Civis Mundi Digitaal #17
Wim Couwenberg
Van linkse kritiek naar linkse lof
Wat bij de aankondiging van de troonsafstand door koningin Beatrix veel waarnemers zo opviel, waren de uitingen van bewondering, dankbaarheid en lof van de zijde van de eens zo kritische spraakmakende gemeente van links aan haar adres als boegbeeld van ons koningshuis. Sinds de politieke revolte van de jaren ’60 sloofden prominente exponenten van links zich uit in kritiek op dat volstrekt achterhaalde instituut. Dat koningschap werd in de hoek gezet als een miljoenenverslindend museumstuk, een bijzonder soort volksverlakkerij, een relict uit een ondemocratisch verleden dat lakeiengedrag oproept en dergelijke. Bovendien werd het in strijd verklaard met art. 3 van de Grondwet. Dat bepaalt immers dat alle Nederlanders op gelijke voet benoembaar zijn in de openbare dienst. Gemakshalve werd daarbij over het hoofd gezien dat de grondwet daarbij een uitzondering maakt voor de door de koning vervulde functies. Zoals in Civis Mundi herhaaldelijk betoogd is er wel alle reden op grond van dat grondwetsartikel het gangbare politieke benoemingsbeleid ter discussie te stellen en aan te vechten. Maar daar wordt, zoals bekend, met een grote boog omheen gelopen.
De linkse kritiek op het koningschap resulteerde sinds de jaren ’60 in nieuwe pleidooien voor afschaffing ervan en invoering van een republiek. Eerst deed dat Nieuw Links in de PvdA[1] en daarna de PvdA in haar beginselprogramma van 1977; en eind jaren ’90 vorige eeuw het toen opgerichte Republikeins Genootschap en het Nieuw Republikeins Genootschap.[2] De SP heeft daarmee ook geflirt. Maar die principieel democratische kritiek heeft geruisloos plaatsgemaakt voor een pragmatische aanvaarding van het koningschap. In die zin wordt ook nog altijd een achterhaald instituut als de Eerste Kamer in stand gehouden. Symptomatisch voor de overtuigingskracht en strijdlust van veel formeel belijdende republikeinen is, wat de journalist Harry van Wijnen hierover eens bekende in zijn boek Van de Macht des Konings: mythe en werkelijkheid (1975). Hij presenteerde zich daarin als een republikein, die er geen traan om zou laten als het koningschap zou blijven bestaan. De meeste republikeins gezinden gedragen zich, lijkt me, niet anders dan Harry van Wijnen.
De GroenLinks fractie in de Tweede Kamer, meldt Het Parool, piekert er niet over verstek te laten gaan bij de inhuldiging van koning Willem-Alexander, waar zij een eed of belofte zullen afleggen, inhoudende de belofte de rechten van zijn koningschap te zullen handhaven. En dat, terwijl GroenLinks op termijn streeft naar invoering van een republiek. Is er bij onze volksvertegenwoordigers dan echt niemand meer met een republikeinse ruggengraat, vraagt GroenLinks prominent Jos van de Lans zich verbijstert af. Met hun eed of belofte, aldus deze principiële republikein, stemmen zij immers in met het koningschap van iemand die het als gewoon burger niet verder geschopt had dan dijkgraaf of filiaalhouder van een bank[3].
Pragmatisme als nieuwe leidraad
Het enige wat republikeinsgezinden nu nog opwerpen ter verdediging van hun openlijk beleden republikeinse gezindheid is dat het hier gaat om het beginsel van de democratie dat hier in het geding is. Maar wie zal, afgezien van een kleine theocratisch denkende minderheid, nog ontkennen, dat het koningschap in een democratische context een Fremdkӧrper is en daarmee dus op gespannen voet staat? Het bestaat voornamelijk nog om pragmatische redenen. Zeker als klein land kunnen we beter vertegenwoordigd worden door een koning als staatshoofd dan door een burger-president. ‘Altijd was ik een overtuigd republikein - maar wie kent de president van Zwitserland? Dan zie ik toch veel liever een indrukwekkende majesteit dan een ‘lul in een regenjas’’, stelt Ilja Leonard Pfeijffer in NRC Handelsblad.
Het koninklijk staatshoofd is een nationaal identificatieobject voor vrijwel alle groeperingen geworden en vervult in onze democratie nog steeds een zinvolle functie, betoogt de links gezinde staatsrechtgeleerde D.J. Elzinga[4]
In een partijendemocratie zijn alle politieke functies in principe onderworpen aan partijpolitieke concurrentie. Dankzij het koningschap wordt het representatieve ambt van staatshoofd dat de nationale eenheid en identiteit behoort te symboliseren en te representeren, onttrokken aan die concurrentie en zodoende gedepolitiseerd. Voor een groot Duits socioloog als Max Weber[5] was die depolitisering het belangrijkste praktisch-politieke argument om het koningschap in een democratie te handhaven. In Nederland waarin pluriformiteit vanouds zo sterk gecultiveerd wordt, is dat sinds lang een zwaarwegend praktisch argument ten gunste van het voortbestaan van de monarchie. In de periode van de verzuiling woog dit argument overigens zwaarder dan in onze huidige sterk ontzuilde samenleving.
Het koningschap symboliseert bovendien constitutionele continuïteit en stabiliteit in een cultuur die steeds sneller verandert en schept zodoende een constitutionele ambiance waarin pijnlijke veranderings- en aanpassingsprocessen makkelijker verwerkt kunnen worden. Zo is bijvoorbeeld het dekolonisatieproces dat na 1945 de oude koloniale mogendheden met lawinekracht overdonderde, in monarchieën als Engeland, Nederland en België heel wat minder traumatisch verlopen dan in republieken als Frankrijk en Portugal.
Voor de vervulling van die sociaal-psychologische functies moet het koningschap wel een politieke prijs betalen. Zij kunnen alleen adequaat vervuld worden als de gewoon menselijke kanten ervan zoveel mogelijk schuilgaan achter een bewust gecreëerde koninklijke waardigheid, al moet dat niet overdreven worden. De relaties van het koningshuis met de media vormen in dit verband een delicaat probleem.[6] De aanpak daarvan bepaalt mede de toekomst van de monarchie. De koning kan zijn bijzondere sociaal-psychologische rol ook alleen adequaat vervullen als hij en zijn Huis bereid zijn zich te voegen naar een bijzondere beperking van een aantal elementaire grondrechten. Republikeinsgezinden achten zo’n inbreuk op elementaire rechten onmenselijk. Maar zolang de koning en zijn Huis daartoe bereid zijn, is dat geen probleem.
Democratische logica lang niet altijd doorslaggevend
Als republikeinsgezinden de vervulling van die specifiek sociaal-psychologische functies afdoen als volksverlakkerij, of volstrekt abstraheren van de historische en emotionele betekenis van het koningschap[7], zien zij over het hoofd dat het staatsleven steeds ook een irrationele kant heeft waarvan de staatkundige betekenis in hun rationalistische optiek onvoldoende onderkend wordt. De logica van rationele argumenten geeft in politieke aangelegenheden lang niet altijd de doorslag. Zo zijn b.v. de belangrijkste staatkundige veranderingen in Nederland niet tot stand gekomen omdat democratische logica daartoe dwong, maar vanwege de dwang van veranderde machtsverhoudingen. En worden verkiezingen vaak niet meer beslist door irrationele factoren als het appelleren op gevoelens van onvrede en onbehagen en de charismatische uitstraling van bepaalde politici dan door de overtuigingskracht van rationele argumenten? Het politieke succes van Fortuyn heeft dat opnieuw geïllustreerd. Dat president Clinton in 1994 herkozen is, heeft hij, zo blijkt uit onderzoek, vooral te danken aan buitengewoon veel vrouwen tussen de twintig en veertig. Die stemden op hem, zeiden ze, niet om zijn progressief ogende politiek maar om zijn ‘sex-appeal’. De doorsnee kiezer reageert bij zijn politieke keuze allereerst met zijn gevoel, aldus PvdA-coryfee A. Vondeling[8] in een terugblik op de electorale problematiek van zijn partij. De PvdA heeft daar te weinig oog voor, vond hij.
En wordt de liberale veronderstelling dat het politieke verkeer in liberale democratieën plaats vindt op basis van rationele argumentatie niet vaak ondergraven doordat het taalgebruik doelbewust gemanipuleerd wordt ten dienste van bepaalde politieke oogmerken?
De kracht van de monarchie, zo betoogt de Britse auteur Walter Bagehot in zijn veel geciteerde boek The English Constitution (1867), is daarin gelegen dat zij het gemoed aanspreekt, dat we haar kunnen zien en kunnen meeleven met het wel en wee van de koninklijke familie. De republiek is iets abstracts dat alleen appelleert aan het verstand. Dat geldt ook voor de parlementaire democratie als ‘government of laws and not of men’. Door het abstract-rationele karakter daarvan wordt de behoefte aan politieke symboliek onvoldoende bevredigd. En die behoefte is veel belangrijker dan puur rationeel denkende republikeinen veronderstellen. Dit emotionele tekort, aldus een prominent staatstheoreticus en socioloog[9], verklaart ten dele waarom het volk zo weinig geestdrift toont voor de abstracte principes van democratische staten. In analoge zin blijkt personificatie van politieke macht en visie als cruciaal element van een nieuw type politiek in electoraal opzicht veel meer aan te slaan als expressie van partijpolitieke identiteit dan de vage abstracties waarmee de oude politiek nog een eigen ideologisch gezicht probeert te suggereren. Hoe dit zij, het koningschap is nergens op grond van louter democratische logica afgeschaft. Dat gebeurt pas als het door eigen toedoen evident onhoudbaar geworden is. Vandaar dat onze republikeinen blijven steken in academische discussies die in politiek opzicht geen enkel effect hebben en hun republikeinse hoop alleen kunnen vestigen op uitholling en ondermijning van het koningschap door interne affaires.
Sinds het koningschap niet langer een zelfstandige politieke machtsfactor is, maar voornamelijk een ambt met een symbolische betekenis, is het staatsrechtelijk onderscheid tussen monarchie en republiek sterk verbleekt. Het zegt nauwelijks iets over de reële aard en werking van politieke stelsels. Dat een republiek een betere garantie is voor het democratisch functioneren van de politiek dan een parlementaire democratie met een koning als staatshoofd, wordt door veel feiten gelogenstraft. In de democratische Weimar Republiek is Hitler - en daarmee een totalitair regime - op formeel democratische wijze aan de macht gekomen zonder enige grondwetsherziening. De Koude Oorlog is gevoerd tussen twee supermachten die een republikeinse staatsvorm gemeen hadden, maar elkaar ten principale bestreden over de aard van het politieke en sociale stelsel.
Ceremonieel koningschap naar Spaans model
Aan de discussie over de monarchie sinds de jaren ’60 hebben wij in Civis Mundi ook meerdere publicaties gewijd.[10] Om pragmatische redenen zijn wij nog steeds vóór een monarchie zoals die in Nederland bestaat, te weten als een republiek met (vooralsnog) een erfelijk staatshoofd (hereditary republic). Opvallend is daarbij wel de onderdanige mentaliteit die zich van veel Nederlandse burgers meester maakt als zij met leden van het koninklijk huis te maken krijgen. Daartegen is onlangs nog eens verzet gerezen. Stop met dat buigen als een knipmes, wees geen onderdaan, wees burger, zo luidde dat protest in de geest van juist vermelde Nederlandse opvatting van de monarchie. [11] In Civis Mundi is dat al eerder in een breder politiek-bestuurlijk verband aan de orde gesteld door het voormalige Tweede en daarna Eerste Kamerlid voor de PvdA Bert Middel.
In aansluiting hierop is voorts steun verleend aan pleidooien om de koning niet langer deel te laten uitmaken van de regering; dus aan de introductie van een ceremonieel koningschap, zij het niet naar het Zweedse, maar naar het Spaanse model.[12] In tegenstelling tot het Zweedse model behoudt de koning in het Spaanse als erfelijk staatshoofd nog een aantal belangrijke staatsrechtelijke bevoegdheden, zij het alleen in formele zin. Op die manier blijft hij op zichtbare wijze betrokken bij het dagelijkse staatsgebeuren en wordt zijn positie dus niet gereduceerd tot louter nationaal ornament, zoals in het Zweedse model. Als de koning niet langer deel uitmaakt van de regering en de ministeriële verantwoordelijkheid voor zijn doen en laten daarmee vervalt, kan hij zich zodoende vrijer in het openbare leven bewegen. De minister-president kan dan ook in grondwettelijke zin als regeringsleider aangemerkt worden, zoals hij zich in Europees verband in feite al jarenlang presenteert.
[1] Zie Tien over Rood, 1966, p. 70.
[2] Zie De Republiek der Nederlanden, 1998.
[3] Zie Jos van de Lans, Principes, GroenLinks Magazine, februari 2013
[4] Zie Nederlands Juristenblad, 5, 1998.
[5] Geciteerd bij C. Schmitt, Verfassungslehre, 1928, pp. 286-287
[6] Zie o.a. C. Huijskens, Majesteit en media, 1994
[7] Zie o.a. H. van den Bergh, Onderdanen staat op!, De Groene Amsterdammer, 30 april 1997; idem, Ratio versus sentiment, in: De Republiek der Nederlanden, 1998, p. 21 ev.
[8] A. Vondeling, Nasmaak en voorproef, 1968, p. 113
[9] Zie K. Loewenstein, Betrachtungen über politischen Symbolismus, in: Beiträge zur Staatszociologie, 1961, p. 289 ev.. Zie ook R.A.V. van Haersolte, Personificatie van sociale systemen, 1971, p. 149 ev.
[10] Zie Koningschap ter discussie, Civis Mundi januari 1976; Monarchie of republiek, Civis Mundi maart 1981
[11] Zie F. Vermeulen, Stop met dat knipmessen voor het koningshuis, NRC Handelsblad, 8 februari 2012
[12] Zie S.W. Couwenberg. Wereld-gebeuren sinds de jaren ’60. Civis Mundi Jaarboek 2012, p. 90