Civis Mundi Digitaal #130
Bespreking van: Rutger Bregman, De geschiedenis van de vooruitgang. Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2013.
‘Vierentwintig jaar gelden ben ik geboren in een land dat af is. Al mijn hele leven staat Nederland boven in de internationale ranglijstjes… In de tuin van Eden is geen plaats meer voor de vooruitgang. Het paradijs is inmiddels af. Maar aan het einde van zijn geschiedenis blijkt: we kunnen niet zonder.’ Zo begint de proloog van dit boek van een jong historicus en hij geeft hiermee al meteen de teneur ervan goed weer. Dit is zijn tweede boek. En dat is in het jaar van verschijnen al toe aan zijn vierde druk. Dat maakt uiteraard indruk. Het paradijs is af. Maar dat is in zijn ogen dus niet te pruimen. Zonder een toekomstperspectief valt er niet te leven. Hoog tijd, vindt hij voor een bezinning op de geschiedenis van de vooruitgang, nu de grenzen daarvan in zicht komen en overal het verlangen naar vroeger woekert. Nostalgie is overal en lijkt de toekomst de hebben. Hoe valt het mysterie van die nostalgie te verklaren, vraagt hij zich af. Tegelijk signaleert hij een diep gevoel van onbehagen over de samenleving. Met mij gaat het goed, met ons (de samenleving) gaat het slecht. Dat sentiment ziet hij als kenmerkend voor alle rijke landen. Dat is natuurlijk funest voor het geloof in de vooruitgang.
Groots opgezette geschiedenis
Het boek is systematische opgebouwd in vijf delen: (1) Het begrip van vooruitgang; (2) Een overzicht van de geschiedenis van de vooruitgang; (3) Het nadenken over de vooruitgang: het komen en gaan van het westerse vooruitgangsgeloof in de geschriften gaan theologen, filosofen, wetenschappers, maar ook in de hoofden van politici, kooplieden en arbeiders, loopt als een rode draad door deze geschiedenis heen; (4) een balans van wat het streven naar vooruitgang heeft opgeleverd; en ten slotte (5) De grote vraag naar een vooruitgangsgeloof dat niet op hol slaat, maar blijft inspireren. Er is behoefte aan een nieuwe taal om het geloof in de toekomst te doen herleven.
Hoe breng je dit ambitieuze programma zo goed mogelijk in beeld? Dat gebeurt in een verhaal, zoals een historicus dat aan de borreltafel vertelt, zoals hij zelf aankondigt. En dat is het inderdaad geworden. Een ongelofelijke hoeveelheid historische data wordt over de lezer uitgestort. En al verhalende stelt de auteur tegelijk een cruciaal geschiedfilosofisch thema aan de orde, namelijk de vooruitgang als historische zingeving en zinduiding. Maar dat laatste komt zodoende onvoldoende uit de verf.
Maar afgezien hiervan is deze groots opgezette geschiedenis van de vooruitgang ongetwijfeld een knappe prestatie van een jonge historicus, die daarvoor terecht al beloond is met een prestigieuze prijs. Geen enkele beschaving kan zonder geloof in vooruitgang. Maar dat geloof slaat telkens weer op hol, luidt zijn belangrijkste stelling. Dat laatste klopt, het eerste niet. Oosterse culturen leefden zonder dat geloof, want in de ban van de kringloopgedachte als historische zingeving. En dat geldt trouwens voor alle premoderne culturen. Dat vooruitgangsgeloof is juist specifiek voor de moderniteit als nieuw beschavingstype, zoals de auteur in de proloog zelf stelt. Daarom heb ik ook moeite met het derde deel van zijn boek. Daarin onderscheidt hij in het westerse denken van de afgelopen drie millennia drie visies op vooruitgang: een klassieke, een christelijke en een moderne idee van vooruitgang. Maar de klassieke oudheid was nog in de ban van de kringloopgedachte als historische zinduiding; het christelijk geloof vat geschiedenis wel op als heils geschiedenis en cultiveert dus een heils gedachte als toekomstperspectief, maar plaatst dat in een eschatologisch perspectief. Het vooruitgangsgeloof is typisch voor de manier waarop de moderniteit zin geeft aan zijn beschaving.
Rol en deceptie linkse intellectuelen
Het zijn vooral linkse intellectuelen, die dat geloof gekoesterd hebben, noteert hij. Dat klopt. Maar dat links gezinde geloof is inmiddels sterk verbleekt. Dat is al in de vorige eeuw begonnen. Ik herinner hier aan een uitspraak van PvdA leider Joop den Uyl toen die in 1977 gevraagd werd naar zijn oordeel over het beginselprogramma van zijn partij van 1977. Hij toonde zich daarover weinig enthousiast, maar wel heel positief over het feit dat zijn partij zich daarin losgemaakt had van het vooruitgangsgeloof.[1] Ondanks grote technisch-wetenschappelijke vooruitgang van de laatste decennia, zo verzuchtten de opstellers van een beleidsbepalend PvdA-rapport in die progressief geheten jaren, is het niettemin volkomen duidelijk dat er voor ieder opgelost probleem tien andere problemen opduiken waarvan de oplossing verder weg schijnt te liggen dan ooit tevoren.[2]
De auteur wijt het verval van dat linkse vooruitgangsgeloof aan de invloed van het postmodernisme en het einde van de ideologieën. Ik voeg daar zelf de invloed van de negatieve dialectiek van de vooruitgang aan toe zoals gesignaleerd door prominente exponenten van de Frankfurte Schule als Adorno en Horgheimer in hun vermaarde boek Dialektik der Aufklärung (1947). Het multiculturalisme is door linkse intellectuelen als nieuw - surrogaat ideaal omarmd. Maar de auteur rekent daar terecht mee af. In die pseudo – ideologie ziet hij geen enkele relevante visie op de samenleving.
Verassende conclusie
Wat mij is dit boek bijzonder treft, is de wijze waarop deze jonge historicus onze tijd beleeft en interpreteert in het kader van de geschiedenis van de vooruitgang. In de vorige eeuw speelde het socialisme als linkse verbeelding van het vooruitgangsgeloof een toonaangevende rol en genoot het als veelbelovend toekomstperspectief groot prestige onder intellectuelen en arbeiders. Het kapitalisme raakte daarentegen sterk omstreden. In breed aangehangen antikapitalistische doemscenario’s werd de ondergang ervan in linkse kringen al triomfantelijk aangekondigd. Nu zijn de rollen omgekeerd. Het socialisme is als vooruitgangsgeloof in de marge van de geschiedenis terecht gekomen en is als inspirerende ideologie zo dood als een pier. Het kapitalisme kraait sinds het einde van de Koude Oorlog daarentegen victorie. Dat klinkt ook duidelijk door in dit boek. Het wordt daarin geprezen als de grootste uitvinding van de afgelopen tienduizend jaar. Het heeft ons verder gebracht dan ooit. Dit boek is er een lofzang op. Het kapitalisme is overigens ook specifiek voor de moderniteit en is dus ook van veel recenter datum. De auteur levert op de huidige functionering van het kapitalisme overigens terecht de nodige kritiek. Daaraan ontlenen we nog wel als enige zingeving het ideaal van economische groei. Maar reële vooruitgang kan die groei de rijke wereld niet meer bieden.
In het laatste deel komt deze jonge historicus dan tot een verassende conclusie. Terwijl zingeving in het positivistische denken van wetenschappers, ook van historici, niet langer serieus genomen wordt als iets dat alleen nog relevant is voor wie religie serieus neemt – historici zijn tevreden met een nonsense view of history – en de behoefte aan zingeving zelfs als een nutteloze zelfkwelling wordt afgedaan, klinkt in dit boek een heel ander geluid. We hebben ons materieel gebrek ingeruild voor een gebrek aan zingeving. Onze moderne wereld worstelt met een zingevingprobleem van kolossale proporties. Onze rijkdom schreeuwt om zingeving. Dat probleem moet opgelost worden door een hernieuwd vooruitgangsgeloof als bron van zingeving, aldus de auteur. Hoe dat nieuwe geloof eruit dient te zien, en hoe te voorkomen dat het niet opnieuw ophol slaat, dat blijft in dit boek een open vraag. Maar dat die vraag in het verlengde van deze nieuwe boeiend vertelde geschiedenis van de vooruitgang aan de orde gesteld wordt, dat is niet alleen een verassende, maar ook een politiek uitdagende stellingname.