Dan gaat het meestal om kortdurende acties, ondersteund door tv en/of radio-uitzendingen.
Volgens een al wat oudere definitie is de vrijwilliger ‘een persoon, die zich zonder institutaire of organisationele dwang en zonder bevoogding door terzake deskundigen, samen met anderen en zonder directe bezoldiging inzet voor iets dat "algemeen nuttig" geacht wordt’.[5] Dit type kwam wel degelijk voor onder de leden van de drie partijen LR, LN en de LPF. Ook bij de besturen van die partijen. Onze taal heeft daar een mooie uitdrukking voor: ‘liefdewerk, oud papier’. Maar mensen die onder religieuze druk staan en zich uit angst voor represailles aanmelden als ‘vrijwilliger’ voor een sekte vallen niet onder deze definitie.
Van ambacht tot brandhout
Politiek wordt ook wel als ambacht’ of handwerk gezien. Volgens de Van Dale is een ambacht ‘handwerk dat aangeleerd moet worden, als broodwinning beoefend’. Van Dale noemt houthakken een handwerk en smeden een ambacht. Politici gebruiken graag de metafoor ‘dor hout wegkappen’ - het handwerk van ‘houthakkers’ - wanneer ze bijvoorbeeld bezuinigingen opleggen aan universiteiten. De daar werkzame professionals en hun werk worden dan gemakshalve als ‘dor hout’ omschreven door politici die zelf meestal geen kaas hebben gegeten van de desbetreffende ambachten en dus ondeskundig zijn in het geven van onderwijs of het doen van wetenschappelijk onderzoek. Een spreker die wil debatteren over een onderwerp dat duidelijk te hoog is gegrepen, komt vaak niet verder dan maar wat ’stoere dingen roepen die geen hout snijden’.Ter vergelijking: Marijnissen noemde de LPF-fractie ooit in de Tweede kamer brandhout.[6] Dit werd door de Kamervoorzitter getolereerd, maar door de protesterende LPF-kamerleden als natrappen beschouwd.
Definities van politiek
Van Dale geeft twee formele omschrijvingen van politiek, een principiële en een praktische. De eerste is een ‘geheel van beginselen en regels van bestuur’ en de tweede ‘het beleid van een regering’. Maar daarnaast wordt politiek ‘een manier van optreden, een tactiek’ genoemd. In de laatste betekenis doet iedereen aan politiek. En dat is maar goed ook. Mensen met ervaring in allerlei vormen van bestuurlijk of beroepsmatig functioneren, ja met levenservaring überhaupt, houden er meestal niet van een amateur te worden genoemd, maar zien zichzelf veelal als deskundige.
Bekwaamheden belicht
De politici die ik heb leren kennen, hadden op enkele positieve uitzonderingen na een meer dan gemiddeld hoge dunk van de eigen voortreffelijkheid. De (amateur)politici in Fortuyns partijen vonden zichzelf veelal op grond van aan zichzelf toegekende bekwaamheden, zoals een zekere bedrevenheid in de lokale of provinciale politiek, geschikter dan vele anderen om landelijke politiek te bedrijven. Maar de landelijke politiek vereist niet alleen meer, maar ook andere vaardigheden dan de lokale. Een goede wethouder, lokale partijbestuurder of gedeputeerde is niet per definitie een goede fractievoorzitter of minister. Er zijn natuurlijk uitzonderingen. Je hebt ook natuurtalenten, maar die zijn dun gezaaid.
Soms slaagden onder de maat blijvende politici door bluf de eigen onzekerheid of ondeskundigheid te maskeren. Een overschatting van het eigen kunnen die in niet geringe mate heeft bijgedragen tot beschadiging van zowel de eigen reputatie als die van de desbetreffende partijen. Kenmerkend daarvoor zijn beginnersfouten, die objectief beoordeeld, als niet anders zijn te kwalificeren dan als flagrant ‘negatief’ amateurisme. Niet zelden verergerd door een gebrekkig inzicht in de gevolgen van het eigen gedrag en dat van mede- en tegenstanders; of door gebrekkige leiding bij uit de hand lopende vergaderingen. Om maar te zwijgen van mislukte fractievoorzitterschappen of ondermaatse spreek- en schrijfvaardigheden. Of van tenenkrommende optredens tijdens beschouwingen en debatten in de Tweede Kamer en in de media. Schoffering van een politicus van een andere of zelfs de eigen partij in het openbaar is een politieke doodzonde die in elke zichzelf respecterende partij wordt afgestraft. Loyaliteit aan de eigen partij, laat staan aan de principiële programmapunten ontbrak bij sommigen ten enen male.
De ergste variant daarvan is zelfs niet het ventileren van met fractie- en of partijstandpunten strijdige particuliere opvattingen. Maar wel is dat het geval als een fractielid in het geheim met een of meer eigen medewerkers heult met een andere partij in de hoop de eigen politieke toekomst veilig te stellen. Soms zelfs gedurende meerdere jaren! Iedereen wist ervan, maar lange tijd durfde niemand dit openlijk in fractievergaderingen aan de kaak te stellen, zolang bij de achterban bewonderend gesproken werd over publiciteit trekkende debat- en andere prestaties. Voor iemand die zich altijd sterk maakte voor een krachtige aanpak van regelovertreders een blijk van stuitend gebrek aan moreel besef.
Dat de meesten niet meer dan enkele passages van de publicaties van hun belangrijkste boegbeeld hebben gelezen, valt hiermee vergeleken in het niet. Het getuigt niet van diepgaand inzicht in de politieke realiteit en de gevolgen voor de fractie- en/of partijstrategie om met opzichtige verwijzingen naar het door Fortuyn gebezigde adagium: ‘ik zeg wat ik doe en ik doe wat ik zeg’, te legitimeren dat je alles wat maar bij je opkwam mocht zeggen.
Ook andere partijen treft blaam
‘Politieke doodzonden’ ben ik overigens ongeveer net zo vaak tegengekomen bij andere partijen als bij die van Pim Fortuyn. En dan heb ik het nog niet eens over de conflicten en ruzies. Die komen in elke organisatie voor. Vooral in tijden van onzekerheid en onduidelijkheid over de te volgen koers. Maar meestal weet men de schade te beperken door ‘kwesties’ als deze binnenkamers af te handelen. Alleen op eigen voordeel uit zijnde amateurs vergeten deze gouden regel.
Onvergeeflijke fouten werden niet alleen gemaakt vlak voor en tijdens verkiezingscampagnes, wanneer bijna iedere partijpoliticus zich populistisch gedraagt, maar ook nadat de fractie eenmaal was gekozen. Gevestigde partijen met een langere geschiedenis beschikken over meer bronnen, methoden en vaardige ‘experts’. Zij kunnen mislukkingen gemakkelijk verbergen of zelfs als succes verkopen. Maar gezien vanuit sociologisch perspectief werken conflicten en fouten niet alleen negatief uit: ze kunnen ook zelfreinigend werken.
Het kan nog erger
Amateurisme wordt wel als het ‘slechte broertje of zusje’ van deskundigheid beschouwd, maar is eigenlijk ‘oppervlakkige kennis van een vak, een kunst of wetenschap’. Gevaarlijker voor een politieke partij dan amateurisme is de grenzeloze overschatting van de eigen kennis, vaardigheden en bekwaamheden waaraan sommige politici lijden.
Tijdens mijn (professionele) leven heb ik dit ook meegemaakt. In diverse gedaanten. Zonder namen te noemen: ik heb ook een voor anderen uiterst pijnlijke variant meegemaakt. En dat is handelen - bewust of onbewust - zonder zich te vergewissen van geldende regels, rechten, afspraken, termijnen of procedures. Voor elke professie is het van belang wie de norm vaststelt, waaraan het professionele handelen zich dient te houden, wie de grenzen bepaalt en wie ter verantwoording roept.
Professionaliteit - dat lange tijd als legitimatie voor door zelfgeorganiseerde discipline kon worden beschouwd- vereist in de huidige maatschappelijke verhoudingen een toezichthouder die dwingende kaders vaststelt en de nakoming ervan bewaakt. Veel moderne organisatieproblemen - de onderzoeksresultaten van parlementaire enquêtes spreken in dit opzicht duidelijke taal - gaan over onduidelijke rollen, ontregelde bevoegdheden en verantwoordelijkheden, kortom over erosie van de normatieve handelingscontext. En niet te vergeten over bazen die geen of onvoldoende toezicht houden, maar wel hun gewicht(igheid) in de schaal werpen.[7]
Macht lijkt de laatste jaren een minder belangrijk thema dan in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Onmacht lijkt haar plaats te hebben ingenomen. Gebrek aan inzicht in datgene waarom het in groepen en organisaties feitelijk draait en onzekerheid over de zelf te nemen maatregelen, doet de vraag naar extra regelgeving stijgen. ‘We leven in een tijdperk waar het straatrumoer uit de voorbije decennia over machtsverhoudingen in organisaties het veld heeft geruimd voor regelgeving.’[8] Maar onmacht en onzekerheid lenen zich nog minder dan macht voor een luidruchtige en normatief geladen discussie. Dat geldt bijvoorbeeld voor de onmacht en onzekerheid die bepaalde leden van beide Tweede Kamerfractie van de LPF ten toon spreidden. Men mocht verwachten dat zij zouden kunnen omgaan met onverwachte situaties en niet voorziene problemen. Dat zoveel leden van de fracties onbekend waren met de machtsverhoudingen, mores, rituelen en regelgeving van de Tweede Kamer als organisatie was een zekere route naar mislukking. Waarover men overigens zeer open was, voor zover het die van anderen betrof.
*Bert Snel, socioloog, criminoloog en gedragskundige, is emeritus hoogleraar sociale wetenschappen
[1] Walker Percy The Thanatus Syndrome. New York: Farrar Straus and Giroux, 1987. p. 83. Met dank aan Joop Ramondt De manager en zijn tweelingbroer. Assen: Van Gorcum, 2004, p. 8. Walker Percy (1916-1990) was opgeleid als arts en staat bekend als een auteur met belangstelling voor filosofie en semiotiek.
[2] Nawijn zag zich onder druk van premier Balkenende al de maandagavond daarna (9 december 2002) zijn uitlatingen over het functioneren van de Tweede Kamer af te zwakken in het tv-programma Den Haag Vandaag. ‘De Kamer is het belangrijkste orgaan in de parlementaire democratie. Ik wilde alleen de vele procedures aan de kaak stellen’. In de Tweede Kamer ontstond een heftig debat. Vooral Marijnissen greep zijn kans om flink uit te halen. Wat op zijn zachtst gezegd nogal dubbelhartig was, omdat hij enige tijd daarvoor een zelfde soort kritiek had geventileerd een boekje van zijn hand. Over de opstelling van Tweede Kamervoorzitter Weisglas ontstond in de pauze van het Kamerdebat een heftige discussie met Van As. Nawijn deed zijn geïncrimineerde uitspraak precies twee dagen nadat ik in een kennismakingsgesprek op Nawijns kamer (op 5 december 2002) op het departement op zijn vraag wat ik vond van de Tweede Kamer had geantwoord dat heel veel processen en procedures geritualiseerd waren. ‘Eén groot ritueel.’ En dat is niet meer dan een omschrijving van een gedragswetenschapper. Maar als een minister dit in de Kamer zegt, dan is dat een zware overtreding van een stilgezwegen code. Ik herinner me ook dat ik heb gesteld dat de wijze waarop debatten werden gevoerd me op non-verbaal niveau sterk deden denken aan de manier waarop apen in groepen op elkaar reageren.
[3] In hun Handboek publieke verantwoording. Den Haag: Boom Lemna uitgevers, 2009.
[4] H.P.M. Adriaansens en A.C. Zijderveld Vrijwillig initiatief en de verzorgingsstaat. Deventer: Van Loghum Slaterus, 1981, p. 8.
[5] Idem, 1981, p. 8-9.
[6] Eigen observatie vanaf de tribune van de Tweede Kamer..
[7] Ramondt o.c., p. 19-10.
[8] Ramondt, o.c., p. 9.