Civis Mundi Digitaal #14
Wim Couwenberg
Een van de grote desiderata van het politieke vernieuwingsstreven van de jaren ’60 was de kiezers twee stemmen toe te kennen: een voor het kiezen van de regeringsleider/macht; en een voor de verkiezing van de Tweede Kamer als medewetgevende en controlerende macht. Dat heeft het echter niet gehaald. Inmiddels is duidelijk gebleken dat de kiezers er geen genoegen meer mee nemen alleen een stem uit te brengen op de verkiezingen van de Tweede Kamer. Zij willen ook invloed krijgen op de vraag welke coalitie gaat regeren en onder welke premier. Vandaar dat strategisch stemmen zo in opmars is. De machtsvraag vermengt zich zodoende met de verkiezing van de Tweede Kamer en overvleugelt die zelfs. Bij de recente Tweede Kamer verkiezingen is dat opnieuw duidelijk aan het licht gekomen. Bij die verkiezingen heeft liefst 25% van de kiezers strategisch gestemd. Daaraan danken VVD en PvdA hun huidige prominente machtspositie. Staatsrechtelijk is dat aanvechtbaar. Het resulteert in een politiek onzuivere uitslag. Kleinere partijen worden er de dupe van.
Het lijkt me daarom ter zake hier opnieuw een lans te breken voor het streven de verkiezingen van de Tweede Kamer te scheiden van de verkiezing van de regeringsleider. Er wordt nu heel erg verlangd naar een stabiel kabinet. Maar dat moet wel functioneren in een politiek bestel dat door onvoldoende aanpassingen aan veranderende omstandigheden zoals ettelijke malen in het licht gesteld steeds instabieler is geworden. Vandaar het politieke belang om terug te grijpen op het idee de minister president rechtstreeks te laten kiezen en niet indirect via strategisch stemmen bij Tweede Kamer verkiezingen. Dit is een staatsrechtelijke hervorming die een grondwetsherziening vergt en derhalve een politieke optie op langere termijn. Maar er moet daar eerst voldoende politieke steun voor verworven worden. Laten we daarom beginnen met er opnieuw over na te denken. Nu een directe verkiezing van de voorzitter van de Europese Commissie van de Europese Unie als een serieuze optie is voorgesteld, kan een directe verkiezing van de minister president niet langer als zodanig terzijde geschoven worden.
Als de minister president rechtstreeks gekozen wordt kan hij zich zowel naar binnen als naar buiten toe als regeringsleider met meer gezag doen gelden dan nu het geval is. Vooral op Europees niveau wordt dat steeds belangrijker, gezien de groeiende invloed van de Europese Raad van staatshoofden en regeringsleiders op de gang van zaken in de Europese Unie. Dit alternatief leidt voorts tot grotere politieke efficiency (geen moeizame en lange kabinetsformaties meer), een beter voorbereide selectie van ministerskandidaten en een effectiever, want beter gecoördineerd beleid als de minister-president met de nodige bevoegdheden en expertise daartoe wordt toegerust. En daar is al eerder serieus over nagedacht. Ik herinner bijvoorbeeld aan de pleidooien in die richting van de Raad van secretarissen-generaal en van de informateurs R. Hoekstra en F. Korthals Altes die in 2003 het tweede kabinet Balkenende voorbereid hebben.[1] In het licht hiervan is er des te meer reden voor een directe democratische legitimatie van de minister-president.
Op die manier kan ook het oorspronkelijke dualisme van de trias politica - de scheiding van regering en parlement - waar Thorbecke zich zo sterk voor gemaakt heeft, maar dat in onze partijendemocratie verstikt geraakt is, eveneens hersteld worden. Daardoor herwint het parlement op zijn beurt zijn constitutionele waardigheid als zelfstandige staatsinstelling. Doordat het niet langer een verlengstuk is van de regering[2], kan het zijn constitutionele taak als parlementaire tegenmacht beter uitoefenen. Een direct gekozen minister-president beantwoordt tenslotte aan een al vaak gesignaleerde tendens, te weten de behoefte aan een herkenbare persoonlijke belichaming van een bepaalde politieke visie en ambitie, nu oude ideologieën als bron van politieke identiteit sterk aan betekenis ingeboet hebben.
Dat zodoende een forse inbreuk gemaakt wordt op lang gekoesterde vaderlandse tradities is zeker waar. Maar dat was ook het geval bij de overgang van het bijzonder moeizaam functionerende confederale bestel van onze Republiek naar het veel meer gecentraliseerde gezag van een unitaire staat eind achttiende eeuw. Maar in de context van die tijd was dat uiteindelijk niet langer tegen te houden. Opmerkelijk is hoe snel onze politieke elites zich toen aangepast hebben aan een ontwikkeling die zij zo lang met hand en tand tegengehouden en afgewezen hadden omdat zij in strijd zou zijn met onze politieke cultuur. Zo zal het nu waarschijnlijk ook gaan als ze tenslotte besluiten tot een ander systeem van kabinetsformatie, i.c. een direct gekozen minister-president. Die aanpassing ligt bovendien in de lijn van de neomonarchale tendens die in westerse democratieën al jarenlang te bespeuren valt en door de Franse politicoloog M. Duverger verwerkt is in zijn theorie van de republikeinse monarchie, dat wil zeggen een gekozen eerste minister als nieuwe gedemocratiseerde belichaming van het monarchale principe.[3]
[1] Positie minister-president moet sterker, NRC Handelsblad, 16 mei 2003
[2] Met het kabinet-Rutte is het dat niet langer. Maar dat is zoals bekend tot stand gekomen door een staatkundige noodgreep, waartoe de verdere verpulvering van onze partij-politieke constellatie noopte.
[3] M. Duverger, Le monarchie républicaine, 1974; zie ook S.W. Couwenberg, Tijdsein, Civis Mundi Jaarboek 2011, pp. 142-143