Schuivende godsbeelden in een veranderend wereldbeeld

Civis Mundi Digitaal #17

door Harm Bart

Bespreking van:  Hannemieke Stamperius, God en de Verlichting, 254 blz., Scandalon, Vught, 2011; Jesse Bering, Het Godsinstinct. Waarom mensen geloven, 256 blz. Nieuw Amsterdam Uitgevers,  Amsterdam, 2011.

Schuivende godsbeelden in een veranderend wereldbeeld

door Harm Bart*

Bespreking van:  Hannemieke Stamperius, God en de Verlichting, 254 blz., Scandalon, Vught, 2011; Jesse Bering, Het Godsinstinct. Waarom mensen geloven, 256 blz. Nieuw Amsterdam Uitgevers,  Amsterdam, 2011.

Opmaat

Het gaat in de beide hierboven genoemde boeken om godsbeelden. Beelden die mensen hebben van een opperwezen dat een relatie heeft of zou kunnen hebben met de wereld en met hun leven. God en de Verlichting van Hannemieke Stamperius zet daarbij de schijnwerper op de veranderingen die dergelijke beelden ondergingen ten tijde van wat in de wijsbegeerte de Verlichting wordt genoemd. Een periode waarin zich tevens wezenlijke veranderingen voordeden in het denken over de natuur: de opkomst van de moderne natuurwetenschap. De achtergrond van wat men wel de onttovering van de wereld heeft genoemd. Het Godsinstinct van Jesse Bering heeft een andere toon. De bedoeling van dat boek is het bij velen (nog) aanwezige godsbesef  weg te zetten als een in het evolutieproces ontstane ‘adaptieve illusie’. Een in de context van dat proces nuttige illusie, anders zou het betreffende waanbeeld niet ontstaan zijn, maar desalniettemin een illusie, inmiddels achterhaald. Hieronder mijn kanttekeningen bij deze boeken.

God en de Verlichting van Hannemieke Stamperius

De buitenkant

Dit boek van Hannemieke Stamperius heeft een donker getinte grijsgroene kaft. De naam van de schrijfster en de titel zijn uitgevoerd in witte letters. Op de achtergrond staan in licht grijsgroen de namen van enkele van de in het boek aan de orde komende denkers: Voltaire, Newton, Kant, Rousseau - om er een paar te noemen. Alles bijeen een smaakvol geheel. Wat detoneert is een felrood omslagje van zo’n vier centimeter breed met daarop in grote zwarte letters de tekst: STOP de atheïstische leugen / DE VERLICHTINGSDENKERS GELOOFDEN IN GOD! Lelijk, schreeuwerig, een voorbeeld  van benedenmaatse marketing. Jammer, want dit uithangbord dekt het boek niet.

Een citaat

De sfeer van het boek laat zich beter vangen in het volgende wat langere citaat, ontleend aan een artikel in NRC Handelsblad van 24 november 2011, en afkomstig van de  emeritus hoogleraar algemene geschiedenis H.W. von der Dunk. "Het thema ‘Verlichting’ is van een blijvende actualiteit en is dit ook altijd geweest vanaf de Romantiek, die te boek staat als de grote reactie. Wij, westerlingen en Europeanen, worstelen met deze dubbele erfenis, die ons permanent verdeelt en zelfs de eigen geest kan splijten in de beroemde zwei Seelen van Goethe’s Faust. Vrijwel alle fundamentele historische beschouwingen over Europa belanden nolens volens bij die grote bakermat van de politieke stromingen en ideologieën die sedertdien de mensheid hebben beziggehouden  of hoofdpijn hebben bezorgd, als bron van hoop, geloof in de mens en zijn rede of als oorzaak van hybris, maakbaarheidsillusies en zelfoverschatting. (...) Veel Verlichters waren illusieloze realisten, maar hun vooruitgangsgeloof was daarom een onmisbare remedie. Zonder hoop verdort het volk - en niet alleen het volk. Hier ligt het kernprobleem van een grote geestelijk erfenis. Zoals de leer en vooral de praktijk van de kerk hemelsbreed afweken van wat in de prediking van Jezus kan worden gelezen, leefden de Verlichters in een andere wereld dan wij. Zij hadden andere prioriteiten. God verdween allerminst. Eerder openbaarde hij zich in de kosmos en in menselijke rede en het geweten, in de drang naar vervolmaking en hoop. Dit is iets heel anders dan de vandaag courante neurologische reductie van alle voorstellingen en denken op fysische reactieprikkels in een onbegrijpelijk geheel.

Centrale these en toonzetting

De Verlichting: God verdween allerminst - wel veranderde het godsbeeld. Von der Dunk zegt het hierboven. Het is ook de centrale these in het boek van Hannemieke Stamperius.

De schreeuwerige tekst op het hierboven genoemde rode omslagje suggereert dat het boek polemisch van toon is. Dat is niet het geval. In feite is er sprake van een bescheiden opzet. De schrijfster laat de verlichtingsdenkers vooral zelf aan het woord. Dat heeft een evident voordeel: zuiverheid. Het nadeel is misschien dat het geheel wat fragmentarisch blijft, dat ontwikkelingen in het denken - ook bij één en dezelfde persoon - niet worden gevolgd en niet worden getoetst op basale consistentie. Maar alles bijeen vond ik het een genoegen om het boek te lezen. Het kan in ieder geval fungeren als een goede leeswijzer bij verdere bestudering van het onderwerp - en nodigt daartoe, mede gegeven de zeer toegankelijke opzet, ook uit.

Dat onderwerp betreft - zoals al aangeduid - de opvattingen die de verlichtingsdenkers er op na hielden over God en diens relatie tot de wereld. Stamperius laat een groot aantal denkers de revue passeren. Bekende, maar ook minder bekende. Vrouwen ook, soms met een feministische inslag. Uitzonderlijke verschijningen in de tijd waarin dit alles speelt.

De wetenschappelijke revolutie

In die tijd speelde zich af wat wel de wetenschappelijke revolutie wordt genoemd. En die heeft op een groot aantal verlichtingsdenkers een aanzienlijke invloed uitgeoefend. Om dit op lichtvoetige wijze te illustreren citeer ik hier twee korte gedichten. Beide betrekking hebbend op Sir Isaac Newton en beide van auteurs die in het boek van Stamperius worden aangehaald. De eerste is Alexander Pope (1688-1744) die twee keer min of meer in het voorbijgaan wordt genoemd. de tweede  is Voltaire (1694-1778) waaraan door Stamperius (uiteraard) ruime aandacht wordt besteed. Van Pope is het alleraardigste puntdicht dat te vinden is op Newton’s graf in de Westminster Abbey: Nature and Nature’s laws lay hid in night. / God said let Newton be! And there was light. En Voltaire brengt zijn bewondering voor deze misschien wel allergrootste onder de beoefenaren van de natuurwetenschap aldus onder woorden (vertaling Reyer Hooykaas[2]):  Vertrouwden Gods, wezens der eeuwigheid, / Die, door zijn vuur ontbrand, de grote majesteit / Uws Meesters’ troon met vleugelen bedekt, - / Heeft Newtons grootheid nooit uw afgunst opgewekt?

Sir Isaac Newton

De situatie met betrekking tot Newton laat goed zien waar het in het boek van Stamperius eigenlijk om gaat. Ik laat aan het woord de grote wetenschapshistoricus Eduard J. Dijksterhuis (1892-1965): "Niets heeft in de achttiende eeuw zozeer bijgedragen tot de onderlinge vervreemding van geloof en wetenschap als de ontwikkeling van de mechanica der hemellichamen, die de schoonste vrucht is van de door Newton gegrondveste en als steun voor het geloof bedoelde natuurwetenschap. Er is geen schrijnender contrast tussen een beeld en zijn uitwerking denkbaar dan de tegenstelling tussen Newton’s overtuiging, dat de orde in het planetenstelsel een onweerlegbaar bewijs vormt voor het bestaan van een intelligente Eerste Oorzaak en het antwoord dat de auteur van de Mecanique Céleste Laplace volgens de overlevering aan Napoleon zou hebben gegeven toen deze hem vroeg waarom hij in zijn werk nergens den Schepper vermeld had: Hoogheid, ik had aan deze hypothese geen behoefte"[3].

Van de God van de wonderen naar de God van de wiskunde

Het draait in dit citaat - en het besproken boek van Stamperius - om een veranderend wereldbeeld en een in het verlengde daarvan verschuivend godsbeeld. Een verschuiving - kort gezegd - van een ondoorgrondelijk, misschien zelfs grillig, opperwezen naar een transparante transcendentie: ‘de rede is de kaars van de Heer’[4]. Bleek die rede niet uitermate succesvol in het beschrijven van de natuur? Niet voor niets stelt Galileo Galilei (1564-1642) dat het Boek der Natuur is geschreven in de taal van de  wiskunde[5]. In het achterliggende wereldbeeld - wel mechanistisch genoemd - past niet meer een god van mirakelen. Zo gaat het van een god van de wonderen naar een god van de wiskunde. En in het verlengde van deze ingrijpende verschuiving worden oude dogma’s kritisch tegen het licht gehouden en verworpen. Zondeval, erfzonde, de goddelijkheid van Jezus Christus, de verzoening via zijn kruisdood, de Drie-eenheid - om er enkele te noemen: ze kunnen de toets van een redelijke kritiek niet meer doorstaan. De natuurlijke theologie maakt zich sterk. Godsopenbaring wordt niet alleen gevonden in de Heilige Schrift maar even zo goed in het Boek der Natuur. Een wezenlijke discrepantie wordt niet mogelijk geacht. Intelligent design avant la lettre.

De volheid

Maar God is niet alleen de intelligente ontwerper. Algemeen wordt hij ook als goed beschouwd. Vandaar de kritiek op leerstukken als zondeval en erfzonde. De gedachte leidt echter ook tot een soort sciencefiction avant la letrre: er wordt serieus rekening gehouden met de mogelijkheid dat andere werelden dan de onze eveneens worden bewoond door redelijke wezens. De goedheid van God brengt plénitude met zich mee, alles wat kàn bestaan ìs ook geschapen: "Het idee van één enkele wereld, eenzaam wentelend in een oneindige ruimte, maakt plaats voor het gezellige idee van een gemeenschap van werelden, zo gelukkig bedacht en gemaakt dat ze, alleen al door hun beweging, de mens onderwijzen"[6]. Dat laatste slaat terug op de doorslaggevende rol die de mathematische beschrijving van de planeetbewegingen speelt in het werk van Newton, en daarmee in de opkomst van de moderne natuurwetenschap en de er mee onlosmakelijk verbonden wetenschappelijke technologie.[7] Het onderstreept de verwevenheid van het verlichtingsdenken met de toenmalige ontwikkelingen op  natuurwetenschappelijk terrein.

De theodicee

Aan het denkbeeld van een algoede en (zich) aan de rede gebonden[8] (hebbende) God zitten ook scherpe kanten. Zeker als er ook nog  gedacht wordt in termen van Gods almacht Er ligt een onmiskenbaar spanningsveld met het ervaringsfeit dat kwaad en lijden zo ruim in de wereld worden aangetroffen. Daarbij gaat het niet alleen om het door mensen (bewust) aangerichte onheil dat misschien nog enigszins - zij het moeizaam - verklaard kan worden uit een zondeval. Ook zaken als natuurrampen, waarop de mens geen vat heeft, dragen bij tot de ellende in de wereld. Met dit alles komen we op het terrein van de zogeheten theodicee - de term is afkomstig van Gottfried Wilhelm Leibniz[9] (1646-1716). Velen hebben zich met dit probleemgebied beziggehouden en Stamperius gaat er uitvoerig op in. Gelukkig op evenwichtige en genuanceerde manier. Dat geldt in het bijzonder voor haar bespreking van Leibniz’ stelling dat wij leven in "de beste aller werelden".  Waarmee niet gezegd wil zijn dat onze wereld goed is, maar wel dat zonder een innerlijke contradictie geen betere denkbaar is[10]. Hier achter ligt de vraag naar wat de rol van een opperwezen in het ‘bestuur’ van de zo immens complexe wereld zou kunnen zijn[11].. Dat hier - ook los van een traditioneel theologische duiding -  belangwekkende kwesties liggen blijkt overigens uit het boek God, Chance and Purpose. Can God have it both ways? van David J. Bartholomew (2008).

De ziel

Een ander onderwerp met veel haken en ogen dat uitgebreid aan bod komt is de vraag naar de realiteit van de ziel. Niet alleen bij mensen, maar ook bij dieren. In het voetspoor van René Descartes (1596-1650) zijn er dualistische duidingen, maar ook andere opvattingen komen voor. En natuurlijk is er een verband met bespiegelingen rond het hiernamaals en de opstanding uit de doden. Ten aanzien van wat hier allemaal over is gespeculeerd geldt onverkort het woord van de Britse mathematicus/filosoof Alfred N. Whitehead (1861-1947)[12]: "it leaves the vast darkness of the subject unobscured". Boeiend om dit in het boek van Stamperius zo bijeengebracht te zien.

Een staalkaart

Het bovenstaande is slechts een greep uit de door Stamperius aangestipte onderwerpen. Hopelijk volstaat het om een indruk te krijgen van wat er bij lezing van God en de Verlichting te beleven valt. In feite reikt dit boek een staalkaart aan van door Verlichtingsdenkers over God gehuldigde opvattingen. En dat op een overzichtelijke manier, een prestatie op zich gegeven de breedte van het onderwerp. De indeling die Stamperius daarbij volgt is: Geloven en weten, Geloof en wetenschap, God en de rede, God en de ziel, God en het goede, God en het kwaad, God en de natuur, God en de kosmos, God en het christendom, ‘Atheïsme en ‘deïsme toen en nu, Het nieuwe godsbeeld mislukt? en Theologie en religiefilosofie. Interessant en lezenswaardig.

Het Godsinstinct van Jesse Bering

Centrale these

Ging het in Stamperius’ God en de Verlichting’  om schuivende beelden van een nog wel bestaand geacht opperwezen, bij  Bering’s  Het Godsinstinct tuimelt God over de rand. Om het met Laplace (zie hierboven, het citaat van Dijksterhuis) te zeggen: aan deze hypothese is geen behoefte meer. De wereld zoals wij die via de moderne wetenschap hebben leren kennen kan zonder. Sterker: ze zou zonder hem moeten! Maar hoe komt het dan dat zovelen toch nog de illusie hebben dat God - nauwkeuriger: een god[13] - bestaat? Op deze vraag meent Bering het antwoord te hebben gevonden. Het wordt al gesuggereerd in het tweede deel van de titel van het besproken boek, die luidt: Waarom mensen geloven. Dat dit geen getrouwe vertaling is van de ondertitel[14] van het Engelse origineel doet hier niets aan af. De vertaler[15] heeft de schrijver op dit punt goed begrepen.

De roddel

Waarin zoekt Bering de oplossing? Zoals dat tegenwoordig gangbaar is in de evolutionaire ontwikkeling van de mens. Godsdienst wordt dan gezien als een toevallig bijproduct van onze menselijke evolutie. Als iets dat geen enkele biologische functie heeft, een restproduct van andere psychologische aanpassingen. Om met Richard Dawkins[16] te spreken: religie heeft geen directe eigen ‘overlevingswaarde’, maar moet worden gezien als een bijproduct van iets anders dat die waarde wel heeft. Na dit standpunt te hebben opgehaald[17], komt Bering met een nuancering:

"Maar misschien wijzen evolutionair-nevenproduct-theoretici net iets te snel de mogelijkheid af dat godsdienst - en dan met name het idee van een oplettende, alwetende en reagerende God -  op een unieke manier bijdroeg aan het evolutionaire succes van onze voorouders. In dat geval zou er, net als bij alle[18] andere evolutionaire aanpassingen, een bepaalde uitdaging in ons evolutionaire verleden moeten zijn geweest waarvoor ideeën over bovennatuurlijke wezens zoals God een oplossing boden. Na een overzicht van de feitelijke werking van geloof, kijken we in dit boek inderdaad eens wat beter naar de mogelijkheid  dat God (en Zijns gelijken[19]) zich in de menselijke geest ontwikkelde als een ‘adaptieve illusie’ die onze voorouders een heel directe oplossing bood voor het unieke menselijke probleem van de roddel.  Door de ontwikkeling van de taal konden derden er nog dagen en zelfs weken later achter komen wat onze voorouders zoal hadden gedaan. Hun vermogen zich in te houden werd daardoor van cruciaal belang. Als ze bij elke verleiding hun egoïstische hartstochten volgden, was één praatgrage getuige genoeg om hun reputatie - en daarmee hun voortplantingssucces - ernstig te schaden. De persoonlijke overtuiging dat God ze intelligent ontworpen had, ze kende en in de gaten hield, en hun denken en doen actief afstrafte of beloonde, zou de frequentie en ernst van hun morele oprispingen hebben beperkt. Zo’n overtuiging zou dus door de natuurlijke selectie zijn bevoordeeld. Voor zulke zeer wenselijke, genen-reddende effecten hoefden God en andere bovennatuurlijke krachten niet eens echt te bestaan (...)."

Zou het echt? Is dit in het gedrag van machthebbers en geestelijken overtuigend terug te vinden?  Nu of desnoods in de historische werkelijkheid? Ik ben zo vrij het te betwijfelen. 

Een procrustusbed

Hoe dan ook, met de hierboven weergegeven passage is de toon gezet. De term ‘genen-reddend’[20] verdient speciale aandacht. Het boek is geschreven vanuit dit reductionistische perspectief - tegenwoordig nogal gangbaar. Ik duid het aan met de term genen-geloof. Een procrustusbed: als iets er niet goed in past wordt het wel passend gemaakt. Het gaat om een zeer beperkte kijk op de werkelijkheid. Hoe beperkt en hoe simplificerend deze ‘selfish gene[21] benadering’ is komt duidelijk naar voren in het boekje The Music of Life. Biology Beyond Genes van Denis Noble (2006). Dat geeft een aanzienlijk beter en interessanter beeld van de ongelofelijke complexiteit waarmee we bij levensprocessen te maken hebben. En op een andere manier geldt dat ook voor het eerder in dit artikel genoemde boek God, Chance and Purpose. Can God have it both ways? van David J. Bartholomew.

‘Theory of mind’ als verklaringsbeginsel

Een ander centraal element uit Bering’s boek wordt ingeluid met de constatering[22] "dat mensen unieke organismen zijn omdat de evolutie onze hersenen zo vormgaf dat we bij ons denken over anderen als vanzelf een ‘intentionele houding’ aannemen". In het verlengde hiervan wordt gesteld dat een door-slaggevend verschil tussen mensen en (andere) dieren gelegen zou kunnen zijn in "het menselijk vermogen om zich mentaal in anderen te verplaatsen". Bering spreekt in dit verband[23] van een ‘theory of mind’. Deze zou de mens in staat stellen om voorspellingen te doen over het gedrag van anderen. De betreffende notie speelt door het gehele boek heen een belangrijke rol.

Het belang dat er aan wordt gehecht blijkt wel uit de volgende passage[24].

"Bij het evolutionaire belang van dit inlevingsvermogen gaat het om een cruciale vraag: is dit psychologische vermogen, deze ‘theory of mind’ - de ziel die we door de huid zien schemeren, het twinkelen van de geest[25] in een blik, een wirwar van bewegingen waarachter we gedachten ontwaren - is dit het wezenlijke waardoor we eindelijk begrijpen wat het betekent mens te zijn? Niks gereedschapsgebruik, niks geestelijke cultuur - of monogame liefde, spel, politiek, oorlog, en al die andere gedragscategorieën die ooit als bij uitstek menselijk werden beschouwd[26]".

In de geciteerde passage staat nog een vraagteken. Uit de rest van het boek blijkt echter dat het om een puur retorische vraag gaat. De ‘theory of mind’ is de sleutel tot Bering’s antwoord op de vraag waarom mensen geloven: "Vanwege de vertekenende lens van onze ‘theory of mind’ - die ons beeld van de werkelijkheid verdraait op een systematische, voorspelbare[27] manier die de genetische belangen van onze voorouders diende[28] - weten we nu dat wat echt aanvoelt (niet alleen voor ons maar ook voor andere geestelijk gezonde, volstrekt normale mensen) niet altijd overeenkomt met wat werkelijk het geval is. De cognitieve illusie van een alomtegenwoordige en alziende God diende onze genen, en dat was voor de natuur reden[29] genoeg om die illusie in onze hersenen stevig levend te houden. Die illusie kan zelfs zo overtuigend zijn dat u heel wel kunt weigeren te erkennen dat het een illusie is. Maar wellicht betekent het gewoon dat de aanpassing in uw geval zeer geslaagd is".[30]

Aischylos en de drie gaven der goden

Voordat ik op die koppeling in ga plaats ik een paar kanttekeningen bij de these dat het bij de ‘theory of mind’ zou gaan om "het wezenlijke waardoor we eindelijk begrijpen wat het betekent mens te zijn". Is dat vol te houden? Of zijn er andere aspecten van het mens-zijn die wellicht even uniek zijn, of zelfs de mens nog veel nadrukkelijker dan de ‘theory of mind’ van de (overige) dieren onderscheiden[31].  Om op dit punt het een en ander in overweging te geven val ik terug op de grote Griekse tragedie-dichter Aischylos (ca. 500 v.Chr.)[32]. In zijn Prometheus Geketend legt hij Prometheus, aan wie de taak toevalt de mens toe te rusten tot het bestaan, het volgende in de mond[33]:

"Verneemt hoeveel ellende er was bij ‘t mensdom, hoe ik van onmondigen hen heb gemaakt tot dragers van gedachte en overleg. (...)[34] Geen vast kenteken voor de winter hadden zij, voor bloesemende lente of vruchtenweelde van de zomer; zonder zin of overleg deden zij alles, tot ik hen de sterren leerde met hun moeizaam te verklaren op- en ondergang. Dan kwam ’t getal, die kunde bij uitnemendheid die ‘k vond voor hen, en ’t schrift met lettertekenen waardoor men ’t àl onthoudt; de moeder aller kunst."

De sterren in hun loop[35],  het getal (zeg maar: de wiskunde), en het schrift - de drie grote gaven die de mens (zullen) maken tot wat hij (geworden) is. Over elk van de drie is in relatie tot de opvatting van Bering veel te zeggen (vgl. eindnoot vii). Ik beperk me tot de tweede gave, die van het getal, van de wiskunde mogen we wel zeggen - mijn vakgebied.

Het getal - de tweede gave

De mens beschikt over ‘number sense’. Het gaat daarbij om iets anders dan tellen. Bij een klein aantal entiteiten hebben wij een onmiddellijk ‘besef’ van de omvang van de collectie. Met één oogopslag zien wij of het er drie zijn, twee, of vijf. Bij grotere aantallen is dit niet meer het geval[36] en moeten wij onze toevlucht nemen tot tellen. Een eveneens zeer beperkte ‘number sense’ lijkt ook voor te komen bij een (klein) aantal diersoorten[37]. Tellen is echter, naar algemeen wordt aangenomen, een specifiek menselijke activiteit. En dan hebben we het nog niet eens over operaties met getallen, zoals optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen, machtsverheffen, worteltrekken, en in het verlengde daarvan het werken met breuken en wortelvormen[38]. Dit is overigens nog maar een fractie van het enorme bouwwerk dat wiskunde wordt genoemd. Een bouwwerk dat alles te maken heeft met het menselijke vermogen tot abstractie en begripsvorming.[39] Een vermogen waarvan met zekerheid vaststaat dat het uniek menselijk is. Meer dan dat het geval is met de ‘theory of mind’ waar Bering zo torenhoog van opgeeft. Maar steekt die er echt boven uit daar waar het om het typisch menselijke gaat? Ik betwijfel het. Sterker: om het maar wat kort door de bocht te zeggen, ik denk dat de ‘theory of mind, daar waar het gaat om het onderscheid tussen mens en dier, het moet afleggen tegen de mathematica.

En dan nog. Kan dit nu allemaal worden ingepast in het genen-geloof - de in Bering’s boek te pas en te onpas naar voren gebrachte gedachte dat de menselijke evolutie wordt bepaald door ‘gene-salvation’. Alvin Plantinga drijft er in zijn boek Where the conflict really lies[40] adequaat de spot mee: "These abilities far surpass what is required for reproductive fitness now, and even further beyond what would have been required for reproductive fitness back there on the plains of Serengeti[41]. That sort of ability and interest would have been scant of adaptive use in the Pleistocene. As a matter of fact, it would have been a positive hindrance, due to the nerdiness factor. What prehistoric female would be interested in a male who wanted to think about whether a set could be equal in cardinality[42] to its power set[43], instead of where to look for game." Hierbij een cartoon die het allemaal nog eens puntig samenvat:  

Zelfbewustzijn en het oneindigheidsbesef

Trouwens, zelfs als we het belang van het aspect ‘theory of mind’ op zich zouden willen onderkennen, ligt dan het zelfbewustzijn van de mens nog niet op een fundamenteler niveau? Het feit dat de mens als het ware zichzelf ziet. Hoe merkwaardig dit is realiseert men zich pas goed als men bedenkt dat hier sprake is van een ‘Droste effect’[44]. De mens heeft weet van zichzelf, maar dat feit op zich is hem bekend, en ook dat weet hij: ad infinitum. Zo is met het zelfbewustzijn - op zich al een mysterie - ook nog een oneindigheidsbesef gegeven[45]. Een besef dat wellicht alles te maken heeft met wat Bering de godsillusie noemt. En een besef dat niet alleen in filosofie en theologie, maar ook in de wiskunde diepe sporen heeft getrokken: de mathematica die wel de wetenschap van het oneindige is genoemd. De fenomenale wiskundige David Hilbert (1862-1943) heeft zich over deze materie als volgt uitgelaten: Das Unendliche hat wie keine andere Frage von jeher so tief das Gemüt der Menschen bewegt; das Unendliche hat wie kaum eine andere Idee auf den Verstand so anregend und fruchtbar gewirkt; das Unendliche ist aber auch wie kein anderer Begriff so der Aufklärung bedürftig. Nogmaals: ik denk dat Bering met het opeisen van suprematie voor de ‘theory of mind’ - "het wezenlijke waardoor we eindelijk begrijpen wat het betekent mens te zijn" -  op een verkeerd paard gewed heeft.  

Van ‘theory of mind’ naar godsbesef

Ik keer terug naar Bering’s betoog. Hoe komt hij van de bij mensen aanwezige ‘theory of mind’ bij een godsbesef?  Welnu, dat loopt via de observatie[46] dat "onze door de evolutie gevormde hersenen hypersociale filters geworden zijn, zodat onze ‘theory of mind’ niet alleen wordt toegepast op het mentale inwendige van andere mensen en dieren, maar ook, ten onrechte, op categorieën die helemaal geen inwendige hebben (...)". Of zelfs in het geheel niet bestaan, zoals god - want daar draait het bij Bering op uit. Het evolutionaire wereldbeeld verdrijft hier het godsbeeld door het als een ‘psychologische illusie’[47] weg te zetten: "Het voelt wellicht alsof er daarboven iets groots is wat toekijkt, weet en om u geeft. En u misschien zelfs beoordeelt. Maar in feite is dat gewoon uw overmatig actieve ‘theory of mind’. In werkelijkheid is daarboven slechts de lucht die u inademt." ‘Slechts’, in het Engelse origineel ‘there is only’ - een variatie op het tot in den treure herhaalde ‘nothing but’ van het reductionistisch denken. Een oversimplificatie - dat is mijn bezwaar er tegen. Shakespeare was subtieler - en wist beter - met zijn: "there is more between heaven and earth...".

Doelmetaforen en toevalsdenken

En zo raast het betoog van Bering door. Het staat vol met oppervlakkige generalisaties en principieel niet-verifieerbare beweringen die als vaststaande feiten worden gepresenteerd. Met kritiek op godsdienstige voorstellingen heb ik geen moeite, maar aan wat hier te berde wordt gebracht heeft geen serieus denkend mens iets. Het is rommeligheid troef. Ik noem nog twee voorbeelden.

Bering breekt de staf over intentionaliteit - doel-denken, teleologische opvattingen, acht hij uit den boze. Maar hij bevindt zich op glad ijs. Het lig niet zo eenvoudig. Francis Crick (1916-2004) - één van de ontdekkers van de structuur van DNA - zegt: "Biologen moeten voortdurend tegen zichzelf zeggen dat wat wij zien niet het resultaat is van een ontwerp, maar van evolutie". Opvallend is inderdaad de hardnekkigheid waarmee ontwerp- en doelmetaforen blijven opduiken[48]. Zelfs Richard Dawkins - de grote exponent van het genen-geloof - bedient er zich van getuige zijn zalvende "If we allow ourselves the licence of talking about genes as if they had conscious aims, always reassuring ourselves that we could translate our sloppy language back into respectable terms if we wanted to". Ik zou die ‘terugvertaling’ wel eens consequent gemaakt willen zien. Eerlijk gezegd denk ik dat het niet goed zou lukken. In feite lijkt de gedachte veld te winnen dat er achter die doelmetaforen iets schuilt dat wezenlijk is voor levensprocessen. Niet voor niets komt in het eerdergenoemde boekje The Music of Life de term ‘downward causation’ frequent voor. In dit verband is het ook interessant kennis te nemen van Ian Stewart’s boek Life’s Other Secret (1998). In navolging van Stuart Kaufmann wordt daarin van de wetmatigheden die het gedrag van biologische systemen bepalen gezegd dat deze wel eens dichter zouden kunnen liggen bij "as fast as possible without falling to bits" dan bij "with no purpose and no sense of direction". Maar degene die denkbeelden over teleologische aspecten van onze werkelijkheid al veel eerder en opmerkelijk exact onder woorden heeft gebracht is de natuurkundige en filosoof Carl Friedrich von Weizsäcker (1912-2007). In zijn overwegingen is een belangrijke rol weggelegd voor de zogenoemde ‘Extremal-prinzipien’. Een voorbeeld daarvan is het zogenoemde Principe van Fermat waaraan het volgende teleologische aspect kleeft: de baan van het licht wordt bepaald door het eindpunt, dat de lichtstraal eerst zal bereiken na deze baan te hebben afgelegd. Het beste is om hem verder zelf aan het woord te laten met een wat langer citaat uit Zum Weltbild der Physik (1946). "Es ist eine entscheidende, viel zu wenig ins Allgemeinbewusstzein gedrungene Erkenntnis der neuzeitlichern Mathematik, dass dieser Gegensatz zwischen kausaler und finaler Determination des Geschehens in Wahrheit gar nicht existiert, wenigstens nicht, solange eserlaubt ist, das Prinzip der Kausalität durch Differential-gleichungen und dasjenige der Finalität durch Extremalprinzipien zu präzisieren. (...) Das finale „Ziel" und das kausale „Gesetz" sind also nur verschiedene  Arten, dasselbe Prinzip auszudrücken. Das Ziel gibt nur die Folge an, die nach dem Gesetz notwendig eintreten muss, und das Gesetz ist gerade so eingerichtet, dass die von ihm beherrschten Wirkungen das Ziel realiseren."[49].

En dan is er - een tweede voorbeeld - het onnauwkeurige gepraat over toeval. Ook zoiets ergerniswekkend in dit type lectuur. Wat wordt er mee bedoeld? De betekenissen kunnen uiteenlopen van de onschuldige ondoorzichtige samenloop (die we regelmatig in het dagelijks leven aantreffen) tot het onherleidbare toeval van de onveroorzaakte gebeurtenis (zoals die zich lijkt te manifesteren bij het fenomeen radioactiviteit). Het maakt nogal wat uit!  Maar over de betekenis waarin Bering het begrip neemt wordt met geen woord gerept.[50] Einstein maakte er zich wel druk om: "Gott würfelt nicht".

Slotakkoord

Zoals reeds geconstateerd is God en de Verlichting van Hannemieke Stamperius interessant en lezenswaardig. Het poogt bepaalde simplistische indrukken recht te zetten en slaagt daar goed in. Ook nodigt dit boek uit tot een verdere kennismaking met het onderwerp. Het doet me denken aan de karakterisering van een goed hoorcollege die ooit onder mijn aandacht werd gebracht: A lecture should be an invitation to study.

Een dergelijk positief oordeel valt niet toe aan Het Godsinstinct van Jesse Bering. Het is een boek dat ligt in de sfeer van wat Von der Dunk noemt "de vandaag courante neurologische reductie"[51]. Het door Bering gepresenteerde betoog teert op een enkel zwak idee dat op een modieuze manier word uitgemolken. De vergaande conclusies, in het bijzonder die ten aanzien van de vraag waarom mensen geloven, staan in geen verhouding tot de gegeven argumenten. Daar komt nog bij dat de auteur zich bij herhaling bedient van een geforceerd jolige stijl[52] hetgeen de indruk van een zelfgenoegzame verwatenheid nog versterkt. Een armetierig boek, het schrift - in het eerder gegeven citaat van de tragediedichter Aischylos als derde gave der goden aangemerkt - niet waardig.

*Prof. dr. Harm Bart is emeritus hoogleraar wiskunde en oud-decaan van de Economische Faculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam.   


[1] Zie voor een gedetailleerde analyse van de betreffende ontwikkeling: H.F. Cohen, How modern science came into the world, Amsterdam University Press, Amsterdam 2010. 

[2] R. Hooykaas, Geschiedenis der natuurwetenschap, A. Oosthoek’s Uitgeversmaatschappij NV, Utrecht 1971.

[3] Pierre-Simon Laplace (1749-1827): "Sire, je n’avais  pas besoin de cette hypthèse-là."

[4]  Een door Stamperius op pag. 74 gegeven citaat; helaas zonder (precieze) bronvermelding.

[5] Een echo van het ‘alles is getal’ van Pythagoras (ca. 570 -495 v.Chr.).

[6] Zie Stamperius over Thomas Paine (1737-1809), pag. 173.

[7] In de tragedie Prometheus Geketend van Aischylos (ca. 525-455 v.Chr.) ontvangt de mens de gave van "de sterren met hun moeizaam te verklaren op- en ondergang". Historisch gezien is de bestudering van de sterrenhemel de belangrijkste enkelvoudige factor geweest in de opkomst van de (moderne) natuurwetenschap.  Plato zegt het in zijn Timaios zo: "over het heelal zou nooit een woord zijn gezegd als we de sterren, de zon en de hemel niet zagen. (...)  Hieruit hebben we de filosofie" [lees: wetenschap]  "afgeleid, iets groters heeft het sterfelijk geslacht nooit van de goden  gekregen en zal het nooit krijgen."

[8] Achterliggend is de vraag in hoeverre God onderworpen is aan de rede. Een ontkennend antwoord wordt gegeven in het theologisch voluntarisme. Deze opvatting domineerde in de zogenoemde ‘Parijse veroordelingen’ van 1277. In de Verlichting overheerste het andere beeld: een god die zich aan de rede en de bijbehorende natuurwetten conformeerde. De kwestie waar het om draait komt in alle scherpte naar voren in een uitspraak die wel aan Albert Einstein (1879-1955) wordt toegeschreven: zelfs Gods is niet bij machte om van 4 een priemgetal te maken.

[9] Vgl. de titel van zijn geschrift Essay de theodicée sur la bonté de Dieu.

[10] Voltaire sympathiseerde aanvankelijk met dit denkbeeld. Hij kwam er van terug na de grote aardbeving van 1755 waarbij Lissabon werd verwoest en vele duizenden mensen omkwamen.

[11] Een beroep op Gods ‘almacht’ voldoet niet. Het begrip is innerlijk tegenstrijdig. Het brengt paradoxen met zich mee van het type waarmee Bertrand Russell (1872-1970) in de vorige eeuw de wiskunde (i.h.b. de verzamelingenleer) in problemen bracht.  Aardig is om te vermelden dat Gezang 291 uit het Liedboek voor de Kerken langs het probleem scheert met de frase: Want wat Zijn liefde wil bewerken / ontzegt hem zijn vermogen niet.

[12] Reactie op lezing van Bertrand Russell over de filosofische implicaties van de kwantummechanica.

[13] De gedachte dat het bij alle religies om één en dezelfde god zou gaan is een (te) grove benadering.

[14] The psychology of  souls, destiny and the meaning of life.

[15] Bart Voorzanger.

[16] Zie R. Dawkins, The god delusion (2006).

[17] In de Inleiding, op pag. 18.

[18] Alle andere evolutionaire aanpassingen? In het Engelse origineel: "any other evolved adaption". Zijn ze allemaal nagelopen? Nee natuurlijk! Hoe zou dat ook kunnen. Een verhulde dogmatische stellingname!

[19] Vgl. eindnoot xiii.

[20] In het Engelse origineel: "gene-salvaging".

[21] The selfish gene is de titel van een in 1976 uitgekomen spraakmakend boek van Richard Dawkins.

[22] Pag. 30; de constatering wordt toegeschreven aan de filosoof Daniel C. Dennett

[23] Naar hij zegt in navolging van de psychologen David Premack en Guy Woodruff.

[24] Die wordt aangetroffen op pag. 35.

[25] ‘Ziel’ en ‘geest’: beladen begrippen. In het Engelse origineel worden de woorden ‘souls’ en ‘spirits’ gebruikt. Ze passen slecht in het overigens zo reductionistische betoog.

[26] Zie pag. 35.

[27] Voorspelbaar? Zou het werkelijk?

[28] Het genen-geloof!

[29] Een doel-metafoor. Meer hierover verderop.

[30] Zie pag. 203/204.

[31] Bering noemt (gelukkig) zelf al de taal.

[32] Zie eindnoot vii.

[33] Vertaling Emiel de Waele (1987).

[34] Weggelaten: "Niet om hen een verwijt te maken zeg ik dit, / Maar ik verklaar hoe goed gemeend was wat ik gaf. / In den beginne keken zij maar zagen niets / en hoorden niets al luisterend - droomverschijnselen / gelijk, verknoeiden zij hun leven lang / alles dooreen. Zij kenden geen zon-open huis / uit steen gewrocht, noch het verwerken van hout. / Maar onder de aarde woonden zij, lijk wriemelend / de mieren in hun zonverstoken holen doen."

[35] De sterren in hun loop: titel van een bekend populariserend boek van de befaamde Engelse astronoom Sir James Jeans. Oorspronkelijk: The stars in their courses (1951).

[36]  Er schijnen personen te zijn die op dit punt uitzonderlijk gaven hebben (motief film Rainman, 1988).

[37] Voorbeelden worden gegeven in Tobias Dantzig (1884-1956), Number the language of science (1930). Citaat: "Number sense should not be confused with counting, which is probably of a much later vintage, and involves, as we shall see, a rather intricate mental process. Counting, so far as  know, is an attribute exclusively human, whereas some brute species seem to possess a rudimentary number sense akin to our own. At least, such is the opinion of competent observers of animal behavior, and the theory is supported by a weighty mass of evidence.  Many birds, for instance, possess such a number sense. If a nest contains four eggs one can safely be taken, but when two are removed the bird generally deserts. In some unaccountable way the bird can distinguish two from three."

[38] Om nog maar te zwijgen van de irrationale getallen, de niet-breuken, zoals π (gerelateerd aan de cirkel) en e (gerelateerd aan exponentiële groei of exponentieel verval). En van de zogenoemde complexe getallen, waaronder het imaginaire getal i (waarvan het kwadraat gelijk is aan -1).

[39] De Britse wiskundige A.N. Whitehead (1861-1947) heeft gesteld dat de stap naar het abstracte getalsbegrip een beslissend element is geweest in de ontwikkeling van de mens. Zie zijn Science and the modern world (1925)

[40] Zie pag. 286/287 van dit in 2011 uitgekomen boek. Bering levert op pag. 240 zware kritiek op de opvattingen van Plantinga. Terecht denk ik. Maar het heeft er alle schijn van dat Bering wel de splinter in het oog van de ander ziet, maar niet de balk in eigen oog (vgl. Mattheüs 7:3-5).

[41] Streek in Afrika waar enkele van de oudst bekende menselijke fossielen zijn gevonden.

[42] Het begrip `cardinality’ staat voor een uitbreiding van het getalsbegrip die ook van toepassing is op oneindige verzamelingen. Geestelijke vader: Georg Cantor (1845-1918).

[43] De ‘power set’ - in het Nederlands: `machtsverzameling’ - van een verzameling V bestaat uit alle deel-verzamelingen van V (inclusief de zogeheten lege verzameling die geen enkel element bevat). De cardinaliteit van een machtsverzameling is altijd groter dan die van het origineel.

[44] De uitdrukking verwijst naar het bekende Droste cacaobusje waarop een verpleegster te zien is die een dienblad draagt met daarop hetzelfde busje. Daarop komen verpleegster en dienblad dus ook weer voor. En zo voort - in beginsel ad infinitum (zij het natuurlijk niet in de praktijk van de grofstoffelijke werkelijkheid)

[45] Voorover mij bekend is de eerste die dit heeft opgemerkt de filosoof J. Royce (1855-1916). Zie ook R. Rucker, Infinity and the mind (1982).

[46] Zie pag. 46.

[47] Zie pag. 48.

[48] Vgl. eindnoot xxix.

[49] Zie ook Koo van der Wal, Nieuwe vensters op de werkelijkheid. Contouren van een natuurfilosofie in ontwikkeling, Klement | Pelckmans (2012). Hierin worden ook terzake doende ideeën van de fysicus Richard Feynman (1918-1988)  besproken. Deze doen denken aan die van  Von Weiszäcker maar gaan minder ver en blijven meer in het traditionele hangen.

[50] Zie Ronald Meester, Het pseudoniem van God 2003).

[51] Zie eerder gegeven citaat.

[52] Een voorbeeld zoals dat voorkomt op pag. 60 van het Engelse origineel (het ligt niet aan de vertaling van Bart Voorzanger): "There may well be a God, even one who caused Creation. But for all we know, He did so accidentally rather than intentionally. In fact, in many ways, this still-godly account of our ultimate origins - the theistic equivalent of slapstick or a clumsy God or perhaps one sneezing or kicking up a pebble - can account considerably better for our present situation than can an intentional act of Creation. The humanlike God we’re prone to worshipping could be a long-dead intergalactic seahorse that, rooting through an ancient seabed for plankton in some unknown dimension, incidentally dislodged the one grain of sand that held all of our own infinite cosmos intact."