Civis Mundi Digitaal #14
Wim Couwenberg
Onder de titel De erfenis van Pim: 87 dagen ruzie toonde de AVRO op 14 oktober jl. tien jaar na de Fortuyn-revolte een documentaire met een reconstructie van wat genoemd werd het koningsdrama binnen de LPF dat leidde tot de spoedige neer- en ondergang van die partij. Het was een terugblik op een beschamende vertoning. Was de Fortuyn-revolte die op partijpolitiek niveau tot gelding kwam in een drietal partijen: Leefbaar Nederland, Leefbaar Rotterdam en LPF, in de Nederlandse politiek een belangrijk keerpunt, die pijnlijk onthulde hoe weinig representatief de oude partijpolitiek nog was en hoe kwetsbaar, de LPF manifesteerde zich na de moord op haar stichter en haar eclatante verkiezingszege luttele dagen daarna als een pijnlijk dieptepunt in de Nederlandse politiek en een tragische mislukking als exponent van de door Fortuyn beoogde nieuwe politiek. Die mislukking is op zichzelf wel verklaarbaar zoals eerder uiteen gezet. Zij gaat terug tot de breuk van Fortuyn met Leefbaar Nederland na diens beruchte Volkskrant-interview waarin hij zich met een drietal uitspraken niet gehouden zou hebben aan het partijprogramma van Leefbaar Nederland, te weten: Nederland is vol, de islam is een achterlijk fenomeen, en het ter discussie stellen van art. 1 Grondwet als dat het maken van discriminerende opmerkingen zou verbieden.
Vooral dat laatste wekte grote verontwaardiging. Door staatsrechtelijke onkunde drukte Fortuyn zich op dit punt nogal ongelukkig uit door zelfs gewag te maken van de afschaffing van dit artikel. Hij had kunnen volstaan met te zeggen dat bij een botsing van het non-discrimatiebeginsel van art. 1 met de vrijheid van meningsuiting van art. 7 van onze grondwet hij geneigd was voorrang te geven aan dat laatste artikel. Bij afwezigheid van een officiële hiërarchie van grondrechten moet bij een botsing van grondrechten telkens een politieke afweging gemaakt worden. De commotie aan de politieke linkerzijde over Fortuyn’s ongelukkig geformuleerde standpunt had te maken met de linkse neiging aan dat non-discriminatiebeginsel hogere rechtswaarde toe te kennen. Ja, het werd zelfs uitgeroepen tot het fundament van onze beschaving. Dat Nederland tot 1949 als koloniale mogendheid staatsrechtelijk gebaseerd was op het discriminatiebeginsel en discriminatie van vrouwen en van homoseksuelen tot de jaren zestig deel uitmaakte van de gevestigde orde, ziet men in dit verband gemakshalve over het hoofd. Met meer recht kan men het vrijheidsbeginsel - de strijd voor geestelijke vrijheid - als het fundament van de Nederlandse beschaving aanmerken. In die vrijheid ziet een rechtsfilosoof als Cliteur[1] zelfs de zin van de geschiedenis gelegen.
Regeringsdeelname LPF begin van het einde
Door Fortuyn als lijsttrekker af te zetten noopte het partijbestuur van Leefbaar Nederland hem in veel te korte tijd een eigen partij op te richten met alle desastreuze gevolgen van dien zoals spoedig bleek na de moord op hem en de snel daarop volgende eclatante verkiezingszege. Zijn partij die in organisatorisch opzicht nog helemaal in de steigers stond bleef toen verweesd en stuurloos achter met een heel gebrekkige, want overhaaste selectie van Tweede Kamer-kandidaten, maar wel ineens met een ongelofelijk grote politieke macht en verantwoordelijkheid die op dat moment haar krachten verre te boven ging. Dat allerlei interne spanningen en ruzies daar het gevolg van waren, is in het licht van dit alles niet verwonderlijk. Die werden bovendien sterk in de hand gewerkt doordat de LPF zonder omwegen bij de kabinetsformatie betrokken werd.
De spoedige val van het eerste kabinet Balkenende is door de meeste commentatoren geweten aan die interne ruzies, ook weer in de hier besproken tv-uitzending. Het minste wat daarvan te zeggen valt is dat dat wel een heel oppervlakkige verklaring is. Bij enige reflectie is het toch zonneklaar dat de LPF toen in ijltempo - zeker vergeleken met de kabinetsformatie na de verkiezingen van 22 januari 2003 die ruim vier maanden in beslag nam - opgezadeld is met een regeringsverantwoordelijkheid waar zij op dat moment volstrekt niet aan toe was. CDA en VVD zijn daar verantwoordelijk voor, maar uiteraard in eerste plaats de LPF zelf die in mateloze zelfoverschatting daarmee ingestemd en zich zodoende razendsnel in de nesten gewerkt heeft. Zij beschikte ook nauwelijks over eigen geschikte ministerskandidaten en zag zich daardoor genoodzaakt tot een overhaaste en dus heel problematische selectie van kandidaten voor het ministerschap waarbij herhaaldelijk een beroep gedaan moest worden op kandidaten afkomstig van een andere partij.
Overdonderd door de hele situatie heeft de LPF zich derhalve veel te makkelijk laten strikken tot medewerking aan een kabinetsformatie als zou dat de wil van de kiezers zijn. Ware de LPF een normale partij geweest zonder juist genoemde problemen, dan zou men dat kunnen beweren, al is het zo dat ons huidige politieke bestel daartoe niet perse noopt. In dat bestel is iedere coalitie legitiem die de steun van een meerderheid in de Tweede Kamer heeft. In bepaalde situaties is ook een extraparlementair of kabinet legitiem. En in de verwarring dier dagen was dat laatste de meest plausibele en voor de hand liggende oplossing geweest. Fortuyn[2] was nota bene zelf een groot voorstander van een extraparlementair kabinet, dat niet steunt op een bepaalde partijpolitieke coalitie, maar regeert met behulp van wisselende meerderheden in het parlement. Een dergelijk kabinet had op die manier op zichzelf al een welkome bijdrage geleverd tot het doorbreken van onze verstarde en disfunctioneel geworden politieke verhoudingen. Dat de LPF dit alternatief in de geest van Fortuyn niet serieus aan de orde gesteld heeft is een beleidsfout geweest waar men nu wel vreselijk spijt van zal hebben. Men had zich zodoende kunnen concentreren op de eerste en hoogste prioriteit op dat moment: de opbouw van een nauwelijks nog georganiseerde partij en het consolideren van het veel te snelle en daardoor uiterst kwetsbare politieke succes. Dat was niet alleen voor de LPF, maar ook voor het land een zegen geweest.
In plaats van dat alternatief voor te stellen besloot de LPF in drieste overmoed meteen coulant te gaan meewerken aan een coalitie van CDA en VVD, dus met de meest taaie protagonisten van de oude politiek. Onder leiding van haar fractieleider Mat Herben die zich onverhoeds opgezadeld zag met een politieke verantwoordelijkheid waarop hij helemaal niet was voorbereid en toegerust, deed zij dat zelfs zo welwillend en coöperatief dat CDA en VVD daardoor in staat waren op het regeerakkoord het meest hun stempel te drukken. In ijltempo raakte de LPF zodoende ingekapseld in het oude bestel met alleen een voorzichtige toezegging van een direct gekozen burgemeester waarop het CDA spoedig daarna al weer terugkwam. Openbreking van onze extreem gesloten politiek-bestuurlijke klasse - een van Fortuyn’s prioriteiten in de strijd tegen de oude politiek - werd van LPF-zijde in de onderhandelingen niet eens ter sprake gebracht. Als mosterd na de maaltijd kwam dan ook het protest van LPF-Tweede Kamerlid J. Eerdmans tegen voortzetting van het politieke benoemingsbeleid door het tweede kabinet Balkenende.[3] Het strengere beleid inzake migratie, integratie en veiligheid waartoe besloten werd was vóór de verkiezingen ook al door CDA en VVD bepleit. Daarvoor was medewerking van de LPF aan het kabinet dus niet perse nodig.
Aan het slot van de onderhandelingen bevestigden Balkenende en Zalm die snel gelukte inkapseling van de LPF op ironische wijze door Herben te prijzen als belangrijke bruggenbouwer bij de opstelling van het regeerakkoord. Zij bezegelden met dit compliment de politieke afgang van Herben als uitvoerder van de politieke missie van Fortuyn. Het poldermodel was de LPF-leider blijkens dit compliment op het lijf geschreven, niet vreemd overigens, want hij had tot kort voor het ontstaan van de LPF een CDA-achtergrond. Maar daar had Fortuyn juist zo de pest aan. In zijn ogen schiep dat een onleefbaar klimaat waarin debat en emotie vakkundig gesmoord worden zoals zijn vriend Jan ‘t Hooft[4] nog eens releveerde in zijn afscheidsrede bij de begrafenis in Driehuis. Van het bezielende vernieuwingselan van Fortuyn was in het regeerakkoord nauwelijks nog een spoor terug te vinden zoals NRC Handelsblad in een terugblik op de erfenis van Fortuyn op 6 mei 2002 in hoofdartikel terecht constateerde.
Voor de oude politiek is de spoedige val van het kabinet-Balkenende en de daarop volgende razendsnelle neergang van de LPF "a blessing in disguise" gebleken en om die reden waarschijnlijk ook geforceerd. Staatsrechtelijk gezien was het ontslag van het kabinet door de koningin in ieder geval niet nodig geweest. Zij had kunnen volstaan met het ontslag van de twee LPF-ministers die niet met elkaar overweg konden. Dankzij dit alles kon de oude politiek het politieke initiatief weer helemaal naar zich toetrekken en de politieke teugels weer stevig in eigen handen houden. Het idee van de nieuwe politiek van Fortuyn raakte door dit alles snel in diskrediet. De oude politiek ging zichzelf in bepaalde opzichten wel in een nieuw jasje steken. Dat gebeurde door een ingrijpende en forse personele vernieuwing van de fracties in de Tweede Kamer. Daardoor werd pardoes veel politieke ervaring zomaar overboord gezet als plengoffer aan de vernieuwingsbehoefte van de in opstand gekomen burgers. Maar met dit offer is aan die behoefte volstrekt niet tegemoet gekomen.
In de tv-uitzending van de AVRO is deze geschiedenis volstrekt genegeerd en is volledig het accent gelegd op de beschamende politieke vertoning van de LPF na haar verkiezingszege. Dat was zeker niet de erfenis van de Fortuyn-revolte zoals die uitzending gepresenteerd is. Daar is volstrekt geen recht aan gedaan. Het ging uitsluitend om een demonstratie van de politieke onrijpheid van de LPF als nieuwe nauwelijks nog georganiseerde politieke partij en haar grandioze blunder om desondanks meteen te besluiten tot regeringsdeelname. De reële politieke betekenis van de erfenis van de Fortuynrevolte heb ik in het Civis Mundi Jaarboek 2012 nog eens kort uiteen gezet.[5]
[1] P.B. Cliteur, a.w. (noot 144), p. 149 ev.
[2] Zie zijn boek Het zakenkabinet, 1994
[3] J. Eerdmans, De burger telt weer niet mee, NRC Handelsblad, 26 mei 2003
[4] Zie Pim Adieu, Elsevier, 18 mei 2002
[5] S.W. Couwenberg, Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60. Van linkse dominantie naar liberale triomf, 2012 pp. 97-101.