Civis Mundi Digitaal #32
Bespreking van: Sid Lukkassen, Avondland en Identiteit. Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2015.
Soms komt de juiste diagnose uit onverwachte hoek. Toen Albert Camus op 11 november 1957 in Stockholm de Nobelprijs literatuur in ontvangst nam, sprak hij deze merkwaardige woorden uit: ‘Je moet niet proberen de wereld te veranderen, je moet alleen proberen te voorkomen dat ze zichzelf sloopt.’ Opmerkelijk voor een auteur die zichzelf als ‘links’ definieerde, want lijnrecht in tegenspraak met het gebod van Karl Marx: ‘Het komt er op aan de wereld te veranderen’.[1]
Die verandering (Marx) of beter die sloop (Camus) is volop aan de gang en heeft zich al voor een deel gerealiseerd, stelt Sid Lukkassen in zijn recent boek Avondland en Identiteit (Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2015). Deze jonge Nederlandse auteur, geboren in 1987, studeerde geschiedenis en filosofie, is actief in het Humanistisch Verbond en raadslid voor de rechts-liberale VVD in Duiven (Gelderland). Opmerkelijk dat dit hem niet belet het liberalisme te zien als een deel van het probleem, niet als de oplossing. En humanitaire impulsen (of beter: de uitbuiting ervan) wijst hij aan als deel van de sloopstrategie van het cultuurmarxisme.
Hiermee is de centrale term gevallen: cultuurmarxisme.[2] Lukkassen stelt “dat het Westen weliswaar de Koude Oorlog militair en economisch gewonnen heeft, maar op cultureel en intellectueel gebied verloor” (blz.102).[3] Om dat te vatten moeten we iets terug in de geschiedenis. Marx had voorspeld dat het kapitalisme zou ten onder gaan aan zijn innerlijke tegenstellingen. Dat gebeurde niet. De verstandigsten onder de marxisten hadden dat door, nadat het Westen zich herstelde van de beurscrash van 1929 en nog eens na 1945 toen het Wirtschaftswunder het ongelijk van Marx overduidelijk maakte.
Het is de grote verdienste van Sid Lukkassen het cultuurmarxisme te hebben geanalyseerd en in het volle daglicht geplaatst, als ideologie en als praxis. De vijand en zijn strategie kennen, is altijd de eerste noodzaak om zich met enig succes te kunnen verdedigen. Merkwaardig is immers dat deze mutatie van het economische marxisme naar het cultuurmarxisme bijna altijd wordt ontkend, weggemoffeld of afgedaan als een “rechtse slogan”. Vooral dan door degenen die het ijverig beoefenen. Dat maakt deel uit van hun tactiek.
In de wetenschappelijke literatuur die door politicologen, antropologen en sociologen wordt geproduceerd, komt het begrip cultuurmarxisme zelden voor - maar des te ijveriger wordt het in toepassing gebracht en de strategie ervan gelegitimeerd. Af en toe vinden we een tipje van de sluier gelicht. In de gerenommeerde Encyclopedia of Social and Cultural Anthropology[i]komt een lemma ‘Cultural Marxism’ voor, geredigeerd door Dr. Jonathan Spencer van het departement antropologie aan de Universiteit van Edinburgh.[4] Daar lezen we: ‘In de jaren 1970 was het mogelijk voor jonge antropologen te stellen dat een correcte lectuur van Marx het antwoord zou bieden voor de vele problemen van de discipline (n.v.d.r.: bedoeld is de sociale en culturele antropologie). Indien we nu kunnen spreken van een “post-marxistische” antropologie, dan is dat omdat zoveel antropologen nu deze lectuur hebben volbracht, in de mate dat ze hebben geleerd dat de grootste waarde van Marx’ werk ligt in de problemen die het doet rijzen en de vragen waarop het nalaat te antwoorden, eerder dan in de kant en klare analytische oplossingen die het aanbrengt’.
Dat stond er in 1996. De tweede editie van deze Encyclopedie dateert van 2002. Jonathan Spencer is intussen hoogleraar geworden in Edinburgh. Tevergeefs zoekt men nog naar een lemma ‘cultuurmarxisme’. Verdwenen. De term komt alleen nog voor als een tussentiteltje in het door Spencer geschreven lemma ‘Marxism and anthropology’. Wel is het citaat dat we hierboven afdrukken nog te vinden als besluit van deze bijdrage.[5]
Crisissen zetten geen zoden aan de marxistische dijk
Psychologisch nog erger voor de linkerzijde was (en is!) dat crisissen binnen het kapitalistisch systeem blijkbaar niet automatisch links c.q. extreem-links ten goede komen. Dat hebben we recent in 2008 opnieuw gezien: de bankencrisis en de economische dip die er op volgde, hebben de partijen met marxistische wortels geen opmerkelijke toevloed van kiezers opgeleverd. Tegelijk hebben die partijen sinds 1945 de toenemende erosie moeten vaststellen van hun arbeidersbasis. Daar heeft de welvaartstaat voor gezorgd en de economische evolutie.
“Marxisme is als economisch project mislukt, schrijft Lukkassen, maar wist toch te overleven door zich op cultuuranalyses toe te leggen” (blz.21). Door het samensmelten met de overheersende links-liberale Westerse cultuur werd de basis gelegd voor de hedendaagse ‘politieke correctheid’, waarmee de publieke opinie via onderwijs en media wordt geïndoctrineerd en beheerst. De mislukking van het marxisme liet de marxistische intellectuelen verweesd achter met de levensgrote vraag hoe ze de ‘dictatuur van het proletariaat’, grote doelstelling van Marx, dan wel zouden kunnen realiseren. In de loop van de jaren kwamen verscheidene strategieën en oplossingen uit de bus, die in het cultuurmarxisme zijn samengesmolten.
Een eerste aanzet kwam van Antonio Gramsci (1891-1937), medeoprichter en eerste leider van de Communistische Partij van Italië. Lukkassen noemt hem ‘de laatste marxistische denker die de klassenstrijd in zijn werken nog met empirische feiten probeerde te staven’ (blz.22). Dat klopt, maar nog veel meer was Gramsci de eerste marxistische denker die het onderbouw/bovenbouw schema van Marx doorbrak: van diens gedachte dat de economische evolutie (onderbouw) de cultuur en de dominante ideologie determineerden (bovenbouw) nam Gramsci afstand. In de plaats daarvan stelde hij dat politieke macht volgt uit en wordt gestabiliseerd door culturele macht. Ideologische beïnvloeding en culturele kolonisering zijn dus meer doeltreffende voorbereidingen op de politieke machtsgreep dan parlementair werk of straatterreur.
‘In Europa zou de strijd gevoerd moeten worden door geheime verenigingen binnen organisaties, door vakbondsmensen, journalisten, onderwijzers en academici - de beruchte “vijfde colonne”. Om het kapitalisme ten val te brengen moesten de cultuur, de tradities en de bronnen van geestelijk houvast worden ondergraven. Niet alleen de economische productiemiddelen, maar ook mediamacht en het beheersen van de beeldvorming werden inzet van de strijd’ (blz.22). Daar hoort het manipuleren van het taalgebruik bij, o.m. in het onderwijs en de media - de ‘newspeak’ die Orwell[6] had aangekondigd en die wij nu kennen als ‘politiek correct’. Cultuurmarxisme is dus een strijd om de culturele hegemonie, tegen ieder pluralisme. Maar dat laatste zegt men er nooit bij.
Andere componenten van het cultuurmarxisme zoals het multiculturalisme, de vervanging van het proletariaat door ‘minderheden’ en ‘slachtoffers’, de postmoderne filosofie van Michel Foucault en de Frankfurter Schule komen nog aan bod. Maar eerst moeten we een werkhypothese van Sid Lukkassen aanhalen, zonder welke zijn boek niet kan worden begrepen: ‘Het feit dat de Europese cultuur zo gevoelig is voor cultuurmarxisme - de obsessie met minderheden, slachtoffers en schuldgevoelens – is verklaarbaar vanuit het christendom’ (blz.18).
Samengevat kunnen we zeggen dat het cultuurmarxisme
De ‘Frankfurter Schule’ is de gebruikelijke naam voor een reeks Duitse sociologen en filosofen die in de eerste helft van de 20ste eeuw een subversieve, neomarxistische stroming op gang bracht, de zgn. ‘kritische theorie’. De oorsprong lag bij het Institut für Sozialforschung te Frankfurt am Main, vandaar de naam. Dit instituut werd opgericht door Theodor W.Adorno (1903-1969) en Herbert Marcuse (1898-1979), die later de goeroe van mei ’68 werd.[7] In de plaats van empirisch te onderzoeken waarom de voorspellingen van Marx over de ineenstorting van het kapitalisme niet waren uitgekomen, pasten de Frankfurters het marxisme aan de nieuwe situatie aan. Ze verwierpen niet het marxistische wereldbeeld en de bijhorende dromen, maar ‘verlegden de strijdlijn van economie naar cultuur. Zo ontstond het cultuurmarxisme’ (blz.23).
In hun ‘kritische theorie’ werd de onderdrukking niet meer voorgesteld als een klassenstrijd tussen rijk en arm of kapitaal en arbeid, maar als een onderdrukking van de natuur van de mens zelf, d.w.z. van zijn impulsen en zijn driftleven. Zo sloegen ze de brug naar theoretici als Sigmund Freud, Erich Fromm en Wilhelm Reich. De strijd tegen het kapitalisme werd er één tegen de Europese cultuur en voor ‘psychologische bevrijding’. Alle pijlen werden gericht op het gezin, de autoriteit van de ouders en leerkrachten, het mannelijk kostwinnerschap, politie, justitie en gevangeniswezen.
‘Vele theorieën die men vandaag de dag op universiteiten doceert, wortelen in deze kritische theorie - de metafysische omwenteling van de generatie ’68 ’ (blz.23). Van ‘vrouwenstudies’ ging men over naar de gendertheorie. Dat had niets meer met biologie te maken, alles was ‘constructie’. De polariteit tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid in de Europese beschaving kon dus vrolijk worden gedeconstrueerd. En niet alleen dat: alle cultuurgoed en alle waarheidsclaims kwamen onder vuur te liggen. Ze maakten plaats voor een algemeen relativisme dat de mensen iedere zekerheid deed verliezen en de generatiekloof groter maakte dan ooit te voren. Op zijn beurt werd daardoor weer een stuk autoriteit gesloopt.
‘Ook het multiculturalisme - dus de import van niet-Westerse en zelfs anti-Westerse culturen - maakt deel uit van deze agenda. Zo wordt de Westerling in een vrije val gebracht, een levensbeschouwelijk vertigo, om van daaruit te vertrekken van een nulpunt. Op deze wijze proberen cultuurmarxisten de Westerse burger ontvankelijk te maken voor de maakbare samenleving. In dit model is de mens een tabula rasa, een onbeschreven blad binnen een niet-repressieve maatschappij waarin het driftpotentieel de vrije loop krijgt’ (blz.24).
De theorie van de mens die wordt geboren met een ‘onbeschreven blad’ is natuurlijk al veel ouder en dateert nog van vóór Marx. In moderne tijden werd ze het meest pregnant geformuleerd door John Locke (1632-1704): elke mens begint met een ‘leeg’ verstand en het hoofd wordt ‘gevuld’ door ervaringen en indrukken, opvoeding en indoctrinatie. De mens is dus ‘maakbaar’ en de samenleving bijgevolg evenzeer. Deze theorie houdt empirisch geen stand en is al jaren, om niet te zeggen eeuwen achterhaald. Ze werd met de grond gelijkgemaakt door de gerenommeerder Canadese neurowetenschapper Steven Pinker in Het onbeschreven blad (The Blank Slate, 2002).[8] Toch blijft het fabeltje van het ‘onbeschreven blad’ in de mode, want het is de sokkel van de gelijkheidswaan en het nivelleringsprincipe (‘gelijkheid met de heggenschaar’) die het credo van het cultuurmarxisme vormen.
Geef ons een nieuw proletariaat
De Frankfurters stellen dat er door de welvaartstaat en de consumptiemaatschappij geen arbeidersproletariaat meer bestaat. Voor de grote revolutie moet een nieuw proletariaat worden gevonden. Dat zal geen sociaaleconomische klasse meer zijn, maar een conglomeraat van randgroepen en marginalen. Sid Lukkassen legt uit hoe dat in zijn werk gaat. Het christelijke slachtoffer-denken maakt de Europese mens, ook al is hij geen christen en de samenleving grotendeels ontkerkelijkt, cultureel nog steeds gevoelig voor de uitbuiting van medelijden.
Medelijden met de underdog, met degene die moet leven in niet-Westerse omstandigheden, met degene die zich slecht in zijn vel voelt enz. Cultuurmarxisten spelen daar doorlopend handig op in. ‘Strijd mag alleen gevoerd worden uit medelijden met de underdog’. Strijd om zichzelf te blijven, om zelf het hoofd boven water te houden, kan alleen ingegeven zijn door onchristelijke hoogmoed en kapitalistische hebzucht en is dus uiteraard taboe. De kwaal die het cultuurmarxisme zo verspreidt is dat emoties ‘- hoe een bepaalde groep zich ergens over voelt - superieur worden verklaard aan feiten en consequenties. Gevoelens van morele verontwaardiging krijgen prioriteit boven reëel te verwachten gevolgen. “Iedereen is gelijk” is het uitgangspunt - als de resultaten in de praktijk tegenvallen, wordt er belasting geheven en genivelleerd; in het onderwijs worden lapmiddeltjes ingezet, zodat de onderpresteerders alsnog een voldoende halen’ (blz. 29).
Macht en oordeelsvermogen raken zo vervangen door intenties, mooie woorden, indecent en pathetisch geëtaleerde emoties… Politieke correctheid, stelt Lukkassen op dezelfde pagina, komt neer op het bepleiten van een heilig geloof in een maakbare wereld die alleen op papier bestaat. De cultuurmarxisten streven naar een nieuwe morele orde waarin je niet meer kunt zeggen wat je denkt - en ze zijn daar al voor een groot gedeelte in geslaagd. Wee de mensen die de wereld benoemen zoals ze is en het maakbaarheidsdogma verwerpen: ‘Vrijheid van meningsuiting wordt vrijheid van toegestane meningsuiting’ (blz.26). Daardoor leven we nu al in een voor de democratie gevaarlijke situatie, meer bepaald in ‘een politiek correcte cultuur, die zowel de wetenschappelijke autoriteit als het politieke debat ondermijnt’ (blz.32).
In navolging van de Frankfurters streefden de achtenzestigers naar een cultuur waarin de intrinsieke validatie middels het oordeelsvermogen wordt vervangen door een politiek correcte wereld waarin emoties en intenties de norm zijn. Maar… om überhaupt te kunnen overleven is de mens aangewezen op zijn oordeelsvermogen. Hij moet realiteit van droombeeld kunnen onderscheiden, doelstelling van resultaat. ‘Wie de wetten van de natuur kan identificeren, kan water- en elektriciteitsleidingen aanleggen. Hij kan bedreigingen identificeren en er zich tegen wapenen. Maar volgens het cultuurmarxisme is het oordeelsvermogen slecht - gij zult immers niet oordelen! Het oordeelsvermogen zou leiden tot uitsluiting.’ (blz.33).
Uit Frankrijk kregen de cultuurmarxisten grote steun van de postmodernisten rond Michel Foucault (1926-1984) en Jacques Derrida (1930-2004), de voorvechter van de deconstructie: achter tekst steekt geen waarheid, alleen subjectiviteit. Ook voor Foucault was iedere vorm van kennis een sociale constructie. Hij wenste uitdrukkelijk het einde van de Europese denktraditie, omdat die al sinds de Grieken stoelde op ‘uitsluiting van de Andere’ en dus de matrix was van racisme en ander Kwaad. Foucault was een Franse hoogleraar en gewezen communist. Zelf een homo - hij overleed in 1984 aan aids - bracht hij seksuele en psychiatrische minderheidsgroepen onder de aandacht van de cultuurmarxisten.
De psychiatrie, schuldig aan het (onder)scheiden van de mensen in gek en normaal en het stigmatiseren van groepen die zich identificeerden met syndromen die de psychiatrische literatuur rijkelijk aanbood, zou de leverancier worden van nieuwe onderdrukten. Foucault zag de psychiatrie als één van de motoren van de revolutie. Zijn aanpak heeft nog altijd succes, in die mate zelfs dat op zaterdag 13 juni 2015 in Parijs een grote Mad Pride de straat op kwam, naar het voorbeeld van de Gay Pride, maar achter de slogan ‘Fous et alors?’: krankzinnig en dan? Nog even en de vraag zal wel gaan klinken naar quota op de werkvloer en op kieslijsten. Sid Lukkassen concludeert terecht: ‘Cultuurmarxisme streeft naar een symbolische wereld van schuldgevoel en morele chantage binnen het bewustzijn’ (blz.47), cursief van hem.
Grote organisaties streven altijd naar continuïteit. Ook al is hun doel bereikt of hun maatschappelijke relevantie verdwenen, ze komen zelden of nooit zélf tot het besluit dat ze overbodig of obsoleet zijn geworden. De vlak na 1945 in West-Europa zo machtige socialistische en communistische partijen, met hun vakbonden, gingen electoraal de mist in door de gruweldaden in de Sovjet-Unie en het wegslinken van hun arbeidersbasis. Om te overleven als organisatie en hun geloof in de progressieve, maakbare samenleving te behouden, moesten ze een ander proletariaat verzinnen. ‘Ze merkten dat de doorsnee arbeider niet meer te porren was voor een gewapende revolutie, zoals door Marx oorspronkelijk gepland. Daarom werden nieuwe “troepen” geworven onder gastarbeiders, homoseksuelen, transseksuelen, gehandicapten en andere “marginalen”, zoals door Foucault voorspeld’ (blz.48).
Aanvankelijk hoorden ook de pedofielen thuis in het rijtje van de ‘onderdrukte minderheden’. Hier duiken namen op als Frédéric Mitterrand[9], Frans minister van Cultuur onder Sarkozy, en Daniel Cohn-Bendit, covoorzitter van de fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie in het Europees Parlement. Omdat ze meer mensen afstootten dan aantrokken, werden de pedo’s wandelen gestuurd. Lesbiennes, feministen en asielzoekers vulden de troepen aan. De brute marxistische interpretatie van de geschiedenis waarin ‘de arbeider streed tegen de kapitalist, werd vervangen door een verfijnder, progressief intellectualisme. De nadruk lag daarbij niet alleen op economische klasse, maar ook op etniciteit, geaardheid en geslacht. Het vijandbeeld werd verruimd van het kapitalisme tot de hele cultuurgeschiedenis van de blanke Europese heteroseksuele man’ (id.).
De politieke kunstgreep om een meerderheid te smeden door de optelling van een aantal minderheden is geen illusie. Lukkassen vermeldt het niet, maar die tactiek werd met succes toegepast door John F. Kennedy bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 1961. Ik zou John Kennedy geen cultuurmarxist durven noemen (zijn broer Robert had er al wat meer van weg), maar het blijft een feit dat hij de meest linkse US-president was na de Tweede Wereldoorlog.
Sommige cultuurmarxisten gaan verder dan de gedachte dat men het arbeidersproletariaat kan uitwisselen tegen een ander proletariaat. Ze dromen van een vervanging van de autochtone bevolking in Europa door allochtonen. De Franse auteur Renaud Camus betoogt in zijn boek Le Grand Remplacement (2011)[10] dat er een proces van langzame vervanging van de oorspronkelijke bevolking door niet-Europese migranten aan de gang is dat een wijziging van de gehele beschaving met zich mee zou brengen. Hij kreeg meteen zowat de hele politieke klasse over zich heen, de cultuurmarxisten op kop. Ze vergaten erbij te zeggen dat de communistische dichter Bertolt Brecht (1898-1956) die oplossing al in 1953 had geschetst: ‘Het volk heeft het vertrouwen van de regering verspeeld. Zou het dan toch niet eenvoudiger zijn dat de regering het volk ontbond en een ander koos?’[11] En ook Cohn-Bendit sprak in een van zijn boeken uit 1992 al van ‘het moderne Babylon - waarvoor er geen alternatief bestaat’.[12]
Dat alles past perfect in het postmoderne plaatje van de cultuurmarxisten: ‘Religieuze, ideologische evenals wetenschappelijke waarden en zekerheidsaanspraken zijn teruggebracht tot persoonlijke voorkeuren waar ieder het zijne van mag vinden. Gevoelens van achtergesteldheid worden bewust aangewakkerd om zo minderheidsgroepen te mobiliseren voor de cultuurmarxistische agenda. Dit alles is terug te voeren op epistemologische paradoxen die via de harde wetenschappen oversloegen op de sociale wetenschappen, en zo uiteindelijk deel werden van het overheidsdiscours. De kentheoretische problemen evolueerden tot relativistische mantra’s die uitliepen op postmodern multiculturalisme’ (blz.49). Door ons gecursiveerd.
Slachtofferbewieroking, masochisme en slavenmoraal
Het verinnerlijken van christelijke waarden is niet ongedaan gemaakt door de ontkerkelijking, hoe ver die ook is voortgeschreden. ‘Want hoewel kapitalistische, liberale en libertaire visies op het leven breed gedragen worden, proberen we te vermijden dat we publiekelijk betrapt worden op een “zelfzuchtige” daad. Het credo van ons tijdperk kan worden opgesomd als “Wees lief voor iedereen en laat een goede indruk achter, maar sla de concurrentie tot moes” ‘ (blz.74). Pech wordt niet meer geaccepteerd, zo worden kinderen nu opgevoed, er moét een schuldige zijn.
Iedereen wil meepraten (‘inspraak’), maar niemand wil de eindverantwoordelijkheid dragen. Teamwork! Jawel, als het ons imago maar ten goede komt en wij uiteindelijk uitblinken. Tegelijk valse nederigheid en doorgedreven, heimelijke applauszucht. Dat is onze culturele schizofrenie, half sociaal-darwinistisch, half christelijk. Dat leidt tot een hypocriete dubbelmoraal die we overal kunnen vaststellen. Zonder voor het liberale allen-tegen-allen te pleiten, stelt Lukkassen dat de overname van christelijke waarden een fatale factor is gebleken in de ondermijning van ons collectief Europees zelfvertrouwen. Gelijk heeft hij.
Hij verwijst terecht naar The History of the Decline and Fall of the Roman Empire waarin Edward Gibbon al in 1776 aantoonde hoe de pacifistische moraal van het christendom (‘ene wang, andere wang’…) de weerbaarheid van de Romeinen ondermijnde. Gaan wij dezelfde weg op? Hoeft niet, zegt Lukkassen, als wij Europeanen maar ‘afscheid nemen van de zelfrelativering, of, wat onvriendelijker, de weg-met-ons of wij-schaffen-onszelf-af mentaliteit die is geënt op de christelijke zelfverloochening van het hebt-uw-vijanden-lief’ (blz.57). Deze nederigheid is immers niet zelfgekozen, maar de postrationalisatie van zwakheid en onderworpenheid aan een meester. Vandaag is die meester de ontwortelde kosmopolitische superklasse.
Hoe komt dat? ‘Essentieel is het schuldgevoel: het Westers bewustzijn is geketend door de angst om onterecht te oordelen, zoals zij deden die de onschuldige Christus opofferden toen zij hem vastnagelden aan het kruis. Het oordeelsvermogen is de kracht achter de meestermoraal, maar het oordeelsvermogen is hoogmoedig; het is God die redt of verdoemt. Het slachtoffer is heilig’ (blz.61). Door ons gecursiveerd. Lukkassen geeft daarvan talrijke voorbeelden die gaan van Marx tot Sinterklaas of Kooten en Bie en legt uit waarom het handelsmerk van het (cultuur)marxisme niet langer het kapitaal is maar precies dit schuldgevoel van de Europeanen.
Eén van de gevolgen is dat we ons waanzinnig aanpassen. ‘Nu is het punt gekomen dat nieuwkomers eisen dat de tradities van het oorspronkelijke volk worden aangepast. Een natie die kracht wil uitstralen, zegt juist tegen haar nieuwkomers: “Als u graag bij ons wil horen en van onze voorzieningen gebruik wil maken, voegt u zich dan naar de hier geldende tradities.” In Turkije, Rusland en het Midden-Oosten begrijpt men dat, terwijl in het Westen de politieke correctheid heerst‘ (blz.67). Pas las ik hoe een school in Beieren de meisjes verbiedt minirokjes te dragen, om de islamitische asielaanvragers niet te irriteren die in de buurt werden ondergebracht.[13] Dat alles wijst op een verlies van identiteit en een sentimentele overgevoeligheid voor slachtofferschap. ‘Een gastland dat vertrouwen in zichzelf heeft, verlangt van minderheden dat ze haar cultuur en haar waarden overnemen en niets andersom. (…) Europa heeft het slachtoffer-knuffelen tot een religie verheven’ (blz.68), dat en het egalitarisme, stelt Sid Lukkassen terecht.
Het ergste is wel dat we in een samenleving zijn beland waarin slachtoffers ‘nodig’ zijn. Zo kunnen allerlei lieden het podium beklimmen om ‘voor hen op te komen’. Meteen zijn die ‘kampioenen van de vertrapten’ dan zelf boven elke kritiek verheven en politiek onschendbaar. Het model voor deze cultuurmarxistische tactiek is de schatrijke Fransman Bernard-Henri Levy, titelhouder in het steeds weer ontdekken van nieuwe slachtoffergroepen. En tegelijk aanstoker van de Westerse gewapende tussenkomst in Lybië, die dat land alleen maar ellende en islamisme heeft opgeleverd. Khadafi was sowieso aan zijn einde.
Het neoliberalisme versterkt het cultuurmarxisme, omdat het elke binding van etnische, traditionele, communautaire of culturele aard ondergraaft. ‘Je bent alleen verantwoordelijk voor datgene waarvoor je zelf hebt gekozen’, zei Luc Willems ooit op de VRT. Wil zeggen: je bent niet verantwoordelijk voor taal, cultuur of traditie, voor je ouders of je eigen familie, want tenslotte is je dat ‘overkomen’ en heb je er ‘niet voor gekozen’. Vertrouw het bestuur van het land maar toe aan iemand met zo’n visie! Toch werd deze man in België senator (Open VLD) en is hij sinds 2009 adjunct-secretaris-generaal van Benelux.
De vroegere liberale partijleider Bart Somers, nu burgemeester van Mechelen, kwam dit voorjaar (24.3.2015) nog in het nieuws met zijn uitspraak dat ’niet herkomst, maar toekomst’ belangrijk is. Hoezo? Toekomst heeft afkomst nodig (Zukunft braucht Herkunft), leerde de grote Duitse filosoof Hans-Georg Gadamer. Dat durven we al niet meer zeggen als het over onszelf gaat, want immers niet ‘politiek correct’. Maar als het over anderen gaat: ik las het nog pas ‘Wie niet weet waar hij vandaan komt, weet ook niet waarheen’, als uitspraak van de Marokkaanse theatermaker Karim El Guennouni.[14] En nog eens diezelfde uitspraak in het katholieke weekblad Tertio.[15] Maar dat was de titel van een artikel over Centrum voor Joods-Marokkaanse Cultuur in Brussel.
Zeg je datzelfde over je eigen volk, dan vallen ze allemaal over je heen, niet alleen de gekarakteriseerde cultuurmarxisten maar ook bijvoorbeeld de zeer katholieke minister van staat Mark Eyskens, die dan vermanend het vingertje opsteekt: ‘Het begrip “volk” wordt steeds meer onwerkelijk en dient vervangen door het concept en de realiteit van multiculturele “bevolking”. ’[16] Je ziet wie zich wel en wie zich niet politiek correct op zijn afkomst mag beroepen. En wie er dus toekomst mag hebben.
Amuseer je te pletter en zwijg
De bevolking wordt verzocht zich te amuseren. Opiniepeilers en kijkcijferanalisten weten wat goed is voor u en mij. De ‘voorkeuren van de consument’ zijn de weg, de waarheid en het leven in deze postmoderne tijd. Tegelijk ‘ieder voor zich’ en toch zo massaal en ongedifferentieerd mogelijk. Een goed voorbeeld, schrijft Lukkassen, is de televisiereeks Game of Thrones: ‘Wat de kijker hier leert over mensen is “dat ze samenwerken als het ze uitkomt, dat ze loyaal zijn als het ze uitkomt, dat ze van elkaar houden als het ze uitkomt, en dat ze elkaar zullen doden als het ze uitkomt” ’ (blz.77)[17]. Of nog: ‘iedereen is elkaars concurrent, jezelf kwetsbaar tonen is een teken van zwakte, relaties zijn er om van te profiteren’ (blz.79).
Vrijheid is niet vrijheid van meningsuiting, vooral niet. Postmoderne vrijheid is het zich ongeremd overgeven aan impulsen, het najagen van verlangens, het botvieren van begeerten, de roes en het bezit. Het aristocratische onderscheid dat alle antieke culturen maakten tussen voornaam en vulgair handelen is archeologie. Het christelijke verschil tussen goed en kwaad is ook weggedeemsterd. Wat overblijft, is de simplistische vraag: fun of shit? Het eerste slachtoffer van deze attitude is het gezin: ‘Het stabiele, harmonieuze gezin werd door de achtenzestigers als “patriarchaal” en “onderdrukkend” weggezet. Vandaag wensen hun kleinkinderen dat ze in zo’n harmonieuze familie waren opgegroeid. Inmiddels warmen kinderen magnetronmaaltijden op terwijl moeder de hort op is met een tango-dansende Julio’. (blz.90).
Hetzelfde, zegt Lukkassen, geldt voor de beschaving als geheel. Beschavingen steunen op een eigen cultuur. Als die steunt op waarden als schoonheid en harmonie, kracht en het nastreven van perfectie, dan heeft ze iets tijdloos en geeft ze aan de beschaving sterkte en een lange adem en aan de gemeenschap cohesie en evenwicht dat na onvermijdelijke conflicten toch wordt teruggevonden. ‘Als de cultuur echter geen innerlijke richting kent en door vormeloosheid en impulsbevrediging wordt geleid, draagt zij bij aan een beschaving op retour’ (blz.99).
Cultuurmarxisten weten dat en sinds het dadaïsme, de nihilistische kunstbeweging uit de jaren 1916-1920, bedienen ze zich van kunst om de meest fundamentele waarden van Europa te corrumperen. Ook de sovjets volgden die weg: Yuri Bezmenov (1939-1993), een lid van de KGB, de Russische geheime dienst, die in 1970 naar het Westen overliep, getuigt: ‘Terwijl wij het Westerse, kapitalistische blok ten val wilden brengen, waren we niet alleen met militaire spionage bezig. We richtten ons vooral op het zaaien van ideeën. We plantten anti-hiërarchische, anti-paternalistische en pro-multiculturele gedachten in de hoofden van academici. Om zo hun wortels en cultuur te ondermijnen en uiteindelijk de bodem onder de Westerse volkeren weg te slaan. Daarom noemde onze voorhoede zich cultuurmarxist’ (blz.101).
Lukkassen is zeker niet blind voor tekenen van decadentie, hij noemt man en paard, dat moge nu wel gebleken zijn. Tegelijk geeft hij ook doorlopend positieve attitudes aan die alsnog voor een omslag kunnen zorgen. Het komt hierop neer: ‘True education is concerned not only with practical goals but also with values. Our aims assure us of our material life, our values make possible our spiritual life’, een inzicht van de Bauhaus-architect Ludwig Mies van der Rohe (1886-1969).[18] Die is ook bekend voor zijn heel erg anti-postmoderne uitspraak ‘Ik wil niet “interessant” zijn, ik wil goéd zijn in mijn beroep’. En zijn Barcelona-stoel, ontworpen voor het Duitse paviljoen van de Wereldtentoonstelling van 1929 in Barcelona, is nog altijd in productie. Een ‘eigentijdse klassieker’.
De Griekse filosoof Aristoteles (384 v.o.j. - 322 v.o.j.) ‘begreep het leven als een praxis - een levensinvulling met als hoogste doel het excelleren’, het goéd zijn, zoals Mies van der Rohe. ‘Aristoteles’ ethiek dient om het innerlijk van een mens sterk te maken zodat hij in staat is zijn doelen met voortvarendheid te realiseren. De Duitse filosoof Nietzsche noemt de antieke wijze van “in de wereld zijn” een meestermentaliteit, die hij omschrijft als doen wat noodzakelijk is, nimmer met spijt op het verleden terugkijken en geen tijd verdoen aan schuldgevoelens’ (blz.59). En weer Aristoteles: daar waar je talenten en de noden van de wereld elkaar kruisen, daar ligt je roeping ofwel je beroep. Deze meest beroemde Griekse filosoof had ook nog een raadgeving voor de egalitaristen van vroeger en nu: ‘Je moet gelijk behandelen, wat gelijk is.’
Seksuele marktwetenschap en seksueel cultuurmarxisme
Volgende hoofdstukken van Avondland en Identiteit gaan over Wilhelm Reich (1897-1957), een vroege, excentrieke cultuurmarxist die onomwonden pleitte voor het inzetten van seksualiteit als instrument voor culturele ondermijning. Hij is bekend als de auteur van Die Sexualität im Kulturkampf (1930), een alleszins duidelijke titel, en stichter van Sexpol, voluit: Deutscher Reichsverband für proletarische Sexualpolitik, een afdeling van de Duitse communistische partij. Hij gaf ook een blad uit, het Zeitschrift für Politische Psychologie und Sexualökonomie. Goed dat de auteur hem even in herinnering brengt, want Reich was inderdaad een van de meest opmerkelijke pioniers van het cultuurmarxisme. Andere hoofdstukken van Lukkassen gaan over Seksuele marktwetenschap en Seksueel marxisme. Vele behartenswaardige analyses, maar door de talrijke anekdotes en verhaaltjes ‘uit het leven gegrepen’, bedoeld als illustratie van zijn betoog, verliest de argumentatie aan kracht en duidelijkheid. Wat spijtig is, want fundamenteel heeft hij het bij het juiste eind.
Hij lanceert het begrip ‘narcistische differentiatie’, een dynamiek met een eigen eenheid (seksuele marktwaarde) die zich onafhankelijk van de geldeconomie beweegt. Het komt neer op ‘het ontlenen van eigenwaarde aan statusniveaus die grotendeels imaginair zijn (…) Let wel: de presentatie is genoeg om er een bepaalde zelfwaardering aan te ontlenen; in tegenstelling tot waarlijk individuele zelfontwikkeling hoeven er geen acties mee gepaard te gaan’ (blz.128). In dezelfde zin vroeg een Frans auteur, waarvan de naam me ontgaat, zich ironisch af: ‘Qui pourrais-je imiter pour être original ?’... Wie zou ik kunnen imiteren om origineel te zijn?
In tegenstelling tot de egalitaire, feministische credo’s die ze reciteren, kiezen vele vrouwen voor een handige binnenweg om in het sociaaleconomische topsegment te geraken: niet zelf hard werken, solliciteren, een leidende positie veroveren, maar uitkijken wat mannen ervan terechtbrengen en dan zo’n exemplaar inpikken. Lukkassen is geen aanhanger van de machocultuur, integendeel. Hij is bezorgd om de gewone man, die hard werkt, met zijn kinderen begaan is, zijn vrouw respecteert om ze dan te zien weglopen met één of andere bad boy, die haar eigenlijk veracht en in de kortste keren weer wil inruilen voor een andere.
Slachtofferschap is een geliefde troefkaart van bepaalde vrouwen om een wat naïeve, goedmenende man aan zich te binden en hem uit te buiten. Daarmee komen ze precies overeen met de dominante mentaliteit van de huidige samenleving. ‘De feministen leren het meisje dat ze mannen moeite moeten laten doen: haar seksualiteit is met andere woorden handelswaar. Zo vervreemdt het meisje mede door het feminisme van een aspect van het leven dat essentieel is voor haar levensvervulling’ (blz.190).
Sid Lukkassen beschrijft treffend hoe de conflictvoering, van het gezin tot de internationale politiek is gefeminiseerd. Hij komt hier tot een vaststelling die zo fundamenteel is dat ze op zichzelf al een boek waard is: ‘In een gefeminiseerde samenleving zijn intenties belangrijker dan consequenties en zal, middels de vrije partnerkeuze, de intellectuele masculiniteit het onderspit delven. Zo wordt de basis onder de Westerse economische en culturele topprestaties weggeslagen en zal de overwinning van het cultuurmarxisme compleet zijn. (…) Maar in consequenties en voorspelbare gevolgen is het cultuurmarxisme volstrekt niet geïnteresseerd. Het gaat om intenties. De wensen, gevoelens en verlangens van het individu krijgen prioriteit boven de samenleving en de realiteit’ (blz.197 en 205).
Een van de zeer zichtbare gevolgen is de manier waarop tegen het communisme wordt aangekeken. Dat komt bij de cultuurmarxisten zeer goed weg, tot en met Stalin, want de (egalitaire) intenties waren naar verluid goed. De akelige consequenties, de gruwelijke wandaden worden vaak schouderophalend afgedaan als ‘collaterale schade’…
Europese heropstanding
Avondland en Identiteit eindigt met twee zeer sterke hoofdstukken, met als titel Europa: vertoog over zelfverloochening en vooruitgang en Een episch Europa. Onze gezamenlijke culturele erfenis vormt het echte draagvlak dat onze samenleving heeft vormgegeven en ze bijeenhoudt, stelt Lukkassen. Ik zou geneigd zijn daar aan toe te voegen: onze cultuurhistorische erfenis en onze gezamenlijke afkomst.
De vraag is of we het christendom niet moeten insluiten in onze culturele erfenis, dan wel of het schadelijk is geweest. Lukkassen antwoordt genuanceerd, maar duidelijk: ‘Op de vraag of de ontkerkelijking het Europese zelfvertrouwen aangetast heeft (antwoord ik) dat die vraagstelling niet voorbij mag gaan aan de vraag of het christendom zelf elementen bevat die de zelfverzekerdheid van de Europese beschaving ondermijnen. Zwakker aangezet doel ik op nederigheid, zelfrelativering en zondebesef. Sterker uitgedrukt doel ik op een obsessie voor slachtofferschap, boetedoening en medelijden met de zwakkeren. Een schuldcomplex dat ondanks de secularisering aan het hedendaagse Europese bewustzijn is overgedragen’ (blz.259).
Hieruit volgt geen pleidooi voor individualisme of liberalisme, maar voor klassieke waarden, stelt de auteur: ‘Zelfs de neoliberale economen Hayek en Friedman moesten erkennen dat het Westerse economische succes dreef op waarden als betrouwbaarheid, je woord nakomen, punctualiteit, op tijd aanwezig zijn, discipline, volharding, vindingrijkheid en spaarzaamheid. Waarden die niet het product waren van het kapitalisme, maar van de protestants-humanistische cultuur’ (blz.233). Dat is dan een positieve bijdrage van een bepaalde christelijke mentaliteit - die dan anderzijds door het kapitalisme weer wordt ondergraven, zoals de Harvard-professor Daniel Bell al in 1976 indrukwekkend betoogde in zijn The cultural controdictions of capitalism.
Historisch en ideologisch zijn socialisme (en dus ook cultuurmarxisme) en liberalisme tweelingen. ‘De ironie is dat het cultuurmarxisme door het neoliberalisme juist geïntensiveerd werd. Het neoliberalisme bracht alle maatschappelijke verworvenheden terug tot individuele rechten’ (blz.287). Buiten de cultuurmarxisten profiteert daar alleen de kosmopolitische superklasse van. Mensen van vandaag voelen zich enkel existentieel geraakt wanneer hun persoonlijk en direct eigenbelang in het gedrang komt, constateert Lukkassen en hij besluit dat een echte nieuwe macht op een zeer trage en subtiele wijze zal moeten worden opgebouwd.
‘De conclusie van dit boek is dat Europa beproefd wordt door nieuwe geopolitieke spelers met sterke nationale en religieuze identiteiten. Europa zal daar een eigen identiteit tegenover moeten stellen. Die identiteit kan niet cultuurmarxistisch zijn - het cultuurmarxisme werd immers gevormd om Westerse tradities en cultuurgoed af te breken’ (blz.290).
Uit Avondland en Identiteit kan men eindeloos blijven citeren... Maar er is een alternatief: koop dit boek. Lees het.
Sid Lukkassen
[1] “Die Philosophen haben die Welt nur verschieden interpretiert; es kömmt drauf an, sie zu verändern”, Karl Marx, Thesen über Feuerbach, Nr.11, 1845. Zie Marx-Engels Werke, Band 3, Dietz Verlag, Berlin, 1969, blz. 5 e.v.
[2] In academische teksten ook vaak aangeduid als cultureel marxisme. Dat is m.i. een slechte vertaling van het Engelse cultural marxism.
[3] Als we citeren uit Avondland en Identiteit voegen we de blz. toe. De commentaar is de onze: we gaan dus verder dan een bespreking en veroorloven ons enige aanvullingen.
[4] Alan Barnard en Jonathan Spencer (ed.), Encyclopedia of Social and Cultural Anthropology, Routledge, London en New York, 1996, blz.354.
[5] Alan Barnard en Jonathan Spencer (ed.), Encyclopedia of Social and Cultural Anthropology, Routledge, London en New York, 2002, blz.534.
[6] Zie The Principles of Newspeak, appendix bij George Orwells toekomstroman 1984, Secker & Warburg, London, 1949.
[7] Andere leden van de Frankfurter Schule waren o.m. Max Horkheimer (1895-1973), Walter Benjamin (1892-1940), Alfred Schmidt (1931-2012) en Jürgen Habermas (°1929).
[8] Het boek werd met waardering besproken door prof.Etienne Vermeersch in De Standaard van 10 november 2003. Deze bespreking is eenvoudig terug te vinden op www.etiennevermeersch.be
[9] Een neef van de Franse ex-president François Mitterrand.
[10] Renaud Camus, Le Grand Remplacement, Éd. David Reinharc, Neuilly-sur-Seine, 2011.
[11] Uit het gedicht Die Lösung (de oplossing) in: Buckower Elegien, 1953. Te vinden o.m. in: Ausgewählte Werke in sechs Bänden. Dritter Band, Gedichte 1, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main, 1997, blz. 404. Oorspronkelijke tekst: ‘Das Volk hat das Vertrauen der Regierung verscherzt. Wäre es da nicht doch einfacher, die Regierung löste das Volk auf und wählte ein anderes?’.
[12] Daniel Cohn-Bendit en Thomas Schmid, Heimat Babylon. Das Wagnis der multikulturellen Demokratie, Hoffmann und Campe, Hamburg, 1992.
[13] Wegen islamischer Asylbewerber: Schule untersagt Miniröcke, in: Junge Freiheit, 24 juni 2015.
[14] Op http://8weekly.nl/recensie/theater/karim-el-guennouni-voor-aap-a-oals-je-niet-weet-waar-je-vandaan-komt-hoe-weet-je-dan-waar-je-heen-gaat-a/ (26.6.2015).
[15] Nr.675, 16.1.2013
[16] Belga, 27.3.2015
[17] Game of the Thrones, seizoen 3, aflevering 7.
[18] Uit zijn boek Less is more. Ik vond het citaat in Brief uit de Rijn-, Maas-, Schelde-delta, nummer 4, juli 2015.