Twee verschillende frames in het internationale debat over mensverbetering en nieuwe thema’s

Civis Mundi Digitaal #34

door Maartje Schermer

Het is inmiddels ruim vier jaar geleden dat ik namens Civis Mundi werd benoemd tot bijzonder hoogleraar Filosofie van de geneeskunde en de maakbaarheid van de mens. Afgelopen zomer is deze benoeming met vier jaar verlengd - een goede aanleiding om de stand van zaken in het internationale ethische debat over de maakbare mens (human enhancement) op een rijtje te zetten, en de richting van de leerstoel voor de komende jaren aan te geven.

 

Publieke belangstelling

Allereerst is het goed om op te merken dat de publieke bekendheid met – en belangstelling voor – het thema van mensverbetering en de maakbare mens duidelijk toeneemt. Zo werd ik deze zomer door dagblad Trouw gevraagd om een bijdrage over de ethische consequenties van cognitieve enhancement (http://www.trouw.nl/tr/nl/4516/Gezondheid/article/detail/4111928/2015/08/01/Biomedische-wedloop-is-niet-te-voorkomen.dhtml). Een ander voorbeeld van de groeiende publieke aandacht voor human enhancementt is de televisieserie De volmaakte mens die Bas Heijne voor de VPRO maakte en die afgelopen voorjaar werd uitgezonden (zie: www.vpro.nl/de-volmaakte-mens.html). In deze serie kwamen alle belangrijke thema’s van de enhancement-discussie voorbij. De bijbehorende website en boekje geven de discussie nog meer publieke bekendheid. Een laatste voorbeeld van publieke aandacht voor dit thema is de tentoonstelling De Maakbare Mens die recent in museum Het Dolhuys in Haarlem is geopend (www.hetdolhuys.nl).

 

Verschuivingen in de internationale discussie

Wat is er de afgelopen jaren veranderd in het internationale ethische debat over human enhancement?  Allereerst heeft zich een verandering voorgedaan in de toon en stijl van het debat. Zoals ik in mijn oratie heb beschreven, was dit debat vanaf de aanvang sterk gepolariseerd en stonden voor- en tegenstanders lijnrecht tegenover elkaar. Het debat had een sterk retorisch gehalte en tot een echte uitwisseling van opvattingen kwam het vaak niet. Gelukkig lijkt dit gaandeweg te veranderen. Twee boeken die daar mijns inziens een goed voorbeeld van zijn, zijn Shaping ourselves, van Erik Parens, en Beyond humanity? van Allan Buchanan. De eerste auteur is kritisch over enhancement, de tweede veel positiever, maar beiden staan zij open voor argumenten van de ’tegenpartij’ en gaan zij hier serieus op in.

Het boek van Parens heeft zelfs als belangrijkste thema de manier waarop het debat gevoerd wordt – en zou moeten worden. Zijn stelling is dat in het enhancement debat zeer fundamentele visies op mens-zijn en de toekomst van de mensheid in het geding zijn, waarover diepgaand verschil van mening kan bestaan. Hij stelt dan ook dat in deze discussie iedereen vanuit een bepaalde visie of startpunt spreekt, en niet vanuit een neutraal gezichtspunt. Het is volgens Parens goed om te erkennen dat je altijd ’from somewhere in particular’ denkt en spreekt over dergelijke fundamentele morele thema’s. Ieders standpunten en visie zijn medebepaald door achtergrond, cultuur en persoonlijke ervaringen. Indien we ons daarvan bewust zijn, wordt het makkelijker ook het standpunt of de visie van de ander te erkennen, en serieus te nemen. In het enhancement debat herkent Parens twee verschillende frames, twee verschillende manieren om naar de wereld en de mens te kijken. Ik gebruikte deze al in mijn oratie: het framework van ’gratitude’ en dat van ’creativity’. Parens noemt deze frames ook wel ’lenzen’, om aan te geven dat dit twee verschillende manieren zijn om de wereld waar te nemen, en dat die verschillende lenzen ook verschillende dingen zichtbaar maken. Door de ene lens verschijnt de mens vooral als ’creatuur’ (geschapen, gemaakt) door de andere als ’creator’ (schepper, maker). De kunst is, volgens Parens, om ons te oefenen in binocularity: kijken met beide lenzen. Dit kan nooit tegelijkertijd (zoals we op het beroemde plaatje van de eend/konijn ook nooit tegelijkertijd beide dieren kunnen waarnemen) maar het kan wel door te oscilleren tussen beide lenzen.

 

 

Deelnemers aan het enhancement debat moeten zich er volgens Parens meer van bewust worden dat beide perspectieven een bepaalde waarheid over de wereld tonen, en dat beide ons aanspreken - al is per persoon verschillend waar de sterkste voorkeur naar uitgaat. Op deze manier ontstaat ruimte voor een echte discussie, waar verschillen van inzicht worden benoemd, maar overeenkomsten ook worden erkend. Er blijkt dan volgens Parens meer overeenstemming mogelijk dan zowel voor- als tegenstanders van enhancement wellicht dachten - of dan ze toe wilden geven. Parens illustreert dit bijvoorbeeld aan een discussie over het verbeteren van het liefdesleven met een (fictieve) pil. Bij nauwkeurige analyse van het debat en de argumentaties van voor- en tegenstanders blijkt dat beiden het acceptabel zouden kunnen vinden als een pil hielp om een bestaande liefdesrelatie in stand te houden, bijvoorbeeld door partners in een moeilijke periode van hun relatie zich meer open te laten stellen voor therapie, of minder vijandige gevoelend tegenover elkaar te laten koesteren. Zowel voor- als tegenstanders zouden echter het farmacologisch creëren van een nieuwe liefde ’vanuit het niets’ afwijzen. Een pil om mensen verliefd op elkaar te laten worden is volgens beiden ongewenst en geen vorm van échte ’enhancement’.

Het boek van Parens biedt aldus een mooie diagnose van, en een verstandige therapie voor, het al te gepolariseerde debat over mensverbetering. Op een recent congres in Belgrado, getiteld Enhancing our understanding of enhancement, ging Parens in debat met enhancement-enthousiast John Harris. Daarbij bleek dat beiden het op een aantal punten inderdaad verrassenderwijs eens konden worden – een stap vooruit in het debat! (zie: www.csb.eu.com/conference)

 

Ook Allen Buchanan laat in zijn boek Beyond humanity? zien dat het debat voorbij een patstelling tussen voor- en tegenstanders kan komen. Hoewel hij een groot deel van het boek besteedt aan het weerleggen van argumenten van tegenstanders, toont hij zichzelf geen absolute voorstander. In zijn visie dient enhancement te worden gezien als een vorm van ’human development’, menselijke vooruitgang en ontwikkeling. Vanuit dat oogpunt zijn zeker niet alle veranderingen of aanpassingen in onze biologie ’goed’ te noemen, of als verbetering te beschouwen. We moeten in zijn optiek kijken of en hoe specifieke technologieën die onze biologische of mentale eigenschappen veranderen werkelijk bijdragen aan ons welzijn. Volgens hem is dat het geval wanneer een (bio)technologie bijdraagt aan onze productiviteit: ons vermogen om dingen te creëren die we waarderen. Naar mijn mening vat Buchanan dit idee van menselijke vooruitgang vervolgens wel erg beperkt op, door het met name over economische productiviteit te hebben, daarmee suggererend dat mensverbetering in dienst zou moeten staan van onze economische ontwikkeling. Dat is enigszins in lijn met het rapport van de British Academy dat ik eerder in Civis Mundi al kritiseerde (www.civismundi.nl/?p=artikel&aid=2022).

Ik ben het echter met Buchanan eens dat verder onderzoek naar de vraag hoe enhancement ons welzijn daadwerkelijk zou kunnen verbeteren, niet alleen individueel, maar ook op niveau van de samenleving, een zinvolle volgende stap is in het debat. Daarmee komen we ook voorbij het dichtome denken in termen van voor en tegen, en dichterbij een genuanceerde evaluatie van goede en slechte toepassingsmogelijkheden en wenselijke en onwenselijke vooruitzichten. Buchanan zelf doet alvast een belangrijke voorzet door en gedetailleerd voorstel te doen voor een internationaal regulatie systeem waarmee wereldwijde rechtvaardige toegang tot essentiële enhancement technologieën georganiseerd zou kunnen worden. Hoewel daar uiteraard veel haken en ogen aan zitten, zet het het thema van ‘global justice’ wel stevig op de kaart.

 

Nieuwe thema’s

Naast een verandering in de toon en stijl van het enhancement debat, is er ook sprake van een belangrijke inhoudelijke verschuiving. Waar een aantal jaar geleden cognitieve enhancement een belangrijk onderwerp van discussie was, is dat inmiddels verschoven naar zogenaamde ’moral enhancement’: het idee dat we moraliteit van mensen zouden kunnen (en moeten?) verbeteren met biomedische middelen.

Dit thema is geagendeerd door Tom Douglas in een aantal artikelen, en door Julian Savulescu en Ingmar Persson in een aantal artikelen en een boekje, getiteld Unfit for the future. In dit boek (en ook in een reeks lezingen, zie; www.youtube.com/watch?v=DhtIFTrJQJ4) claimen beide filosofen dat onze evolutionair ontstane morele vermogens onvoldoende toegesneden zijn op de huidige samenleving. Onze ’aangeboren’ moraal is gericht op het vreedzaam en productief samenleven in groepen van ca 150 personen. Voor het leven in een complexe, geglobaliseerde wereld schieten onze morele vermogens echter te kort. Zeker wanneer onze technologische vermogens om kwaad te berokkenen verder groeien (denk aan het ontwikkelen van massavernietigingswapens, maar ook aan de gevolgen van klimaatverandering) lopen onze morele vermogens steeds veder uit de pas. Het zou daarom goed zijn, aldus Savulescu en Persson, om onze moraliteit biotechnologisch te verbeteren, bijvoorbeeld door genetische veranderingen of door farmacologische middelen.

Rondom het idee van moral enhancement heeft zich in korte tijd een enorme discussie ontwikkeld, die enerzijds interessant is omdat die gaat over wat ons morele wezens maakt, wat moraal precies is, en wat het zou betekenen om mensen ’moreel’ te verbeteren. Betekent dat bijvoorbeeld dat mensen zich beter moeten gedragen -moreel wenselijk gedrag vertonen-, of dat ze beter moreel moeten redeneren, of betekent het dat hun morele emoties, zoals empathie, versterkt zouden moeten worden? Hoe zit het met onze vrijheid om het moreel verkeerde te doen? Is die (toch) ook iets waard? Dit zijn allemaal belangwekkende en moeilijke meta-ethische vragen, en je  zou het idee van ’moral enhancement’ dan ook op kunnen vatten als een prachtig filosofisch gedachten-experiment om dergelijke vragen verder mee te onderzoeken.

Anderzijds wordt in het moral enhancement debat echter ook regelmatig de indruk gewekt dat er serieus gepleit wordt voor het ontwikkelen of toepassen van biomedische middelen voor morele mensverbetering, en gesuggereerd dat dit soort middelen ook reëel te verwachten zijn. In de discussie is niet altijd duidelijk in hoeverre er serieuze claims worden gemaakt en in hoeverre morele verbetering door biomedisch ingrijpen een reële optie zou kunnen worden. Er wordt met enige regelmaat gerefereerd aan middelen als SSRI’s, die prosociaal gedrag zouden bevorderen, of oxytocine, dat empathie zou stimuleren, zonder veel wetenschappelijke onderbouwing. In die zin lijkt het debat wel wat op het (vroege) debat over cognitieve enhancement, waar ook de wetenschappelijke realiteit regelmatig uit het oog werd verloren. Tegelijkertijd raakt het debat wel aan recente ontwikkelingen in de neurowetenschappen, waar de biologische basis van crimineel gedrag weer op de onderzoeksagenda staat. Het idee dat we crimineel - met name agressief en antisociaal - gedrag deels neurobiologsich zouden kunnen verklaren, en dat dat handvatten biedt voor vroege opsporing en interventie, is niet langer taboe. 

 

Onderzoeksrichting van de leerstoeel

Het onderzoek dat vanut de leerstoel Filosofie van de geneeskunde en de maakbaarheid van de mens wordt uitgevoerd, sluit deels aan bij bovenbeschreven ontwikkelingen. De genuanceerde en realistische insteek, die nu wat meer gemeengoed lijkt te worden, heb ik vanaf het begin aangehangen. Wat betreft onderwerpen van onderzoek loopt momenteel het project Our brain as capital, waarop promovenda Jona Specker onderzoek doet naar moral enhancement. Wij kiezen er daarbij voor om vooral de raakvlakken met neurbiologisch onderzoek naar moreel gedrag en naar agressief en anti-sociaal gedrag te verkennen; en de ethische aspecten van emergente praktijken als het screenen van kinderen op antisociale trekken, of het biomedisch interveniëren bij crimineel gedrag, te onderzoeken. 

In lijn met de denkrichting van Buchanan wil ik ook verder onderzoeken of en hoe human enhancement ingezet zou kunnen worden voor het algemeen belang. Terwijl in de huidige discussie veelal de individuele – vaak competitieve – voordelen van enhancement worden belicht, zou ik willen kijken naar mogelijkheden om op collectief niveau te profiteren van enhancement technologieën. Verdere onderzoek naar het ‘publieke belang’ is daarvoor nodig. Hier zie ik interessante raakvlakken met de discussie rond ethiek van ‘public health’ (publieke gezondheidszorg), die ik verder uit zou willen werken de komende jaren.  

Inmiddels lopen overigens al twee projecten die duidelijke raakvlakken hebben met public health, aangezien preventie van ziekte daarin centraal staat. De maakbaarheid van de mens uit zich binnen de geneeskunde immers niet alleen in het toenemend aantal technologische hoogstandjes om ziekten te genezen en mensen te verbeteren, maar ook in toenemende aandacht voor preventie en steeds vroegere opsporing van (risico’s op) ziekte. Gezondheidstests – onderwerp van het project Screening, health checks and the reassurance industry – kunnen soms door vroege opsporing ziekte helpen voorkomen, maar kunnen mensen ook nodeloos ongerust maken of onterecht een schuldgevoel geven als zij niet in staat blijken ziektes te voorkomen. In het huidige onderzoek naar de ziekte van Alzheimer – onderwerp van het EPAD project en van een nieuwe subsidieaanvraag – worden steeds vroegere stadia van de ziekte onderscheiden, waarbij  de grens tussen ziek-zijn en een risicofactor hebben, vervaagt. Bovendien heeft vroege opsporing hier niet de evidente voordelen die het bij sommige andere ziektes heeft, aangezien er voor de ziekte van Alzheimer geen geneesmiddelen beschikbaar zijn. De maakbare mens blijkt dus nog steeds op veel terreinen een illusie…..

 

Referenties

Buchanan A, Beyond humanity? Oxford: Oxford University Press, 2011

Persson I & Savulescu J, Unfit for the Future: The Need for Moral Enhancement. Oxford University Press, 2012

Parens E, Shaping ourselves. On technology, flourishing and a habit of thinking. Oxford University Press, 2015