Nieuw commentaar op de Ethica van Spinoza

Civis Mundi Digitaal #8

door Wim Klever

Herman Berger, De Ethica van Spinoza. Een handreiking. Uitgegeven door Garant (Antwerpen / Apeldoorn) 2011, 191 blz.

Nieuw commentaar op de Ethica van Spinoza

Wim Klever

Herman Berger, De Ethica van Spinoza. Een handreiking. Uitgegeven door Garant (Antwerpen / Apeldoorn) 2011, 191 blz.

 

Geslaagde handreiking

Er verschrijnen veel boeken over Spinoza; zelden echter wordt de Ethica als geheel voorwerp van de analyse en wordt de gedachtegang van A tot Z kritisch gevolgd. In dat opzicht is de ‘handreiking’ van Berger een welkome aanvulling van de secundaire literatuur, zeker van de Nederlandstalige. Na een biografische inleiding en een beschouwing over Spinoza’s onvoltooide Vertoog over de verbetering van het verstand wijdt de auteur een substantieel hoofdstuk aan elk van de vijf delen van de Ethica. Aangezien hij een nieuweling is op het gebied van de Spinoza-studie (in het verleden publiceerde hij voornamelijk over metafysica), laat hij zich behalve door de tekst ook leiden door boeken van een tweetal filosofen, die zich in de Spinoza-studie specialiseerden (Herman De Dijn en Wolfgang Bartushat). Hij volgt hen echter niet slaafs omdat hij herhaaldelijk met hen ook in discussie gaat over hun interpretaties.

In het algemeen moet gezegd worden dat de handreiking geslaagd is. Ten eerste is de uiteenzetting zeer levendig en onderhoudend, vaak onderbroken door vragen of uitroepen namens de lezer, in de trant van ‘Wat bedoelt Spinoza hiermee?’, ‘Klopt dit wel?’, ‘Hoe weet Spinoza dat?’ De schrijver is ook een docent, die de tijd neemt voor de arme leerling die de rijke inhoud en scherpe logica niet zo snel kan volgen. Maar wat belangrijker is: de uiteenzetting is behalve door een goede stijl ook gekenmerkt door zakelijkheid, die aan alle belangrijke themata recht doet. De auteur gaat geen moeilijkheden of paradoxale stellingen uit de weg en geeft effectief de lijn van Spinoza’s betoog weer. In dit verband is het niet zijn geringste verdienste dat hij Spinoza’s uitermate fundamentele onderscheid tussen drie soorten kennis (sensitieve of imaginatieve, rationele en intuïtieve) niet alleen behandelt, maar ook laat zien hoe dat de hele Ethica doortrekt en al haar proposities belicht, ook al komt het stelselmatig alleen in het tweede, het epistemologische, deel aan de orde. In zijn commentaar kruipt de auteur als het ware in de huid van de schrijver Spinoza, die hij apriori serieus neemt, en ondervraagt hij hem op zijn logica. Dit houdt in dat ook de kwestie ‘bewezen volgens de geometrische methode’ (ondertitel van ‘Ethica’), door menigeen veronachtzaamd of als tijdgebonden uiterlijke franje beschouwd, de volle aandacht krijgt.

 

Godsbegrip en godsliefde

Laat ik enkele punten noemen, die mij persoonlijk hebben aangesproken. Het hele eerste deel van de Ethica (over God) wordt terecht gezien als ontologische ‘wetenschap’, die door de daarop volgende vier delen ‘menswetenschap’ wordt verondersteld en die ook helemaal stuurt. Het determinisme is daarvan natuurlijk niet de minste component, zoals Spinoza ook aan het begin van het appendix op het eerste deel aanduidt. Jammer is wel dat de fysische excursie daarop in het tweede deel overgeslagen wordt, die Spinoza naar eigen zeggen nu juist nodig had voor zijn uitgesproken fysische behandeling van het menselijk gedrag. Daar staat weer positief tegenover dat de auteur alle gewicht geeft aan de meestal onwaarschijnlijk geachte bewering van Spinoza dat wij mensen een adequate kennis hebben van het eeuwige en oneindige wezen van God. Spinoza parafraserend maakt hij meer dan duidelijk dat dit zo is en waarom het zo is. Daartoe wordt teruggegrepen op onze onvermijdelijke ervaringskennis van de volstrekt algemene eigenschappen der dingen, die onze ratio (en daarmede ons voorlopig nog abstracte godsbegrip) constitueert. Hoe dit godsbegrip concreet wordt, dat wil zeggen hoe wij er toe komen om alle bijzondere dingen in het licht der eeuwigheid te zien en als manifestatie van God te aanschouwen, is het onderwerp van het vijfde deel. Ook dat wordt door Berger, in tegenstelling tot bijna alle andere commentatoren, voortreffelijk behandeld: door de frequentie der aandoeningen en de grootte van hun beslag op ons bewustzijn, die ons alles doet afleiden van de ‘oerkracht’ der algemene begrippen en aldus met God verenigen.

Voortreffelijk vind ik ook hoe Berger de aandacht vestigt op Spinoza’s nominalisme, inhoudende dat wij weet hebben van alles wat in ons lichaam geschiedt (zonder dit overigens causaal te kunnen verklaren). Hij laat ons voorts zien hoe wij mensen ons door gevarieerde ervaringen ontworstelen aan de overmacht van de verslavende passies, in de richting van geestelijke vrijheid en verblijdende ‘intellectuele godsliefde’, die ons in staat stelt die passies en reacties te matigen en te beheersen.

Soms krijgt men de indruk dat Berger in dit boek ook afrekent met zijn eigen metafysische verleden. Zo is ook de slotbeschouwing voornamelijk gewijd aan een artikel van de ‘thomistische’ auteur De Petter en dat heeft niets van een terugblik op de behandelde materie. Jammer is wel dat tekstuele vormgeving van het boek nogal wat te wensen overlaat. Uiteraard bevat een commentaar als dit veel aanhalingen. Helaas zijn die visueel qua lettergrootte of anderszins nauwelijks te onderscheiden van de uitleggende tekst. Een ander negatief punt is dat onkritisch gebruik wordt gemaakt van de vertaling van Nico van Suchtelen, die op enkele punten gewoon foutief of misleidend is. Ook zou een beetje minder "Bartushat"-citaten het boek ten goede komen. Deze Duitse filosoof heeft zich niet genoeg kunnen losmaken van het Duitse idealisme van Kant en Hegel. Ten slotte kan men opmerken dat woorden als het ‘geestkarakter’ of ‘uitzuiveren’ niet thuis horen in het overigens correcte taalgebruik van de auteur. En wat de inhoud van deel 4 betreft: de politiek-filosofische betekenis ervan zou moeten worden geaccentueerd.

Al met al wegen deze negatieve punten geenszins op tegen de positieve en veelal originele bijdrage van Berger waar veel studenten en in het algemeen Spinoza-vrienden profijt van zullen hebben.