Civis Mundi Digitaal #14
Bespreking van: Thierry Baudet, De aanval op de natiestaat, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, dissertatie Leiden, 2012.
Thierry Baudet, De aanval op de natiestaat, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, dissertatie Leiden, 2012.
Wim Couwenberg
Te fors aangezette tegenaanval
Je kunt de auteur van deze dissertatie niet het nodige lef ontzeggen want dat het je wel nodig als je zo brutaal ten aanval trekt tegen de gangbaar geworden moderniserings(hypo)these in de sociale en politieke wetenschappen. Daarin wordt er vanuit gegaan dat nationaliteit en nationale identiteit steeds meer irrelevant worden in het steeds meer transnationaal functionerende moderne beschavingsproces. ‘The national state is too small to solve the bigger problems and too big to solve the smaller problems of life’, zo heeft de Amerikaanse socioloog Daniel Bell de problematische situatie eens kort samengevat waarin de nationale staat nu verkeert. En ook in de rechtswetenschappen is die moderniseringsthese diep doorgedrongen. Met die aanval heeft Baudet wel heel wat publiciteit uitgelokt. Nu was dat wellicht ook zijn bedoeling zoals de historicus Henk Wesseling in een interview suggereert. Hoe dit zij, een universitaire carrière, zit er, lijkt me, voor deze auteur voorlopig niet in.
Baudet presenteert zijn conservatieve verdediging van de natiestaat wel slim door daaraan het voortbestaan van de democratische rechtsstaat te verbinden en daardoor als het ware te rechtvaardigen. Dat de natiestaat en de democratische rechtsstaat onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn is overigens een opvatting waarin Baudet zeker niet alleen staat. Verschillende andere auteurs die hij in zijn dissertatie niet vermeldt evenals antiglobaliseringbewegingen, gaan daar eveneens van uit. Het einde van de natiestaat, aldus deze auteurs[1], zou ook het einde van de democratie betekenen. Buiten het politieke kader van de nationale staat valt in hun ogen geen effectief functionerende democratie te realiseren. Dat is echter wel degelijk mogelijk als de EU zich ontwikkelt tot een federaal georganiseerd Europa. De gebruikelijke tegenwerping tegen een Europese democratie op federale grondslag is dat de voedingsbodem daarvoor ontbreekt van een Europees volk waarin een Europese democratie wortel kan schieten. In etnisch-cultureel opzicht ontbreekt dat inderdaad. Maar voor zo’n democratie is in eerste instantie alleen een staatsvolk nodig en hand in hand daarmee de ontwikkeling van een gedeeld staatsburgerschap. En dat ontstaat vanzelf als gekozen wordt voor een federaal Europa.
Door de te snelle uitbreiding van de EU in de afgelopen jaren bestaat Europa nu uit zo’n groot aantal ongelijksoortige staten dat een federale optie daarvoor vooralsnog geen kans maakt. Vandaar dat nu ook op dit punt gepleit wordt voor een Europa van twee snelheden met name voor een apart verdrag voor een kopgroep van Eurolanden, die in dit federaliseringsproces het spits willen afbijten.[2] Als Baudet aan het slot van zijn dissertatie stelt dat de huidige mengvorm van federale en intergouvernementele elementen in de EU niet te rijmen valt met de pretenties van een democratische rechtsstaat, is dat alleszins juist. Ik heb dat zelf eveneens herhaaldelijk betoogd. Ik kies met het oog hierop voor een federale optie, in eerste instantie via een Europa van twee snelheden. Baudet kiest daarentegen voor een intergouvernementeel functionerend Europa. Dat laatste is eind jaren ’50 al eens voorgesteld door de Franse president Charles de Gaulle met zijn pleidooi voor een Europese Politieke Unie op strikt intergouvernementele grondslag. Van Nederlandse zijde is dat toen echter principieel afgewezen als uiting van volstrekt verouderd Frans staatsnationalisme.
Rol natiestaat niet uitgespeeld
Dat het einde van de natiestaat nadert, zoals Baudet vreest, vindt ondanks allerlei transnationale ontwikkelingen geen steun in de feitelijke ontwikkeling. Ondanks die ontwikkelingen als gevolg van sterk groeiende internationale interdependentie is de rol van de natiestaat zeker nog niet uitgespeeld. Allerlei staatloze volken eisen waar mogelijk nog een eigen nationale staat voor zich op. De meeste politici zien in die staat bovendien nog onverminderd de belangrijkste bron van politieke loyaliteit en soevereiniteit. Hoewel grensoverschrijdende rechtsvorming steeds belangrijker wordt - de exclusiviteit van het nationale rechtsstelsel is definitief doorbroken -, blijft de nationale staat niettemin onontbeerlijk als ankerplaats van internationale rechtsvorming. De implementatie en handhaving daarvan zijn ondenkbaar zonder de medewerking van nationale staten.[3] In de geest van het taaie en vaak verzwegen staatsnationalisme is Europese integratiepolitiek op de keper beschouwd ook nog altijd meer gemotiveerd door nationale motieven en belangen dan door Europees idealisme. Vandaar dat de EU nu in tegenstelling tot de idealistische jaren ’50 voornamelijk gewaardeerd wordt als noodzakelijk geworden voorwaarde voor de instandhouding van de Europese natiestaten in de 21e eeuw.
Ook in een federaal Europa blijven Europese natiestaten voortleven, zeker bij een federale opzet zoals in 2001 door de Duitse regering is voorgesteld met een nevenschikking en dus een gelijkwaardige positie van het centrale gezag (de bond) en de deelstaten die ieder in hun respectievelijke bevoegdheidssferen soeverein zijn (‘competitive federalism’). In plaats van een superstaat ontstaat zodoende een federatie van natiestaten, die gebaseerd is op gedeelde soevereiniteit en een heldere ‘Kompetentz-Katalog’, zoals die tot op zekere hoogte ook in de afgewezen Europese Grondwet valt aan te treffen, dat wil zeggen een duidelijke bepaling van exclusief-Europese, nationale en gedeelde bevoegdheden.
Al boet de natiestaat door groeiende internationale afhankelijkheidsrelaties en transnationale vormen van samenwerking in aan politieke betekenis en invloed, er blijft niettemin behoefte aan staten zoals we die nu kennen als waarborg voor de instandhouding van openbare veiligheid, de ontwikkeling en instandhouding van een effectieve rechtsorde, bepaalde openbare voorzieningen en een redelijke mate van sociale cohesie en stabiliteit. Dat impliceert uiteraard het voortbestaan van verschillende nationaliteiten en dus de handhaving van in- en uitsluiting van mensen. Dat is de laatste decennia als een nieuwe uiting van racisme aangemerkt.[4] Dat ten dienste van politieke belangen zo vaak misbruikte begrip dat daardoor helemaal losgeraakt is van zijn oorspronkelijke betekenis, is hier evenmin op zijn plaats.
Multicultureel nationalisme
In plaats van supranationalisme pleit Baudet voor soeverein kosmopolitisme, dat wil zeggen internationale samenwerking tussen soevereine en democratische natiestaten. Als dat kosmopolitisme is verliest dat begrip echter ieder onderscheidend karakter. Want die samenwerking bestaat al lang en wordt algemeen aanvaard. Hij lijkt daarbij bovendien uit te gaan van een klassiek begrip van soevereiniteit als absolute en ondeelbare hoogste macht of autoriteit. En dat is inmiddels allang achterhaald door de internationale ontwikkeling.
In plaats van multiculturalisme breekt Baudet voorts een lans voor multicultureel nationalisme. Hij presenteert dat als een open nationalisme. En dat valt mijns inziens beter te verdedigen. Ik herinner in dit verband aan een interessant interview hierover met de vermaarde politieke filosoof Isaiah Berlin in de New York Review of Books van 21 november 1991. ‘In our modern age, nationalism is not resurgent, it never died. Neither did racism. They are the most powerful movements in the world today, cutting across many social systems’. Wat in dit interview opvalt, is de genuanceerde wijze waarop Berlin het nationalisme als politieke stroming benadert in tegenstelling tot wat in ons land te dien aanzien gebruikelijk is. In de eerste plaats onderscheidt Berlin duidelijk tussen nationalisme en racisme terwijl men hier allerlei tendenties die een nationalistische achtergrond hebben als uitingen van racisme pleegt te brandmerken. In de tweede plaats onderscheidt Berlin nadrukkelijk tussen positieve en negatieve verschijningsvormen van nationalisme en ook dat is hier ongebruikelijk. Nationalisme heeft hier gemeenlijk een negatieve connotatie. Dat Baudet de sociologische realiteit en het belang van een eigen Nederlandse identiteit ook in etnisch culturele zin zonder enige reserve serieus neemt ondanks de gangbare kritiek erop, is een stellingname, waar ik gezien mijn eigen positie in deze kwestie uiteraard geen moeite mee heb. Ik herinner hier tot slot aan het vermaarde boek van D.P. Moynihan en N. Glazer, getiteld: ‘ Beyond the Melting Pot’ (1963) waarin zij op basis van empirisch getoetste argumenten het in Amerika heersende vooroordeel attaqueren dat etnisch culturele bindingen vanzelf oplossen in de smeltkroes van culturen die Amerika pretendeert te zijn. Syrië is ook zo’n smeltkroes van culturen. En daar zien we het volstrekte tegendeel van een smeltkroes, namelijk een burgeroorlog tussen al die etnisch- en religieus culturele identiteiten die daar met elkaar samenleven.
[1] Zie o.a. R. Dahrendorf, Die Krisen der Demokratie, 2002; en J.M. Guehenno, Le Fin de la Democratie, 1993. Zie voor deze problematiek ook W. Weidenfeld (Hrsg.), Demokratie am Wendepunkt. Die Demokratische Frag als Projekt des 21. Jahrhunderds, 1996, i.h.b. hfd. VI, Die Internationalisering demokratisch Beantworten, pp. 311-391.
[2] Zie bijv. J.C. Piris, The Future of Europe. Towards a two-speed EU?, 2011.
[3] Zie WRR-rapport, De toekomst van de nationale rechtsstaat, 2002
[4] Zie o.a. Th.C.W. Oudemans, Omertà, 2007